Hof Amsterdam, 13-04-2017, nr. 23-002452-16
ECLI:NL:GHAMS:2017:2826
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-04-2017
- Zaaknummer
23-002452-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:2826, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑04‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:253
Uitspraak 13‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen verkrachting.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002452-16
datum uitspraak: 13 april 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-650788-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in PI Rijnmond - Noordsingel De Ent ZBB te Hoogvliet Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen dit vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] vast gepakt en/of terwijl zijn mededader diens handen voor haar mond hield, heeft hij, verdachte, haar handen vast gehouden en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader haar meegetrokken en/of gezegd dat als ze niets deed, er haar ook niets zou gebeuren en/of heeft verdachte terwijl zijn mededader haar handen vast hield, haar jeans uit gedaan en/of haar broek open getrokken en/of naar beneden getrokken en/of haar met zijn geslachtdeel vaginaal gepenetreerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd vanwege proceseconomische redenen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 augustus 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers hebben verdachte en zijn mededader die [slachtoffer] vastgepakt en terwijl zijn mededader diens handen voor haar mond hield, heeft hij, verdachte, haar handen vast gehouden en hebben verdachte en zijn mededader haar meegetrokken en gezegd dat als ze niets deed, er haar ook niets zou gebeuren en heeft verdachte terwijl zijn mededader haar handen vast hield, haar jeans uit gedaan en haar broek open getrokken en naar beneden getrokken en haar met zijn geslachtdeel vaginaal gepenetreerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van verkrachting.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, met bepaling dat die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 3 augustus 2014 met een medeverdachte schuldig gemaakt aan verkrachting van een slachtoffer. Nadat de medeverdachte met het slachtoffer op een bankje alcohol had gedronken, belde hij de verdachte met de vraag naar hem toe te komen. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer aan haar armen en benen vastgepakt en haar de bosjes in gedragen en gesleurd. Ze hebben haar halverwege op straat neergelegd omdat zij trapte en te zwaar werd.
Ze hebben het slachtoffer vervolgens beurtelings op brute en vernederende wijze verkracht terwijl de medeverdachte zijn hand voor haar mond hield om te voorkomen dat zij om hulp zou roepen.
Op agressieve en indringende wijze is inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van dit slachtoffer. Het is des te ernstiger dat zij zich geconfronteerd zag met twee samenwerkende mannen die zich volkomen respectloos gedroegen en zich niets gelegen lieten aan haar recht op zelfbeschikking.
De verdachte en de medeverdachte maakten misbruik van haar kwetsbare positie en hadden uitsluitend oog voor hun eigen belangen. Dit moet voor het slachtoffer een angstaanjagende en schokkende ervaring geweest zijn. Daarbij was het voor het slachtoffer extra beangstigend dat geen condoom werd gebruikt waardoor zij moest vrezen voor verdere schade aan haar gezondheid. Het slachtoffer moet de herinnering aan het gebeuren en de psychische last daarvan nog jarenlang dragen.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht geslagen op de volgende stukken:
- een Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 28 april 2016 opgemaakt door GZ-psycholoog
[psycholoog] ;
- een reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 26 mei 2016;
- een reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 29 maart 2017.
Het hof stelt vast dat genoemde deskundige [psycholoog] heeft vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een alcoholafhankelijkheid en een scheefgroei in de persoonlijkheid. De verdachte heeft een beperkte coping. Er zijn zorgen over relatievorming en zijn empathische vermogens. Nu deze persoonlijkheidsproblemen invloed hebben op zijn keuzes en handelen dient hij als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Behandeling die zich richt op seksueel grensoverschrijdend gedrag is geïndiceerd.
Het rapport van de gedragsdeskundige is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en de hierboven weergegeven conclusie is voldoende onderbouwd. Deze conclusie wordt daarom overgenomen, het hof maakt deze tot de zijne en acht de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof volgt voorts het advies van de deskundige Heukelom en de reclassering van 25 mei 2016 om een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen onder na te noemen bijzondere voorwaarden.
De in eerste aanleg opgelegde straf doet geen recht aan aard en ernst van het bewezenverklaarde feit zoals hierboven tot uitdrukking gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld. Het hof houdt daarom rekening met hetgeen is bepaald in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Alles afwegende, is een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen op de door de advocaat-generaal in hoger beroep overgelegde beslaglijst zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich ter zake van het tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.120 en bestaat uit de volgende schadeposten:
a. a) jeans, shirt, onderbroek € 50
b) reiskosten € 30
c) telefoonkosten € 40
d) immateriële schade € 15.000
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.120, waarvan
€ 120 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 8.000 ter compensatie van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, die de advocaat van de benadeelde partij, [advocaat], heeft toegelicht.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering voor het gehele bedrag toegewezen wordt, dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd en de wettelijke rente wordt toegekend. De advocaat-generaal heeft ook gevorderd dat de betalingsverplichting hoofdelijk zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting (de hoogte van) de opgevoerde schadeposten, kortgezegd, als volgt betwist:
- a) ter zake van de gevorderde schade voor de kleding geldt dat de benadeelde partij haar onderbroek zelf verder kapot heeft gemaakt en de schade aan het T-shirt is niet aangetoond;
- b en c) de opgevoerde reis- en telefoonkosten zijn geen kosten die in rechtstreeks verband staan met het delict en komen op basis van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek niet voor vergoeding in aanmerking;
- c) en met betrekking tot de opgevoerde telefoonkosten blijkt niet dat de benadeelde partij die schade rechtstreeks heeft geleden, omdat een specificatie ontbreekt;
- d) de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd met medische bewijsstukken en dient afgewezen te worden, of te worden gematigd tot een bedrag van maximaal € 1.500.
Oordeel van het hof
a. a) Ten aanzien van de opgevoerde kosten voor kleding geldt dat de schade rechtstreeks uit het bewezenverklaarde voortvloeit en onvoldoende is betwist. De verdachte heeft de onderbroek van de benadeelde partij tijdens het bewezenverklaarde handelen stukgemaakt. De gevraagde vergoeding van € 50 voor drie kledingstukken komt het hof zeker niet bovenmatig voor.
b en c) Met betrekking tot de gevorderde reiskosten en telefoonkosten geldt het volgende.
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken. De door de benadeelde partij gemaakte reiskosten naar de advocaat en de telefoonkosten voor het bellen van de advocaat hangen daarmee zodanig samen, dat deze kosten eveneens niet als rechtstreekse schade zijn aan te merken. Daarom is de benadeelde partij in zoverre ook niet-ontvankelijk in de vordering (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1426).
Daarnaast heeft de benadeelde partij reiskosten heeft gemaakt voor bezoeken aan het politiebureau voor verhoor en het doen van aangifte, welke kosten op € 20 euro zijn geschat, wat niet onredelijk voorkomt. Het hof acht eveneens voor toewijzing vatbaar de gevorderde telefoonkosten voor het bellen naar de politie, door het hof naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid geschat op € 20. Deze schade staat in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Resumerend is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade met een omvang van € 90,00 heeft geleden.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de tot op 30 maart 2017 geleden immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 10.000, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheden dat de benadeelde partij:
- ernstige psychische schade heeft opgelopen;
- zich ernstig aangetast voelt in haar lichamelijke integriteit en haar geloofwaardigheid sterk in twijfel is getrokken;
- last heeft van herbelevingen en
- haar vertrouwen in de medemens ernstig is geschaad.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze worden opgelegd.
Het hof ziet in de onderlinge verhoudingen en de rol van de verdachten, geen aanleiding om van het wettelijk uitgangspunt van hoofdelijkheid af te wijken, nu daarin immers voor het slachtoffer een mogelijkheid van gemakkelijke inning en een waarborg voor betaling is gelegen.
De onder b) en c) gevraagde kosten, voor zover deze zien op kosten voor het reizen naar en telefoneren met de advocaat worden in aanmerking genomen bij de beslissing van het hof over de verwijzing van de kosten als bedoeld in artikel 361, lid 6, van het Wetboek van Strafvordering. Het gaat om een vergoeding van € 10 aan reiskosten naar de advocaat en het hof schat de telefoonkosten voor het bellen naar de advocaat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in op € 20.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich gedurende de volledige proeftijd zal melden bij Reclassering Inforsa, [adres 2] , zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
meewerkt aan periodieke controles op alcohol- en softdrugsgebruik door de Reclassering Inforsa, waarbij een kortdurende klinische opname (binnen een ambulant behandeltraject) ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek voor de duur van maximaal zeven weken tot de mogelijkheden behoort;
zich onder behandeling zal stellen van De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie of een soortgelijke instelling, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling en de behandelaar zullen worden gegeven;
meewerkt aan een vereiste dagbesteding voor minimaal 26 uren per week, waarbij hij zich zal houden aan de gegeven aanwijzingen.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een computer van Packard Bell Easynote Tk (PL1300-2014189898-5093489);
- een telefoon van Kazam (PL1300-2014189898-5093479);
- een telefoon van HTC Pno7100 (PL1300-2014189898-5093483).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.090 (tienduizend negentig euro) bestaande uit
€ 90 (negentig euro) materiële schade en € 10.000 (tienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 30 (dertig euro).
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.090 (tienduizend negentig euro) bestaande uit € 90 (negentig euro) materiële schade en € 10.000 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 april 2017.
[...]