Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2021, nr. 001422-18
ECLI:NL:GHARL:2021:1190
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-01-2021
- Zaaknummer
001422-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:1190, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑01‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Vordering lijfsdwang ex art. 577c (oud) Sv. Ontnemingsmaatregel opgelegd in 2017. Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2021 volgt dat er geen plaats is voor conversie van de vordering ex art. 577c (oud) in een vordering ex art. 6:6:25, eerste lid, onder b, Sv. Hof verklaart de advocaat-generaal niet-ontvankelijk in de vordering ex art. 577c (oud) Sv. Wenst het openbaar ministerie te worden gemachtigd om gijzeling toe te passen, dan dient het daartoe een vordering in te dienen bij de rechtbank.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002337-16
AV-nummer: 001422-18
Uitspraak d.d.: 28 januari 2021
Beschikking van de meervoudige kamer voor strafzaken op de vordering van de advocaat-generaal ex artikel 577c (oud) van het Wetboek van Strafvordering, ertoe strekkende dat het hof verlof verleent tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang tegen de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen veroordeelde.
Procesgang
Aan de veroordeelde is bij uitspraak van dit hof van 24 november 2017, parketnummer
21-002337-16, een maatregel ex art 36e van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, te weten de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 53.189,39 ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van het uitblijven van betaling van voormeld bedrag, vordert de advocaat-generaal bij schriftelijke vordering van 21 september 2018 dat verlof wordt verleend tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor een periode van 540 dagen.
De vordering is behandeld op 23 januari 2019. Het hof heeft de behandeling aangehouden om veroordeelde in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Op 10 juli 2019, 7 november 2019 en 3 november 2020 is de behandeling van de vordering aangehouden op verzoek van de verdediging.
Het hof heeft de vordering vervolgens behandeld in raadkamer van 28 januari 2021, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en de veroordeelde, bijgestaan door mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp.
De ontvankelijkheid van de advocaat-generaal in de vordering
De vordering is gebaseerd op artikel 577c, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zoals deze bepaling gold tot 1 januari 2020. Op grond van deze bepaling kon de rechter, op vordering van de officier van justitie, verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaren verlenen indien de veroordeelde niet aan het vonnis of arrest, waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 Sv op diens vermogen niet mogelijk is gebleken.
Het tweede lid van dit artikel bepaalde dat de vordering tot het verlenen van verlof wordt ingesteld en behandeld door de raadkamer van het gerecht waarbij de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld.
Artikel 577c Sv is per 1 januari 2020, met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82; hierna: Wet USB), vervallen. Voor zover hier van belang strekt deze wet ertoe om in zaken waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd en betaling en volledig verhaal zijn uitgebleven, in de toekomst geen lijfsdwang meer toe te passen maar het dwangmiddel van gijzeling, waarbij al bij de oplegging van de maatregel het maximale aantal dagen waarvoor dit dwangmiddel kan worden toegepast, wordt vastgesteld.
Voor dat geval bepaalt artikel 6:6:25, eerste lid, onder b, Sv, dat het openbaar ministerie een vordering kan instellen om te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling jegens de veroordeelde toe te passen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt bij een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Artikel 6:6:1, eerste lid, Sv wijst als de tot beslissing op zodanige vordering bevoegde rechter aan het gerecht dat in eerste aanleg kennis heeft genomen van het strafbare feit waarvoor de sanctie is opgelegd waarop de beslissing ziet.
De overgangsrechtelijke voorziening die de wetgever ter zake heeft getroffen, is opgenomen in artikel XLIVA van de Invoeringswet USB (Stb. 2019, 504). Dit artikel luidt:
“1. De wijzigingen van de artikelen 36e en 36f van het Wetboek van Strafrecht hebben geen gevolgen voor de toepassing van een lijfsdwang of vervangende hechtenis die door de rechter is bepaald voor het tijdstip waarop artikel II, onderdelen W en X, van deze wet in werking treden.
2. Een lijfsdwang of vervangende hechtenis, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat de artikelen 6:4:20, vierde lid, tweede volzin, en 6:6:25, zevende lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing zijn.”
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 januari 2021, 19/03434 (vindplaats op rechtspraak.nlECLI:NL:HR:2021:109 r.o. 2.5.1) overwogen dat artikel XLIVA met zich brengt dat sinds 1 januari 2020 alleen nog lijfsdwang kan worden toegepast in verband met een vóór 1 januari 2020 door de rechter verleend verlof tot tenuitvoerlegging van die lijfsdwang. In alle overige gevallen, ook als de ontnemingsmaatregel vóór 1 januari 2020 is opgelegd, geldt sinds 1 januari 2020 dat de nieuwe bepaling van artikel 6:6:25 Sv toepassing vindt en dat het openbaar ministerie uitsluitend nog op grond van die bepaling een vordering kan instellen om te worden gemachtigd gijzeling toe te passen.
Partijen hebben naar aanleiding van dit arrest in raadkamer het volgende standpunt ingenomen.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het hof met toepassing van de per
1 januari 2020 geldende regeling dient te beslissen op een vóór die datum ingediende vordering strekkende tot verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang, waarbij de vordering tot lijfsdwang wordt geconverteerd in een vordering tot het toepassen van gijzeling met dien verstande dat bij het bepalen van het maximum aantal dagen waarvoor een machtiging tot gijzeling wordt verleend voor elke volle € 25,- waarvoor verhaal wordt gezocht niet meer dan één dag wordt gerekend.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat uit het arrest van de Hoge Raad voortvloeit dat de advocaat-generaal niet-ontvankelijk is in zijn op 21 september 2018 ingediende vordering en het hof daarover niet meer inhoudelijk mag oordelen.
Naar het oordeel van het hof vloeit uit het arrest van de Hoge Raad voort dat er geen plaats is voor conversie van de vordering van de advocaat-generaal ex artikel 577c (oud) Sv strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang tegen de veroordeelde in een vordering ex artikel 6:6:25, eerste lid, onder b, Sv, die ertoe strekt dat de advocaat-generaal wordt gemachtigd het dwangmiddel gijzeling jegens de veroordeelde toe te passen. Nu de ontnemingsmaatregel in de onderhavige zaak op 24 november 2017 is opgelegd en de vordering van 21 september 2018 strekt tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang, dient de advocaat-generaal in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Indien het openbaar ministerie wenst te worden gemachtigd om gijzeling toe te passen, dient het daartoe een vordering in te dienen bij de rechtbank.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de advocaat-generaal niet-ontvankelijk in de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
Aldus gegeven door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 28 januari 2021 ter openbare zitting uitgesproken.