Rb. Den Haag, 13-11-2014, nr. AWB 14/12205
ECLI:NL:RBDHA:2014:17006
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
13-11-2014
- Zaaknummer
AWB 14/12205
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:17006, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 13‑11‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:4062, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 13‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Marokko, geen positieve overtuigingskracht relaas, homoseksueel, vervolging
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/12205
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 november 2014 in de zaak tussen
[naam 1], eiser,
gemachtigde mr. M.M. Volwerk,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. F.M. Ticheler.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 mei 2014, waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Op 18 oktober 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in zijn land van herkomst problemen ondervonden heeft vanwege zijn seksuele geaardheid. Bij besluit van 24 oktober 2013 is eisers aanvraag afgewezen. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 31 januari 2014 (Awb 13/27588) gegrond verklaard en het besluit van 24 oktober 2013 is vernietigd. Eiser is op 11 april 2014 aanvullend gehoord.
2. Bij het bestreden besluit is de asielaanvraag opnieuw afgewezen. Verweerder heeft eisers aanvraag met toepassing van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw 2000), afgewezen. Verweerder heeft geconcludeerd dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, omdat hij toerekenbaar geen documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en daarnaast onvoldoende reisinformatie heeft verschaft om zijn reisroute te kunnen vaststellen. Dit betekent dat van het relaas positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. De homoseksuele geaardheid van eiser wordt geloofwaardig geacht. Eisers verklaringen omtrent de bekendwording daarvan bij zijn dorpsgenoten en de problemen die daaruit zouden zijn voortgevloeid, worden echter niet geloofwaardig geacht omdat eiser wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Voorts valt eisers gestelde angst voor het bekend worden van zijn geaardheid niet te rijmen met de homoseksuele contacten met mannen die hij in een uitgaansgelegenheid in of nabij zijn dorp heeft ontmoet. Verweerder is verder van mening dat eiser bij terugkeer naar Marokko geen gegronde vrees voor vervolging heeft, noch een reëel risico loopt op een behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Onder verwijzing naar rapportage van het US Department of State van 24 mei 2012, van het Federal Office for Migration/Switzerland van 15 december 2011 en van International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association van mei 2012 over Marokko stelt verweerder dat homoseksuele gedragingen strafbaar zijn gesteld, maar dat vervolging nauwelijks plaatsvindt. Uit het laatstgenoemde rapport leidt verweerder af dat homoseksualiteit in Marokko wordt getolereerd, “provided practitioners don’t flaunt their difference’.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder hem ten onrechte het verwijtbaar ontbreken van reisdocumenten en van documenten ter staving van zijn nationaliteit en identiteit tegenwerpt. Eiser heeft verder aangevoerd dat zijn relaas ten onrechte ongeloofwaardig is geacht door verweerder. Voorts stelt eiser, onder verwijzing naar drie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013: 2422, 2423 en 2424), dat de enkele strafbaarstelling van homoseksualiteit dan wel homoseksuele gedragingen in Marokko al betekent dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Subsidiair stelt eiser dat homoseksuelen wel degelijk in Marokko worden vervolgd en veroordeeld. Daarnaast verwacht verweerder ten onrechte van eiser dat hij zijn geaardheid geheimhoudt. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stellingen in de besluitvormingsfase diverse krantenartikelen en een artikel van de NOS van 23 september 2012 overgelegd, alsmede een rapport van Amnesty International van 2 oktober 2013 en Vluchtelingenwerk Nederland van 17 oktober 2013. In beroep heeft hij een artikel uit Gaystarnews van 15 mei 2014 overgelegd. Eiser beroept zich op vluchtelingschap zodat een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aangewezen is. Subsidiair stelt eiser dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het vertrekpunt bij de beoordeling is de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 januari 2014, waarbij het eerdere afwijzend besluit van verweerder is vernietigd. In deze uitspraak is, onder verwijzing naar de drie Afdelingsuitspraken van 18 december 2013 die ook door eiser in beroep zijn genoemd, overwogen dat verweerder niet heeft beoordeeld op welke wijze eiser na terugkeer invulling zal geven aan zijn seksuele gerichtheid en geen aandacht heeft besteed aan de regelgeving, praktijk en bescherming in het land van herkomst, zoals door de Afdeling genoemd, en in hoeverre eiser in het licht daarvan heeft te vrezen voor vervolging. Het eerdere afwijzend besluit werd daarom vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser tegengeworpen. Daarover wordt het volgende overwogen.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
7. Eiser heeft verklaard dat hij vanuit Marokko per vliegtuig naar Nederland is gereisd. Van eiser mag verwacht worden dat hij deze verklaring met documenten weet te staven. Eiser heeft verklaard dat hij bij aankomst op Schiphol zowel zijn paspoort, als het vliegticket, als de documenten van de [opleiding] waar hij studeerde, heeft weggegooid. Dit mag hem aangerekend worden aangezien hij al in een veilig land verkeerde, waar hij bescherming zocht. Dat eiser naderhand alsnog een kopie van zijn identiteitskaart heeft overlegd maakt dit niet anders, aangezien een kopie de gestelde identiteit niet kan onderbouwen. Evenmin heeft hij details kunnen verstrekken over de luchtvaartmaatschappij waarmee hij reisde ter onderbouwing van de afgelegde reisroute.
8. Het bovenstaande in aanmerking nemend, heeft verweerder het ontbreken van documenten aan eiser mogen toerekenen. Dit betekent voor de beoordeling van het asielrelaas het volgende. Om het asielrelaas van eiser alsnog geloofwaardig te achten, mogen daarin geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet derhalve een positieve overtuigingskracht uitgaan om geloofwaardig te worden geacht.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers gestelde seksuele gerichtheid geloofwaardig acht. Verweerder heeft de door eiser gestelde problemen die daaruit zouden zijn voortgevloeid niet geloofwaardig geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers gestelde angst voor het bekend worden van zijn geaardheid niet is te rijmen met zijn verklaringen dat hij in zijn eigen dorp regelmatige homoseksuele contacten had met mannen die hij op het strand dan wel in bars daar tegen kwam. Hierbij moet ook in aanmerking worden genomen dat eiser zelf heeft verklaard dat hij in een klein, conservatief dorp woonde waar iedereen elkaar kende en grote sociale controle werd uitgeoefend. In dit licht is het niet aannemelijk te achten dat eiser door uiterst voorzichtig te zijn in zijn eigen dorp toch gelegenheidscontacten - zoals met de toerist die dorpsgenoten van eiser zou hebben geïnformeerd over zijn geaardheid - zou kunnen aangaan zonder dat dit bekend zou worden. Dat eiser desgevraagd aan zijn buurman toegegeven zou hebben dat hij homoseksueel is, als gevolg waarvan in het dorp over hem geroddeld werd en hij zich door de reactie van dorpsgenoten afgewezen voelde, met stenen bekogeld werd en ook telefonisch bedreigd werd, valt hier evenmin mee te rijmen. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid kon komen tot het standpunt dat van het asielrelaas van eiser geen positieve overtuigingskracht uitgaat en dat de door eiser gestelde gebeurtenissen in Marokko daarmee ongeloofwaardig zijn te achten.
10. Ter beoordeling staat vervolgens of eiser bij terugkeer naar Marokko vanwege het uiting geven aan zijn seksuele gerichtheid – die immers wel geloofwaardig is geacht – daadwerkelijk een gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege het behoren tot een bepaalde sociale groep, dan wel een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat hij behoort tot een specifieke groep die in zijn land van herkomst systematisch wordt blootgesteld aan schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt voorop dat uit de verschillende aangehaalde bronnen – onder meer het rapport van het US Department of State van 24 mei 2012 – blijkt dat homoseksuele gedragingen in Marokko strafbaar zijn gesteld.
11. Naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Afdeling heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in het arrest van 7 november 2013 (ECLI:NL:XX:2013:180) geoordeeld dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van Richtlijn 2004/83/EG (thans: Richtlijn 2011/95/EU, hierna: de Definitierichtlijn) aldus moet worden uitgelegd dat het bestaan van strafrechtelijke bepalingen die specifiek tegen homoseksuelen zijn gericht, de vaststelling rechtvaardigt dat homoseksuelen een specifieke sociale groep vormen. Artikel 9, eerste lid, van de Definitierichtlijn moet aldus worden uitgelegd dat de strafbaarstelling van homoseksuele handelingen als zodanig geen daad van vervolging vormt. Daarentegen moet een gevangenisstraf voor homoseksuele handelingen die daadwerkelijk wordt toegepast worden geacht een daad van vervolging te vormen. Bij de beoordeling van een verzoek om erkenning als vluchteling kunnen de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs niet verwachten dat de asielzoeker, ter vermijding van het risico van vervolging, in zijn land van herkomst zijn homoseksualiteit geheimhoudt of zich bij de invulling van die seksuele gerichtheid terughoudend opstelt.
12. De Afdeling heeft naar aanleiding van het voornoemde arrest van 7 november 2013 van het Hof in de drie uitspraken van 18 december 2013 geoordeeld dat verweerder niet langer kan volstaan met een beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling over gebeurtenissen in het land van herkomst. Verweerder moet ook onderzoek doen naar de wijze waarop de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst invulling zal geven aan zijn homoseksualiteit en verweerder mag van vreemdelingen niet langer terughoudendheid verlangen bij hun leven als homoseksueel. Verweerder dient onderzoek te doen naar de algemene situatie voor homoseksuele vreemdelingen in het land van herkomst en daarbij de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen te betrekken.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of er daadwerkelijk sprake is van vervolging en bestraffing van homoseksuelen, de door eiser in de besluitvormingsfase overgelegde artikelen betrokken heeft. Op grond daarvan heeft verweerder geconcludeerd dat er geen actieve strafrechtelijke vervolging van homoseksuelen in Marokko plaats zou vinden. Verweerder verwijst naar het eerder aangehaalde rapport van het US State Department, waarin onder meer staat dat “(…) these provisions were infrequently enforced (…)”. De rechtbank is allereerst van oordeel dat deze terminologie vaag is en geen helder inzicht verschaft over de kans op vervolging. Voorts heeft verweerder nagelaten het door eiser in beroep overgelegde artikel uit Gaystarnews van 15 mei 2014 bij zijn onderzoek te betrekken. Uit dit artikel blijkt dat zes mannen op grond van hun homoseksuele geaardheid veroordeeld zijn tot gevangenisstraffen met een duur van één tot drie jaar, waarna zij vervolgens uit de stad verbannen zullen worden zonder de mogelijkheid om terug te keren. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat uit het artikel in Gaystarnews is af te leiden dat het om betrapping op heterdaad gaat. Verder blijkt uit dat bericht dat de veroordelingen óók zijn gebaseerd op prostitutie en openbare dronkenschap, aldus verweerder ter zitting. De rechtbank leidt uit het bericht in Gaystarnews af dat daadwerkelijk sprake is van vervolging en bestraffing van personen in Marokko vanwege hun homoseksuele gerichtheid. Voorzover verweerder heeft willen betogen dat veroordeling uitsluitend plaatsvindt indien (ook) sprake is van andere strafbare feiten, is het aan verweerder om dat aannemelijk te maken. Het is immers aan verweerder om zich hiervan te vergewissen alvorens te concluderen dat eiser geen vervolging heeft te vrezen vanwege zijn homoseksuele gerichtheid. Verweerder heeft dat nagelaten. De stelling van verweerder dat uit het bericht is af te leiden dat sprake was van betrapping op heterdaad wordt door de rechtbank niet gevolgd. Bovendien, zelfs als daarvan wel sprake is, doet dit niets aan af aan de conclusie dat de strafbaarstelling van homoseksuele gedragingen in Marokko daadwerkelijk kan leiden tot vervolging en bestraffing. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eiser in het aanvullende gehoor van 11 april 2014 heeft verklaard dat hij zijn homoseksuele geaardheid in Marokko moest onderdrukken. Hij zou zich graag anders willen kleden en gedragen en zich vrij kunnen bewegen zonder als homoseksueel gevaar te lopen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank nog steeds onvoldoende onderzocht of eiser in Marokko uiting kan geven aan zijn seksuele gerichtheid zonder dat dit leidt tot vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of tot een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
14. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd, zodat dit besluit in strijd is met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
15. Het beroep van eiser is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
16. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 974 (negenhonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.