Rb. Amsterdam, 23-01-2015, nr. HA RK 9.2015
ECLI:NL:RBAMS:2015:6687
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
23-01-2015
- Zaaknummer
HA RK 9.2015
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:6687, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 23‑01‑2015; (Wraking)
Uitspraak 23‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk. Voorwaardelijk verzoek. Geen concrete feiten en omstandigheden die maken dat er sprake is van rechterlijke vooringenomenheid. Uit het verzoek volgt dat verzoekster de rechter wenst te wraken voor het geval deze een haar onwelgevallige beslissing zal gaan nemen. Aldus wil verzoekster kennelijk voorkomen dat de rechter een dergelijke beslissing neemt. Daar is de bevoegdheid de rechter te wraken niet voor verleend. Uit hetgeen door verzoekster verder wordt aangevoerd kan worden afgeleid dat zij met haar voorwaardelijke wrakingsverzoek kennelijk de te nemen beslissing van de rechter tracht te beïnvloeden. Ook daarvoor is het wrakingsinstrument niet bestemd. Toepassing anti misbruikbepaling omdat door verzoekster de bevoegdheid de rechter te wraken voor de tweede maal en zonder enige kenbare grondslag en dus lichtvaardig is ingezet met een doel waarvoor die bevoegdheid niet is verleend.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Wrakingskamer
Beslissing op het schriftelijk gedane en onder rekestnummer C/15/579161/ HA RK 9.2015 ingeschreven (voorwaardelijke) verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Living Capital,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde mr. L.H.W.M. Koenen,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C. Bakker, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
1. Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
Een proces-verbaal van de zitting van 3 december 2014 met door verzoekster gedane preliminaire verzoeken
Een proces-verbaal van de zitting van 6 januari 2015 met pleitnotitie tevens houdende een voorwaardelijk wrakingsverzoek.
2. De ontvankelijkheid van het verzoek
2.1
Tussen de besloten vennootschap [ m ] en de rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam is bij de rechtbank Amsterdam, afdeling Publiekrecht, sector bestuur onder zaaknummer [ ]een procedure aanhangig. In die procedure heeft op 3 december 2014 een zitting plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat door verzoekster een verzoek tot wraking is gedaan dat vervolgens ter zitting weer is ingetrokken, waarna de behandeling is voortgezet. Op 6 januari 2015 heeft opnieuw een behandeling ter zitting plaatsgevonden. In de door verzoekster ter zitting overgelegde pleitnota is onder -I het volgende opgenomen;
“Wraking onder voorwaarde (als onder opschortende tijdsbepaling te beschouwen) wordt hierbij verzocht. Op het moment dat de rechter, mevrouw mr C. Bakker of een andere rechter in raadkamer, thans ter zitting of na afloop daarvan voorafgaand aan de feitelijke totstandkoming van de inhoud van de uitspraak als oordeel heeft: (1) besluit waartegen beroep in stand laten, (2) geen bewijsopdracht geven aan LC en/of verweerder m.b.t. een of meer van de feiten (daarmee uitdrukkelijke verzoek hiertoe gedaan afwijzend) is voor LC sprake van de schijn van partijdigheid en de schijn van vooringenomenheid (m.b.t. de relevante feiten, alsmede m.b.t. schuld/feitelijk en daarmee juridisch daderschap van LC) bij voornoemde rechter (mevrouw Bakker of een andere rechter) en wordt er op dat moment gewraakt. De voorwaarde is derhalve of de bewijsopdracht wel/niet wordt gegeven.
Twee mogelijke wrakingmomenten derhalve, waar bij of van wraking sprake is afhangt van het afwijzen door de rechter van het bewijsaanbod/verzoek tot het geven van een bewijsopdracht aan LC:
1e mogelijke moment: ter zitting heden, indien sprake is van voormelde afwijzing;
2e mogelijke moment; na de zitting, indien sprake is van voormelde afwijzing die niet aan IC wordt medegedeeld voorafgaand aan de in de vorige alinea vermelde totstandkoming;
Om reden dat eerst na kennisneming in de schriftelijke uitspraak van voornoemde afwijzing
(impliciet/expliciet blijkend uit die uitspraak) op het 2e mogelijke moment wraking niet meer mogelijk is wettelijk, is voor deze voorwaardelijke wraking gekozen. Ingeval wordt besloten op formele redenen niet de wraking in gang te zetten (d.w.z. indien er geen wrakingskamer wordt bijeengeroepen voorafgaand aan de schriftelijke uitspraak in eerste aanleg), is sprake van rechtschending, van art 6 EVRM, en zal dit bij de RvState, zonodig bij het EHRM worden voorgelegd ter beoordeling op verenigbaarheid met dat artikel.”
Volgen de argumenten voor het voorwaardelijke verzoek.
2.2.
Uit de wet (8:15 en 8:16 Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.3
Dergelijke concrete feiten en omstandigheden vallen in het door verzoekster gedane verzoek niet terug te vinden. Uit het voorwaardelijk verzoek volgt dat verzoekster de rechter wenst te wraken voor het geval deze een haar onwelgevallige beslissing zal gaan nemen. Aldus wil verzoekster kennelijk voorkomen dat de rechter een dergelijke beslissing neemt. Daar is de bevoegdheid de rechter te wraken niet voor verleend. Uit hetgeen door verzoekster verder wordt aangevoerd kan worden afgeleid dat zij met haar voorwaardelijke wrakingsverzoek kennelijk de te nemen beslissing van de rechter tracht te beïnvloeden. Ook daarvoor is het wrakingsinstrument niet bestemd. Voor het overige blijken uit het verzoek geen concrete gronden die aanleiding zouden kunnen aan te nemen dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen is, of dat de vrees van een verzoekster dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Verzoeker behoort in te zien dat het recht op een eerlijk proces niet garandeert dat men door de rechter in het gelijk wordt gesteld en dat een rechter die verzoekers opvattingen niet deelt, niet reeds om die reden oneerlijk of (schijnbaar) vooringenomen is. Bij gebreke van gronden die tot wraking kunnen leiden is het wrakingsverzoek kennelijk niet ontvankelijk. De mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.
2.4
Omdat door verzoekster de bevoegdheid de rechter te wraken voor de tweede maal en zonder enige kenbare grondslag en dus lichtvaardig is ingezet met een doel waarvoor die bevoegdheid niet is verleend, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoekster niet in behandeling wordt genomen.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking,
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoekster niet meer in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort voorzitter, A.W.J. Ros en A.W.H. Vink, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.