Rb. Oost-Nederland, 28-02-2013, nr. 07.663112-10 (P)
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2711
- Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
- Datum
28-02-2013
- Zaaknummer
07.663112-10 (P)
- LJN
BZ2711
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2711, Uitspraak, Rechtbank Oost-Nederland, 28‑02‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:1758
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Veroordeling van een politieman wegens (tweemaal) poging tot doodslag. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en putatief noodweer - mede met het oog op de Garantenstellung - verworpen en de politieman een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd en een werkstraf van 180 uur
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Sector Strafrecht - meervoudige kamer
Parketnummer: 07.663112-10 (P)
Uitspraak: 28 februari 2013
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres en plaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2013, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. H.J. Mous.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 februari 2010 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel/projectiel heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1], die zich bevond in de aldaar aan de [adres] gevestigde [winkel] en bezig was naar buiten te kruipen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] althans die net naar buiten was gekropen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] en zich aldaar bevond buiten de [winkel] (in gehurkte positie) en/of waarbij verdachte zich bevond op geringe althans enige afstand van die [slachtoffer 1] en/of waarbij die kogel/dat projectiel ondermeer de neusbrug en de keel van die [slachtoffer 1] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 februari 2010 te Deventer aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meer schotwonden aan de neus en/of keel en/of verwondingen tussen het neus en keelgebied en/of waarbij een operatie door een kaakchirurg nodig was en hij drie dagen op de intensive care heeft doorgebracht), heeft toegebracht, door opzettelijk met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel/projectiel af te vuren op die [slachtoffer 1] zulks terwijl die [slachtoffer 1] die zich bevond in de aldaar aan de [adres] gevestigde [winkel] en bezig was naar buiten te kruipen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] althans die net naar buiten was gekropen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] en zich aldaar bevond buiten de [winkel] (in gehurkte positie) en/of waarbij verdachte zich bevond op geringe althans enige afstand van die [slachtoffer 1] en/of waarbij die kogel/dat projectiel ondermeer de neusbrug en de keel van die [slachtoffer 1] heeft geraakt.
2.
hij op of omstreeks 9 februari 2010 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel/projectiel heeft afgevuurd op die [slachtoffer 2] die zich bevond in de aldaar aan de [adres] gevestigde [winkel] en bezig was naar buiten te kruipen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] althans die net naar buiten was gekropen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] en zich aldaar bevond buiten de [winkel] (in gehurkte positie) en/of waarbij verdachte zich bevond op geringe althans enige afstand van die [slachtoffer 2] en/of waarbij die kogel/projectiel door het linker bovenbeen van die [slachtoffer 2] is gegaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 februari 2010 te Deventer aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een doorschotwond in het linker bovenbeen en/of nervus ischiadicusuitval (ischiaszenuwuitval) en/of waarbij die [slachtoffer 2] gedurende lange tijd niet kon lopen), heeft toegebracht, door opzettelijk met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel/projectiel af te vuren op die [slachtoffer 2] zulks terwijl die [slachtoffer 2] die zich bevond in de aldaar aan de [adres] gevestigde [winkel] en bezig was naar buiten te kruipen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] althans die net naar buiten was gekropen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] en zich aldaar bevond buiten de [winkel] (in gehurkte positie) en/of waarbij verdachte zich bevond op geringe althans enige afstand van die [slachtoffer 2] en/of waarbij die kogel door het linker bovenbeen van die [slachtoffer 2] is gegaan.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Inleiding
Op dinsdag 9 februari 2010 omstreeks 4.45 uur vond een inbraak plaats in het winkelpand van de [winkel], gevestigd aan de [adres] te Deventer. Het winkelpand van de [winkel] bevindt zich in een kelder onder de [winkel]. De twee inbrekers verschaften zich de toegang door middel van het stukslaan van de onderzijde van een glazen toegangsdeur. Na de inbraakmelding zijn de politieambtenaren [verdachte] (hierna: verdachte) en [verbalisant 1] ter plaatse gegaan. Op het ogenblik dat verdachte bij genoemd winkelpand post had gevat bij de voordeur kwamen beide inbrekers, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] via de trap naar boven en trachtten via de verbrijzelde glazen deur naar buiten te komen.
[slachtoffer 2] had een voorhamer in zijn handen en beiden hadden een muts over hun hoofd. Door verdachte is twee maal kort achter elkaar een schot gelost, waarbij [slachtoffer 1] een schotwond in het gezicht heeft bekomen en [slachtoffer 2] in zijn linkerbovenbeen is geraakt.
Door de rijksrecherche is onderzoek gedaan naar het politieoptreden voor en tijdens het geweldsincident. Op grond van dit onderzoek heeft het openbaar ministerie besloten verdachte niet te vervolgen bij sepotbeslissing d.d. 29 april 2011. Hierop is door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend. Bij beschikkingen van 14 juni 2012 heeft het gerechtshof te Leeuwarden alsnog de vervolging van verdachte bevolen ter zake van poging tot doodslag dan wel van zware mishandeling.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangegeven dat vast staat dat door de schoten uit het vuurwapen van verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gewond zijn geraakt. In beide gevallen heeft het handelen van verdachte zwaar lichamelijk lestel ten gevolge gehad. De officier van justitie is van oordeel dat uit het letsel van beide mannen valt op te maken dat ze neergeschoten zijn op het moment dat ze nog gebukt waren. Voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit, dat ziet op [slachtoffer 1], acht de officier van justitie opzet in voorwaardelijke zin aanwezig op poging tot doodslag. Als een geoefend schutter als verdachte op een afstand van ongeveer 2 meter op een persoon die op dat moment gebukt is een schot afvuurt, dan is de kans aanmerkelijk dat de persoon ook dood geschoten zou kunnen worden. Deze kans heeft verdachte door zijn handelen ook bewust aanvaard.
Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde feit, dat ziet op [slachtoffer 2], acht de officier van justitie poging tot doodslag niet te bewijzen, omdat verdachte heeft verklaard dat hij bewust op de benen heeft gericht en het schot ook daadwerkelijk het linkerbovenbeen van [slachtoffer 2] heeft geraakt. Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2], acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van zowel feit 1 primair als feit 2 primair, te weten poging doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen, onder andere de verklaring van verdachte en het sporenonderzoek, blijkt dat verdachte neerwaarts in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Hij mikte op de benen. Hierdoor valt, naar het oordeel van de raadsman, niet te bewijzen dat verdachte de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door dat schieten om het leven zouden komen. In het been bevinden zich immers geen vitale organen, terwijl bij schieten op korte afstand, door een geoefend schutter als verdachte, de kans gering is dat een ander, wel vitaal lichaamsdeel dan beoogd wordt geraakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op 20 april 2010 is door [slachtoffer 2] aangifte gedaan van poging tot doodslag op 9 februari 2010 in Deventer. Hij verklaarde dat hij in de [winkel] te Deventer aan het inbreken was geweest samen met een vriend. Ze hadden uit de [winkel] sieraden weggenomen. [slachtoffer 2] droeg een bivakmuts en had een moker bij zich, welke hij had gebruikt om toegang tot de [winkel] te krijgen. Op een gegeven moment wilden ze het pand verlaten, omdat ze klaar waren met de inbraak. Ze liepen vanuit de kelder, alwaar de [winkel] zich bevindt, de trap op richting de voordeur. De vriend van [slachtoffer 2] liep voorop en [slachtoffer 2] liep achter hem. [slachtoffer 2] hield de moker vast. Zijn vriend hield twee tassen vast, met daarin sieraden uit de [winkel]. Ze liepen snel, want ze wilden zo snel mogelijk weg. [slachtoffer 2] zag voor de deur een agent staan die zijn pistool op hen had gericht. Deze agent stond op ongeveer 1,5 meter afstand van de deur. Ook zag hij dat er een politieauto bij de ingang van de [winkel] stond. Hij zag dat zijn vriend zich bukte en door de opening van de voordeur naar buiten ging in de richting van de politieman. [slachtoffer 2] zat kort achter zijn vriend toen deze naar buiten kroop. Toen zijn vriend net buiten was hoorde hij een harde knal. Hij dacht eerst dat dit een waarschuwingsschot was. Op dat moment kwam [slachtoffer 2] gebukt en gehurkt door de opening in de deur naar buiten. Hij hoorde dat de agent schreeuwde “Hé liggen”. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij direct is gaan liggen. Op het moment dat hij ging liggen schoot de agent in zijn been. De agent was toen op een afstand van ongeveer twee meter. De moker had [slachtoffer 2] bij zich toen hij naar buiten kwam, maar heeft hem laten vallen toen hij naar buiten kwam.
Bij [slachtoffer 2] was sprake van een schotwond in het linkerbovenbeen, waardoor zenuwschade is ontstaan. [slachtoffer 2] heeft een operatie ondergaan en enkele weken in het ziekenhuis verbleven.
Door [slachtoffer 1] is op 24 februari 2010 aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij na de inbraak in de [winkel] voorop de trap op liep en dat zijn maat achter hem aan kwam. Hij had twee tassen bij zich. Toen ze nog binnen waren zag hij een agent buiten op straat staan. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij door een gat, dat ze in de toegangsdeur hadden gemaakt, de straat op wilde gaan. Hij kan zich niet meer goed herinneren hoe hij door de deur is gegaan. Toen hij de agent zag ging hij ervan uit dat hij was aangehouden en wilde hij buiten op de grond gaan liggen. [slachtoffer 1] ging als eerste naar buiten en toen kwam het schot en is hij op de grond gevallen. Hij weet niet meer of hij al door de deur was. Voor het eerste schot heeft [slachtoffer 1] de agent niets horen roepen. Kort na het eerste schot hoorde hij een tweede schot en zag hij de andere jongen op de grond vallen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij denkt dat hij de agent wel wat heeft horen roepen tussen het eerste en het tweede schot. [slachtoffer 1] is vervolgens buiten bewustzijn geraakt.
[slachtoffer 1] heeft schotverwondingen in zijn gezicht en hals opgelopen, doordat een kogel via de neus bij hem naar binnen is gegaan en via de hals naar buiten is gegaan. [slachtoffer 1] heeft hierdoor inwendige verwondingen in het gezicht opgelopen en er was sprake van fracturen tussen neus en hals. [slachtoffer 1] heeft drie dagen op de intensive care gelegen en er was sprake van functiebeperking van slikken en praten.
Verdachte is op 10 februari 2010 voor het eerst als verdachte gehoord. Hij heeft verklaard dat hij na de melding van de inbraak lopend ter plaatse is gegaan. Bij de voorzijde van de [winkel] gekomen vertelde verdachte’s collega [verbalisant 1] hem dat hij niemand had gezien en vroeg verdachte bij de voordeur te blijven staan. [verbalisant 1] is, in een politieauto, in de omgeving gaan kijken naar mogelijke daders. Verdachte zag dat het glas van één van de toegangsdeuren van de [winkel] kapot was. Hij zag dat een groot deel van het onderste gedeelte van het glas eruit was. Kort nadat zijn collega was weggereden hoorde hij het geluid van een automotor die veel toeren maakte. Verdachte was hierdoor even afgeleid en toen hij weer naar de [winkel] keek zag hij twee personen in de [winkel] die op hem afkwamen. Ze liepen in zijn richting en waren al bovenaan de trap. Één van de twee had een grote hamer in zijn handen. Verdachte stond op 2 meter van de toegangsdeur met het kapotte glas. Toen verdachte de mannen zag riep hij: “Staan blijven politie!”, maar de mannen liepen verder in zijn richting. Hij heeft toen nogmaals: “Staan blijven politie!” geroepen. Verdachte heeft zijn wapen getrokken tijdens of vlak na het tweede keer aanroepen en gericht op de mannen die in de [winkel] liepen. Verdachte heeft toen ook enkele stappen naar achteren gedaan. Het feit dat de mannen bleven doorlopen in zijn richting ervoer hij als een dreiging. Één van de mannen had immers een voorhamer in zijn handen en hield deze voor zijn borst. Op een gegeven moment heeft verdachte het eerste schot gelost en gericht op de benen van de mannen. Verdachte weet niet meer of ze nog bezig waren naar buiten te komen of al door het gat in de deur waren. Verdachte heeft verklaard dat het kan zijn dat de mannen nog in de winkel waren. Het ging allemaal erg snel en verdachte was verrast. De schoten waren kort na elkaar. Verdachte weet niet welke man voorop liep, die met de spullen of die met de hamer. Verdachte heeft verklaard dat hij kort daarop een tweede schot heeft gelost in de richting van de twee mannen, maar dat hij niet specifiek op één van hen heeft gericht. De mannen waren erg dicht bij elkaar in de buurt. Tussen beide schoten zaten 1 à 2 seconden, misschien iets langer. Als gevolg van verdachte’s schoten raakten beide mannen, naar later bleek, gewond en kwamen zij na de schoten onder de luifel van de [winkel] op de grond te liggen. Ze lagen dicht tegen de gevel van de [winkel] aan.
De collega van verdachte [verbalisant 1] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij aan de voorzijde van de [winkel] zag dat het raam van de rechtertoegangsdeur er aan de onderzijde, tot een hoogte van ongeveer 1 meter, uit lag. Hij heeft verdachte via de porto gevraagd naar de voorzijde te komen en hij is vervolgens in de richting van [adres] gereden om te kijken of daar mogelijke verdachten zouden kunnen lopen. Hij zag niets en is na 10 tot 15 seconden teruggekeerd naar de [winkel]. Toen hij terugkwam bij de [winkel] zag hij verdachte bij de deur van de [winkel] staan en twee silhouetten achter hem die nog binnen waren. [verbalisant 1] heeft bij de politie verklaard dat hij verdachte heeft horen roepen: “ Staan blijven Politie”, toen hij nog in de auto zat. Op het moment dat hij uit de auto wilde stappen, hoorde hij een knal en binnen een seconde een tweede knal. Toen [verbalisant 1] uit de auto was gestapt is hij achter de auto blijven staan, omdat hij op dat moment niet wist wie er had geschoten. Door de ruiten van de politieauto zag hij verdachte staan met zijn vuurwapen in zijn handen gericht op beide personen die uit de [winkel] kwamen. Hij schatte de afstand tussen verdachte en de andere twee personen ongeveer 1 à 2 meter. Hij zag hierna dat de personen gewond waren en hoorde verdachte zeggen dat hij de twee personen had neergeschoten.
Gelet op bovengenoemde verklaringen staat vast dat het verdachte is geweest die op 9 februari 2010 twee maal in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten, waardoor beiden, elk door een kogel, gewond zijn geraakt. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij dodelijk zouden worden getroffen. De rechtbank beantwoordt deze vraag zowel ten aanzien van [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] bevestigend.
Ten aanzien van het eerste schot overweegt de rechtbank als volgt. Uit de zich in het dossier bevindende foto’s van de [winkel] blijkt dat het gat in het glas reikt tot aan de deurkruk en ongeveer een meter hoog moet zijn geweest. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moesten aldus bukken om zich naar buiten te kunnen begeven. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet waar de mannen zich precies bevonden toen hij schoot. Het kan zijn dat ze nog bezig waren door de deur te komen of dat ze net door de deur waren. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] net door de deur was toen voor het eerst werd geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat uit het letsel van [slachtoffer 1] valt op te maken dat hij nog gebukt was toen hij werd neergeschoten. Dit verklaart immers het inschot via de neusbrug en het uitschot via de hals. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door gericht naar beneden, op de benen, in de richting van [slachtoffer 1] te schieten, terwijl verdachte zich op een afstand van ongeveer twee meter van [slachtoffer 1] bevond en terwijl [slachtoffer 1] zich in een gebukte houding bevond en in beweging was, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] dodelijk letsel zou oplopen. Door zijn gebukte houding zullen zijn benen immers in de buurt van zijn bovenlichaam hebben gezeten.
Over het tweede schot heeft verdachte verklaard dat hij dit heeft gelost in de richting van de twee mannen, maar dat hij niet specifiek gericht op één van hen heeft geschoten. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij naar beneden heeft geschoten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij nog niet rechtop stond toen hij werd beschoten. De rechtbank acht dit ook aannemelijk nu [slachtoffer 2] vlak achter [slachtoffer 1] naar buiten toe kwam en tussen het eerste en het tweede schot slechts enkele seconden hebben gezeten. Door van een korte afstand ongericht naar beneden, in de richting van [slachtoffer 2] te schieten, terwijl [slachtoffer 2] gebukt was en in beweging was heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook hij dodelijk letsel op zou lopen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op 9 februari 2010 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1], die zich bevond in de aan de [adres] gevestigde [winkel] en die net naar buiten was gekropen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] en zich aldaar bevond buiten de [winkel] (in gehurkte positie) en waarbij verdachte zich bevond op geringe afstand van die [slachtoffer 1] en waarbij die kogel ondermeer de neusbrug en de keel van die [slachtoffer 1] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 9 februari 2010 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer 2] die zich bevond in de aan de [adres] gevestigde [winkel] en die net naar buiten was gekropen door een gat in de ruit van de toegangsdeur van de [winkel] en zich aldaar bevond buiten de [winkel] (in gehurkte positie) en waarbij verdachte zich bevond op geringe althans enige afstand van die [slachtoffer 2] en waarbij die kogel door het linker bovenbeen van die [slachtoffer 2] is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
1 primair en 2 primair, telkens:
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
STRAFBAARHEID
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangegeven dat verdachte geen beroep toekomt op de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, nu hij niet heeft gehandeld in overeenstemming met de ambtsinstructie.
De officier justitie is van oordeel dat uit de gedragingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet viel af te leiden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en acht derhalve geen noodweersituatie aanwezig. Mocht de rechtbank wel een noodweersituatie aanwezig achten, dan stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verdediging disproportioneel is geweest. Volgens de officier van justitie stonden verdachte andere middelen ter beschikking die uitwerking konden hebben, zodat vuurwapengebruik niet nodig was geweest. De officier van justitie heeft daarbij de wapenstok of pepperspray genoemd. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat, in het kader van de Garantenstellung, van verdachte als politieman kon worden gevraagd om zich in een confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet te laten meeslepen en niet te snel naar zijn pistool te grijpen, maar in staat te zijn om nog afgewogen te beslissen over het gebruik van zijn dienstwapen.
Ook een beroep op putatief noodweer heeft naar het oordeel van de officier van justitie geen kans van slagen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geen gedragingen verricht op basis waarvan verdachte kon en mocht aannemen dat hij daadwerkelijk werd aangevallen, dan wel dat er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanval bestond. Verdachte kan zich niet beroepen op een verschoonbare dwaling in het bestaan van een noodweersituatie.
Nu verdachte zich, in de visie van de officier van justitie, niet kan beroepen op enige rechtvaardigings- dan wel strafuitsluitingsgrond is volgens hem sprake van een strafbare dader voor de strafbare feiten van poging tot doodslag en toebrengen zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, en heeft daarbij gewezen op het feit dat een beroep op noodweer ook kan slagen in het geval sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Er dient beoordeeld te worden of een redelijk denkend persoon, die geplaatst wordt in dezelfde omstandigheden als verdachte, ook zo zou hebben gehandeld als verdachte heeft gedaan. Gelet op de feiten en omstandigheden van het geval dient deze vraag naar het oordeel van de raadsman bevestigend te worden beantwoord. Het was donker, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren met zijn tweeën en doken plotseling op en renden op verdachte af. De afstand tussen hen en verdachte was gering. Verdachte had [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tweemaal gesommeerd om te blijven staan, maar zij bleven desondanks met dezelfde snelheid op hem afkomen. Zij hadden hun gezichten bedekt en [slachtoffer 2] had een grote voorhamer vast. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het door verdachte aangewende geweld voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tijd om een ander middel te gebruiken was er niet. De tijd vanaf het moment waarop [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bovenaan de trap verschenen tot het moment waarop zij onder de deur door liepen bedroeg slechts enkele seconden. Pepperspray, de wapenstok of de blote vuisten waren niet afdoende om zich te verdedigen tegen de twee mannen, waarvan er één een dodelijk wapen bij zich droeg.
Indien de beoordeling van de feiten niet leidt tot de slotsom dat een redelijk denkend persoon, die geplaatst zou worden in dezelfde omstandigheden als verdachte, ook zo zou hebben gehandeld als verdachte heeft gedaan dan dient de subjectieve beleving van de verdachte van die omstandigheden beoordeeld te worden. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte op basis van de feiten en omstandigheden redelijke gronden had om in de veronderstelling te verkeren dat hij mocht handelen zoals hij heeft gedaan. Gelet op de feiten en omstandigheden is het niet onbegrijpelijk dat verdachte in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich diende te verdedigen, zodat hem een beroep op putatief noodweer toekomt. Ook dan geldt dat het door verdachte aangewende geweld voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op het voorgaande dient verdachte, volgens de raadsman, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor het geval de rechtbank twijfelt over de toedracht van de feiten en/of de juistheid van de beslissingen van verdachte, is door de raadsman van verdachte een voorwaardelijk verzoek gedaan tot een reconstructie van de aanhouding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek tot een reconstructie af, nu zij zich op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen voldoende in staat acht een beeld van de situatie te vormen en tot een oordeel te komen.
Allereerst overweegt de rechtbank met betrekking tot de wettelijke bevoegdheden voor de politie tot het gebruik van vuurwapengeweld, het volgende.
Artikel 8 van de Politiewet bepaalt dat de politie bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat, zo mogelijk, een waarschuwing vooraf. Lid 5 bepaalt dat het gebruik van geweld in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd dient te zijn. Hiermee is uitdrukking gegeven aan de ultimum remedium gedachte.
Artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie bepaalt wanneer gebruik mag worden gemaakt van vuurwapengeweld. De bevoegdheid daartoe bestaat, op grond van deze bepaling, in geval van aanhouding van een persoon ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken. Daarnaast is vuurwapengebruik gerechtvaardigd om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven situatie niet aan de in de ambtsinstructie genoemde voorwaarden was voldaan. Er was geen sprake van een vermoeden dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich droegen en zij werden niet verdacht van een misdrijf dat een ernstige aantasting vormt voor de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer.
Verdachte verklaart echter ook niet op grond van de ambtsinstructie te hebben geschoten. Hij heeft geschoten, omdat hij zich bedreigd voelde. De raadsman van verdachte heeft primair betoogd dat hem een beroep op noodweer toekomt.
Wil sprake zijn van noodweer dan dient allereerst vast te komen staan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van, in dit geval, verdachte. Ook een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding wordt beschouwd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daarbij geldt dat uit objectieve omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat iemand daadwerkelijk op het punt staat om tot de aanval over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is geweest. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden weliswaar net een inbraak gepleegd en voldeden niet aan de sommaties van verdachte om te blijven staan, van enige concrete dreigende agressie gericht tegen verdachte is niet gebleken op het moment dat verdachte in hun richting schoot, te weten op het moment dat zij net gebukt onder de toegangsdeur vandaan kwamen. Het feit dat zij, komend vanaf de trap in de kelder van de [winkel] in de richting kwamen van de toegangsdeur waar, buiten, ook verdachte stond is daartoe niet voldoende. De beide mannen zijn daarbij zo kort na het gebukt passeren van het gat in winkeldeur neergeschoten, dat er geen sprake van kan zijn geweest dat deze mannen, zoals verdachte heeft verklaard, “in zijn richting bleven doorlopen”. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Subsidiair is door de raadsman van verdachte betoogd dat hem een beroep op putatief noodweer toekomt. Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Iemand komt, met andere woorden, een beroep op putatief noodweer toe indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hem redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. Een beroep op putatief noodweer dient met een objectieve ex tunc toets te worden beoordeeld: “Zou de gemiddelde rechtsgenoot geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen?”. In dit geval betekent dit dat moet worden beoordeeld of een andere politieambtenaar, met een gelijke ervaring en opleiding als verdachte, eveneens in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij werd aangevallen. In dat kader komt betekenis toe aan de zogenaamde Garantenstellung. Op grond van deze Garantenstellung kunnen aan politieambtenaren op grond van hun beroep, opleiding en training andere eisen worden gesteld dan een normale burger. Van een politieambtenaar kan worden gevergd dat hij in precaire situaties meer dan een gewone burger zelfbeheersing en tactisch inzicht heeft en in het geval van een confrontatie met verdachten niet te snel naar zijn dienstwapen zal grijpen, maar in staat blijft afgewogen beslissingen te nemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte tweemaal kort achter elkaar gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten toen zij, nadat zij een inbraak hadden gepleegd, door de gebroken deur gebukt naar buiten kwamen. Zij hadden hun gezichten bedekt en [slachtoffer 2], die als tweede naar buiten kwam, droeg een voorhamer bij zich. Verdachte heeft verklaard dat er sprake was van een redelijk goede verlichting. Er brandde verlichting in de [winkel] en op straat.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen gedragingen zijn verricht op grond waarvan verdachte kon en mocht aannemen dat hij werd aangevallen, danwel dat er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanval bestond. Hoewel buiten twijfel staat dat het voor verdachte een stressvolle situatie is geweest en hij heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde, is de rechtbank, op grond van de hierboven geschetste Garantenstellung, van oordeel dat van verdachte, als politieambtenaar, redelijkerwijs kon worden gevergd dat hij de spanning zou beheersen en in deze situatie niet naar zijn wapen zou grijpen. Aldus kan niet worden gezegd dat verdachte redelijkerwijs mocht vermoeden dat hij werd aangevallen en de rechtbank verwerpt daarom ook het beroep op putatief noodweer.
De rechtbank overweegt daarbij dat er, naar het oordeel van de rechtbank, voor verdachte tijd en gelegenheid is geweest om ruimte te maken voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij moesten immers, één voor één, gebukt onder het 1 meter hoge gat in de glazen deur door. Verdachte had aldus een directe confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarin zij mogelijk tot een aanval op hem gericht zouden overgaan, kunnen voorkomen. Verdachte had door enkele stappen achteruit te zetten zich in een veiliger positie kunnen brengen door aldus de afstand tussen hem en verdachten te vergroten. Daarbij had verdachte eventueel ook nog de gelegenheid om zich in veiligheid te brengen door achter de zojuist gearriveerde politieauto van zijn collega [verbalisant 1] te gaan staan. Vervolgens had hij hen, al dan niet met behulp van (dreiging met) het gebruik van pepperspray of een wapenstok kunnen trachten aan te houden of hij had, indien dit niet tot een aanhouding zou leiden, met collega [verbalisant 1] de achtervolging kunnen inzetten en daarbij assistentie van collega’s kunnen vragen. Dergelijk handelen zou in lijn zijn geweest met de ambtsinstructie, om gebruik van geweld en de mate van het geweld zoveel mogelijk te beperken. Dat verdachte, zoals hij tegenover de rijksrecherche heeft verklaard, zich als politieambtenaar verplicht voelde om op te treden en dat hij boeven wilde vangen, neemt immers niet weg dat hij bij zijn taak als politieambtenaar zelf de regels goed in acht dient te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich niet kan beroepen op enige rechtvaardigingsgrond- dan wel schulduitsluitingsgrond zodat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en verdachte ook een strafbare dader is.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd om artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering toe te passen en over te gaan tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. De officier van justitie heeft gesteld dat een politieman een zware straf ondergaat doordat hij zich publiekelijk dient te verantwoorden in een rechtszaal. Door zijn werk en het feit dat van een politieman, anders dan een burger verwacht mag worden dat hij niet wegvlucht, maar juist tot actie overgaat is hij in deze situatie terecht gekomen. Niet door eigen toedoen, maar door inbrekers die een strafbaar feit pleegden en op die manier mede schuld hebben aan het feit dat een politieman tegen hen heeft opgetreden.
Een voorwaardelijke straf acht de officier van justitie niet aangewezen, want dat zou een politieman gekluisterd houden aan zijn bureau. Bovendien verkeert verdachte al meer dan drie jaar in onzekerheid over de afloop van zijn zaak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsgevolgen en heeft over de op te leggen straf geen opmerkingen gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de uitoefening van zijn functie als politieman twee maal gericht geschoten op twee mannen die zojuist een bedrijfsinbraak hadden gepleegd. Beide personen hebben zwaar lichamelijk en hoogstwaarschijnlijk blijvend letsel opgelopen en de rechtbank heeft wettig en overtuigend bewezen geacht dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij ook de dood hadden kunnen vinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, daar waar er de mogelijkheid was om afstand te creëren, doordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gebukt door het gat in de glazen deur naar buiten moesten, ten onrechte op hen geschoten, terwijl van een aanval hunnerzijds geen sprake was. Van verdachte kon in dit geval worden gevergd dat hij op een andere manier invulling zou hebben gegeven aan zijn taak als politieambtenaar om verdachten van strafbare feiten aan te houden, door bijvoorbeeld ruimte te maken en door vervolgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met behulp van pepperspray en/of assistentie van collega [verbalisant 1] en/of andere collega’s trachten aan te houden.
Voor een poging doodslag, waarbij gericht met een vuurwapen is geschoten, worden over het algemeen langdurige gevangenisstraffen opgelegd. In dit geval is echter sprake van een situatie waarin een politieambtenaar in de uitoefening van zijn werk in een situatie terecht is gekomen waarin hij ten onrechte heeft gemeend te moeten schieten op een tweetal verdachten van een bedrijfsinbraak. Het feit dat verdachte in de uitoefening van zijn functie was en zijn doel was [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als verdachten van een strafbaar feit aan te houden, moet naar het oordeel van de rechtbank invloed hebben op de strafmaat. Terecht heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte al leed ondergaat doordat hij zich publiekelijk moet verwantwoorden en drie jaar lang in onzekerheid heeft verkeerd over de afdoening van de zaak. De rechtbank houdt er in de op te leggen straf dan ook rekening mee dat de strafvervolging op zich en de langdurige onzekerheid al negatieve gevolgen voor verdachte hebben gehad. Hoewel de huidige wet het niet meer mogelijk maakt om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor delicten als de onderhavige, is de rechtbank – recht doende op basis van het Wetboek van Strafrecht zoals dat gold ten tijde van het plegen van de delicten – van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het onderhavige geval, gelet op het voorgaande, niet op zijn plaats is.
De rechtbank is echter van oordeel dat door te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals door de officier van justitie is gevraagd, onvoldoende uitdrukking wordt gegeven aan de ernst van het feit. Twee jonge personen hadden door onrechtmatig optreden van verdachte de dood kunnen vinden en zijn zeer ernstig gewond geraakt.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een werkstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 35.845,- gevoegd in het strafproces en de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 10.000 gevoegd in het strafproces.
De behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Hun schade is immers mede ontstaan doordat zij op heterdaad betrapt zijn bij een inbraak en daardoor medeschuld hebben aan het feit dat de politie tegen hen moest optreden. Hoe de medeschuld van de benadeelde partijen bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding tot uitdrukking dient te komen, acht de rechtbank iets dat in een civiele procedure ter beoordeling van de burgerlijke rechter moet staan. Daarom zullen de benadeelde partijen niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
BESLISSING
Het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 180 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Schadevergoeding
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn. De benadeelde partijen kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. F. Koster en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2013.