Het proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris d.d. 24 november 2009.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 19-11-2013, nr. 881974-11
ECLI:NL:RBZWB:2013:8352
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
19-11-2013
- Zaaknummer
881974-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:8352, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19‑11‑2013
Uitspraak 19‑11‑2013
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, advocaat tijdens een getuigenverhoor bij de RC, een rechercheur heeft beledigd. Voor de bewezenverklaring is met name van belang de context waarin de opmerking werd gemaakt. De rechercheur werd in november 2009 bij de rechter-commissaris als getuige gehoord in een omvangrijke drugszaak. Bij dit verhoor, dat zeer stroef en onplezierig verliep, waren nog drie andere advocaten aanwezig. De rechercheur werd door deze advocaten zeer kritisch bevraagd en leek moeite te hebben om de aan hem gestelde vragen te beantwoorden. Tijdens dit verhoor noemde verdachte de rechercheur in een verzuchting voor iedereen hoorbaar “sukkel”. Het uiten van een dergelijke belediging in een verhoor is volgens de rechtbank ongepast. Van een advocaat mag in zo’n setting een zekere mate van professionaliteit worden verwacht. De rechtbank legt echter geen straf op, mede gezien de lange duur van de behandeling van deze zaak en het blanco strafblad van verdachte.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 881974-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. De Rooij, advocaat te Helmond
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 november 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Clarijs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 24 november 2009 te Breda opzettelijk beledigend een
(politie)ambtenaar, te weten [getuige 1], gedurende en/of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in diens tegenwoordigheid
mondeling heeft toegevoegd de woorden "sukkel", althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking;
3. De voorvragen
3.1
De dagvaarding is geldig.
3.2
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie zijn door de raadsman de volgende verweren gevoerd.
De verdediging is van mening dat de “equality of arms” ontbreekt en daarmee ook het “fair trial” als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdediging heeft daartoe een uitspraak van het Hof te ’s-Hertogenbosch (K12/0466) aangehaald, waarbij de beklagkamer heeft geoordeeld dat niet van enig strafbaar feit sprake was, waar het ging om de officier van justitie die in zijn (op schrift gestelde) requisitoir de verdachte een “laffe loser” en “een man zonder ruggengraat” noemde. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte, als regelrechte tegenpool van het openbaar ministerie, in het onderhavige geval, niet anders heeft gehandeld.
De verdediging is van mening dat niet bewezen kan worden dat de getuige [getuige 1] in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, op het moment dat hij als getuige werd gehoord. Om die reden blijft naar de mening van de verdediging van de tenlastelegging slechts over de eenvoudige belediging ex artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging is van mening dat niet is voldaan aan het klachtvereiste en dat het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Betreffende het niet-ontvankelijkheidsverweer op grond van het fair trial-beginsel heeft de officier van justitie aangevoerd dat het zeer lastig is om de zaken die de raadsman heeft genoemd, met elkaar te vergelijken. De officier van justitie is van mening dat er een duidelijk verschil is in de rol die een officier van justitie ter terechtzitting heeft en de rol van de raadsman tijdens het horen van een getuige.
Voor wat betreft het klachtvereiste heeft de officier van justitie opgemerkt dat, gelet op de aangifte van [getuige 1] en de door hem ingestelde artikel 12 Sv-procedure, [getuige 1] heel duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij de vervolging van verdachte heeft gewild.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Betreffende het onder a. gevoerde verweer overweegt de rechtbank het navolgende.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in een verzuchting het woord “sukkel” heeft uitgesproken en dat hij op dat moment geen effectbejag had. Nadat [getuige 1] verdachte vroeg wat hij zei, heeft verdachte geantwoord dat hij “sukkel” had gezegd.
Het door de verdediging aangehaalde voorbeeld van een officier van justitie die in zijn schriftelijke requisitoir de woorden “laffe loser” en “een man zonder ruggengraat” opneemt en ter terechtzitting ook uitspreekt, is naar het oordeel van de rechtbank van een geheel andere orde. Het gaat dan met name om de context waarbinnen de betreffende officier van justitie die woorden heeft uitgesproken. Die specifieke context van dat geval is de rechtbank niet bekend. De rechtbank constateert slechts dat het Hof van oordeel is geweest dat in dat specifieke geval het gebruik van die woorden kon worden aanvaard om zodoende het ten laste gelegde feit in zijn context te plaatsen.
De rechtbank constateert dat de verzuchting van verdachte heeft plaatsgevonden in de beslotenheid van het kabinet van de rechter-commissaris. Op dat moment waren daar, naast verdachte, ook aanwezig de rechter-commissaris en drie andere raadslieden in het [onderzoek]. [getuige 1] werd op dat moment al geruime tijd gehoord als getuige in het [onderzoek] en uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris blijkt dat dit verhoor op een onplezierige manier plaatsvond en dat de betreffende raadslieden bijzonder ontevreden waren over de manier waarop [getuige 1] antwoord gaf op de aan hem gestelde vragen. Vragen die met name door verdachte werden gesteld. Dat is de context waarbinnen verdachte zijn verzuchting heeft gedaan en de rechtbank is van oordeel dat het onderhavige geval van een totaal andere orde is dan de door de raadsman aangehaalde casus. De rechtbank is op grond daarvan dan ook van oordeel dat hier geen sprake is van een gelijk geval dat ongelijk wordt behandeld. Van schending van artikel 6 van het EVRM is dan ook geen sprake.
Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het onder b. gevoerde verweer, is van belang de vraag of een eventuele belediging aan [getuige 1] werd toegevoegd gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Indien deze vraag namelijk bevestigend kan worden beantwoord, behoeft dit niet-ontvankelijkheidsverweer geen bespreking meer.
Op basis van de processtukken heeft de rechtbank vast kunnen stellen dat [getuige 1] op 24 november 2009 bij de rechter-commissaris als ambtenaar van politie werd gehoord en dat hij tijdens dat verhoor alleen werd bevraagd met betrekking tot zijn handelen als financieel rechercheur in het strafrechtelijk [onderzoek]. In zijn proces-verbaal van bevindingen geeft [getuige 1] ook aan dat hij door de rechter-commissaris werd gehoord met betrekking tot zijn functie en rol in het [onderzoek], de totstandkoming van het door hem opgemaakte proces-verbaal, de inhoud (de gehanteerde methodiek en berekening) daarvan en het opgemaakte erratum op dat proces-verbaal.
De rechtbank is reeds op grond van deze vaststelling van oordeel dat de uitlating van verdachte richting [getuige 1] werd gedaan, ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Een beoordeling van het verweer met betrekking tot het klachtvereiste kan derhalve achterwege blijven nu de rechtbank niet toekomt aan de vraag of er sprake was van eenvoudige belediging als bedoeld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het vorenstaande is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.4
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van de officier van justitie mr. De Brouwer, houdende de aangifte door [getuige 1], het proces-verbaal van bevindingen van [getuige 1], het proces-verbaal van de rechter-commissaris mr. Lameijer en het proces-verbaal raadkamer van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 april 2011.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft de verdediging het navolgende aangevoerd.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen dat [getuige 1] in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, op het moment dat door verdachte “sukkel” werd gezegd.
Voorts heeft de verdediging met betrekking tot het gebruikte woord “sukkel” aangevoerd:
* dat het door verdachte gebruikte woord “sukkel” in dit geval niet kan worden gewaardeerd als een strafbare belediging. De verdediging heeft daarbij gewezen op de wijze waarop verdachte dat woord heeft gebezigd, namelijk als verzuchting, en de context waarin dit moet worden geplaatst.
* dat verdachte niet het opzet heeft gehad op het beledigen van de heer [getuige 1].
* dat het woord “sukkel” op zichzelf genomen niet beledigend te achten is.
* dat, indien het woord “sukkel” op zichzelf genomen een strafbare belediging inhoudt, door de context waarin dit woord werd gezegd, de strafbaarheid wordt weggenomen. De verdediging heeft daartoe nog aangevoerd dat het getuigenverhoor plaatsvond in de beslotenheid van het kabinet van de rechter-commissaris.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 24 november 2009 werd [getuige 1] als getuige gehoord bij de rechter-commissaris te Breda1.. Bij dat verhoor was ook verdachte aanwezig en de rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal als opmerking opgenomen dat verdachte tijdens een indringende en heftige discussie tegen de getuige [getuige 1] “sukkel” heeft gezegd. [getuige 1] heeft als inspecteur van politie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt2.waarin hij aangeeft dat hij door de rechter-commissaris werd gehoord met betrekking tot zijn functie en rol in het [onderzoek], de totstandkoming van het door hem opgemaakte proces-verbaal, de inhoud (de gehanteerde methodiek en berekening) daarvan en het opgemaakte erratum op dat proces-verbaal. Tijdens dat verhoor zou verdachte duidelijk hoorbaar voor alle aanwezigen in de onderzoekskamer “sukkel” tegen hem hebben gezegd. [getuige 1] heeft aangegeven dat hij zich daardoor beledigd voelde in zijn eer en goede naam. [getuige 1] heeft op 1 december 2009 bij de officier van justitie aangifte gedaan van belediging3..
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard4.dat hij tijdens het verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris in een verzuchting het woord “sukkel” heeft geuit.
Voor wat betreft het onder a. genoemde verweer van de verdediging verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hieromtrent onder 3.3 heeft overwogen en zij verwerpt dan ook dit verweer.
Met betrekking tot de onder b. genoemde verweren stelt de rechtbank allereerst vast dat [getuige 1], zo blijkt uit het door hem opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, zich beledigd heeft gevoeld.
De rechtbank is op grond van de verklaring van verdachte en de getuigen van oordeel dat het woord “sukkel” inderdaad door verdachte als een verzuchting werd uitgesproken.
De rechtbank is voorts met de verdediging van oordeel dat de intrinsieke betekenis van het woord “sukkel” zeker niet in alle gevallen een strafbare belediging op zal leveren. Het gaat dan met name om de eerder besproken context waarin dit woord werd uitgesproken.
Zoals reeds eerder overwogen, heeft verdachte in een verzuchting “sukkel” gezegd. [getuige 2]5.en [getuige 3]6.hebben beiden verklaard dat zij verdachte het woord “sukkel” in een verzuchting hebben horen zeggen en ook de rechter-commissaris heeft in zijn proces-verbaal van 24 november 2009 opgenomen dat tijdens een indringende en heftige discussie tussen de raadslieden en de rechter-commissaris met de getuige, verdachte tegen [getuige 1] “sukkel” heeft gezegd. De rechtbank is van oordeel dat hiermee vast is komen te staan dat verdachte in de beslotenheid van de verhoorkamer bij de rechter-commissaris en voor iedereen duidelijk hoorbaar “sukkel” heeft gezegd tegen de getuige [getuige 1]. Voorts stelt de rechtbank vast dat [getuige 1] op dat moment door vier raadslieden zeer kritisch werd bevraagd en zich op dat moment in een bijzonder ongemakkelijke situatie bevond, met name ook omdat het verhoor, zoals de rechter-commissaris heeft aangegeven, bijzonder stroef verliep, waardoor er irritaties ontstonden en [getuige 1] moeite leek te hebben om de aan hem gestelde vragen te beantwoorden. Dit is naar het oordeel van de rechtbank de context waarin de opmerking van verdachte moet worden geplaatst en de rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat het voor iedereen hoorbaar verzuchten van “sukkel” als een strafbare belediging moet worden aangemerkt.
Rest nog de vraag of verdachte ook het opzet heeft gehad om [getuige 1] te beledigen door hem “sukkel” te noemen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Door in de hiervoor beschreven situatie “sukkel” te zeggen, terwijl dit voor iedereen hoorbaar was, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [getuige 1] zich daardoor beledigd zou voelen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op of omstreeks 24 november 2009 te Breda opzettelijk beledigend een
(politie)ambtenaar, te weten [getuige 1], gedurende en/of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in diens tegenwoordigheid
mondeling heeft toegevoegd het woord "sukkel" althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 500,=, te vervangen bij niet betaling door 10 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niets aangevoerd met betrekking tot een aan verdachte op te leggen straf omdat zij van mening is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 24 november 2009 werd de financieel rechercheur [getuige 1] bij de rechter-commissaris als getuige gehoord in het [onderzoek]. [getuige 1] was de laatste rechercheur in een reeks van verbalisanten die in dat onderzoek werd gehoord en uit alles blijkt dat het verhoor van [getuige 1] bijzonder stroef en onplezierig is verlopen, dat sprake was van irritaties over en weer en dat dit er uiteindelijk toe heeft geleid dat verdachte de getuige [getuige 1] heeft beledigd door in een verzuchting “sukkel” tegen hem te zeggen.
Zonder dat de rechtbank verder nog een oordeel wil geven over de gang van zaken met betrekking tot het getuigenverhoor en hetgeen verder aan de orde is geweest in het [onderzoek], is zij van oordeel dat het uiten van een dergelijke belediging ongepast is en niet thuis hoort in een dergelijke setting, waar een zekere mate van professionaliteit mag worden verwacht.
Ten tijde van het bewezen verklaarde feit was sprake van een blanco strafblad.
Gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) (LOVS), zou een geldboete ter grootte van € 200,- à € 300,- in de rede liggen.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat het inmiddels vier jaar heeft geduurd alvorens deze -in de basis eenvoudige- zaak tot een einde is gekomen en met de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan. Aan het voorgaande doet niet af dat het tijdsverloop ten dele ook aan verdachte zelf te wijten is geweest.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat zij het niet opportuun acht dat aan verdachte voor het bewezenverklaarde thans nog een straf wordt opgelegd. De rechtbank zal daarom verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [getuige 1] vordert een bedrag van € 75,= ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en wordt door de verdediging niet weersproken, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9a, 36f, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 1] van € 75,= ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [getuige 1], € 75,= te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. Joele, voorzitter, mr. Hello en mr. Schiffers-Hanssen, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 november 2013.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑11‑2013
Het proces-verbaal van bevindingen van [getuige 1] d.d. 4 december 2009.
Het proces-verbaal van aangifte door [getuige 1] d.d. 1 december 2009.
De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 5 november 2013.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] door de rechter-commissaris.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] door de rechter-commissaris.