Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 6:4:18 [Schikking na niet-betalen ontnemingsbedrag]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
22-02-2017, Stb. 2017, 82 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
1.
Indien het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 511c een schikking met de verdachte of veroordeelde aangaat, bepaalt het de termijn waarbinnen aan de termen van die schikking moet worden voldaan. Tot dat tijdstip is de termijn waarbinnen ingevolge artikel 511b, eerste lid, een vordering aanhangig moet zijn gemaakt geschorst. Door voldoening aan die termen vervalt het recht tot indiening van de vordering of is, indien die vordering reeds is ingediend, de zaak van rechtswege geëindigd.
2.
Indien na voldoening aan die termen blijkt van omstandigheden die de toepasselijkheid van de maatregel, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zouden hebben uitgesloten, kan de gewezen verdachte of veroordeelde het openbaar ministerie verzoeken om teruggave van betaalde geldbedragen of overgedragen voorwerpen.
3.
Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, kan niet meer worden gedaan nadat drie jaren zijn verstreken sedert de dag waarop het bedrag of het laatste gedeelte daarvan, is betaald.