ABRvS, 15-07-2020, nr. 201905150/1/R4
ECLI:NL:RVS:2020:1671
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-07-2020
- Zaaknummer
201905150/1/R4
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:1671, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑07‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ABkort 2020/336
AB 2020/358 met annotatie van T. Groot
Uitspraak 15‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Karting Eefde exploiteert een kartbaan, klimpark en survivalbaan op het perceel. [wederpartij] woont op het perceel [locatie 1] en is eigenaar van een perceel, dat voorheen bekend was als het perceel [locatie 2] te Eefde (hierna: perceel [locatie 2]). Bij besluit van 25 juli 2017 heeft het college aan Karting Eefde een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo voor het bouwen van een klimrots ten behoeve van de survivalbaan op het perceel. De vergunde klimwand is 12 m hoog. De afstand tussen het perceel [locatie 2] en de voorziene klimwand bedraagt ongeveer 15 m. Tussen de locatie van de klimwand en het perceel van [wederpartij] staan loofbomen. [wederpartij] verhuurt het perceel. Het perceel is in gebruik bij een stichting die daarop een landgoed ontwikkelt. Op het perceel staat een yurt.
201905150/1/R4.
Datum uitspraak: 15 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Lochem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 mei 2019 in zaak nr. 18/1244 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Eefde, gemeente Lochem,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2017 heeft het college aan Karting Eefde & Outdoor Sport B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een klimrots op het perceel Elzerdijk 44 te Eefde (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 januari 2018 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 januari 2018 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] en Karting Eefde hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Karting Eefde heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft partijen telefonisch gehoord op 13 mei 2020. Aan deze telefonische hoorzitting (hierna: de zitting) hebben deelgenomen [wederpartij], vertegenwoordigd door drs. S.A.N. Geerling, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door S. Hofland. Voorts is als partij gehoord Karting Eefde, vertegenwoordigd door [gemachtigde],
Overwegingen
1. In verband met de uitbraak van het coronavirus kon in deze zaak een zitting in fysieke vorm bij de Afdeling niet plaatsvinden. Om die reden zijn partijen door middel van telehoren gehoord.
2. Karting Eefde exploiteert een kartbaan, klimpark en survivalbaan op het perceel. [wederpartij] woont op het perceel [locatie 1] en is eigenaar van een perceel, dat voorheen bekend was als het perceel [locatie 2] te Eefde (hierna: perceel [locatie 2]).
Bij besluit van 25 juli 2017 heeft het college aan Karting Eefde een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor het bouwen van een klimrots ten behoeve van de survivalbaan op het perceel. De vergunde klimwand is 12 m hoog. De afstand tussen het perceel [locatie 2] en de voorziene klimwand bedraagt ongeveer 15 m. Tussen de locatie van de klimwand en het perceel van [wederpartij] staan loofbomen. [wederpartij] verhuurt het perceel. Het perceel is in gebruik bij een stichting die daarop een landgoed ontwikkelt. Op het perceel staat een yurt.
Het college heeft het bezwaar van [wederpartij] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij volgens het college geen belanghebbende is bij het besluit van 25 juli 2017. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Volgens de rechtbank is [wederpartij] belanghebbende reeds omdat zijn perceel kan worden gelijkgesteld met dat van een aangrenzend perceel.
De klimwand is inmiddels gerealiseerd.
3. Het college betoogt dat de rechtbank [wederpartij] ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt. Daartoe voert het college, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017 , ECLI:NL:RVS:2017:2271, aan dat [wederpartij] op het perceel [locatie 2] geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de klimwand. Bomen onttrekken de klimwand volgens het college nagenoeg aan het zicht vanaf het perceel. De rechtbank heeft ten onrechte niet bij zijn beoordeling betrokken dat er geen gevolgen van enige betekenis zijn voor [wederpartij], aldus het college.
3.1. Artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken".
Artikel 7:1, eerste lid, luidt: "Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken […]".
Artikel 1:2, eerste lid, luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken".
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [wederpartij] op een zodanige afstand woont van het perceel dat hij daarop vanuit zijn woning geen zicht heeft. Het perceel van [wederpartij] aan de [locatie 2] ligt in de onmiddellijke nabijheid van het perceel. De percelen worden slechts van elkaar gescheiden door een sloot. Deze situatie kan gelijkgesteld worden met die van aangrenzende percelen.
Belanghebbendheid wordt in beginsel bij besluiten krachtens de Wabo aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn.
Over het gemotiveerde betoog van het college dat die gevolgen zich op het perceel van [wederpartij] niet kunnen voordoen, overweegt de Afdeling als volgt. Tussen de stukken bevindt zich een foto, die naar tussen partijen niet in geschil is, is genomen vanaf het perceel van [wederpartij]. Blijkens die foto is de klimwand vanaf zijn perceel goed zichtbaar. De omstandigheid dat Karting Eefde, zoals zij ter zitting heeft gesteld, bomen heeft geplant om de klimwand aan het zicht te onttrekken, zodat in de toekomst het zicht zal worden beperkt, is niet van betekenis, nu de vraag voorligt of [wederpartij] ten tijde van het besluit op bezwaar een rechtstreeks belang heeft. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [wederpartij] een rechtstreeks bij het besluit van 25 juli 2017 betrokken belang heeft.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020
163-935.