Hof 's-Gravenhage, 27-11-2012, nr. 200.100.260-01
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0889
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
27-11-2012
- Zaaknummer
200.100.260-01
- LJN
BZ0889
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0889, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 27‑11‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Overeenkomst betreffende leerlingenvervoer. Is vervoerder tekort geschoten ? Gemeente ontbindt. Vervoerder krijgt schuldsanering. Na afloop daarvan (met schone lei) begint vervoerder procedure. Hij vordert vergoeding (i) voor geleverde diensten en (ii) va
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.100.260/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 374053 / HA ZA 10-3110
Arrest van 27 november 2012
inzake
[appellant]
wonende te Haarlem,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.G.N. le Roy te Haarlem,
tegen
GEMEENTE LEIDERDORP,
zetelend te Leiderdorp,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. R. Lever te Leiden.
Het geding
Bij exploot van 17 augustus 2011 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnissen van 23 februari 2011 (tussenvonnis) en 18 mei 2011 (eindvonnis). Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] zeven grieven opgeworpen, die door de gemeente bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Ter zitting van 11 oktober 2012 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door zijn advocaat en de gemeente door mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, advocaat te Leiden. Tenslotte hebben partijen processtukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
- 1.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis sub 2.1 tot en met 2.5 de belangrijkste feiten geresumeerd. Partijen hebben tegen deze samenvatting geen bezwaren aangevoerd, zodat deze het hof tot uitgangspunt dient. Met inachtneming hiervan gaat het in dit geding in hoofdzaak om het volgende.
- 1.1.
In augustus 2001 hebben partijen met elkaar een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, op grond waarvan [appellant] gedurende de schooljaren 2001/2002 tot en met 2003/2004 het vervoer van Leiderdorpse leerlingen zou verzorgen tussen hun woningen en scholen voor bijzonder onderwijs.
- 1.2.
In de overeenkomst was in artikel 5 het volgende bepaald:
"Indien één van partijen zich niet houdt aan de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen wordt deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst terstond ontbonden. Constatering van die omstandigheid geschiedt door de andere partij bij aangetekende brief, onder vermelding van de verplichtingen waaraan niet is voldaan."
- 1.3.
In het schooljaar 2001/2002 hebben ouders geklaagd over de wijze waarop [appellant] zijn verplichtingen nakwam. De klachten zagen onder meer op lange reistijden, wisselende tijden van ophalen en thuisbrengen, te laat ophalen en thuisbrengen, leerlingen niet ophalen, wisselingen in de chauffeurs, meer kinderen ophalen dan er zitplaatsen in het vervoermiddel zijn en slechte informatievoorziening vooraf. Over deze klachten heeft op 20 november 2001 een bespreking tussen partijen plaatsgevonden, waarbij [appellant] gewezen is op de noodzaak om herhaling van deze klachten te voorkomen.
- 1.4.
Bij de start van het schooljaar 2002/2003 (vanaf 2 september 2002) zijn opnieuw klachten met deze inhoud geuit. Naar aanleiding daarvan heeft op 17 september 2002 andermaal een bespreking tussen partijen plaatsgevonden, die gevolgd is door een bevestigingsbrief van de gemeente van 18 september 2002. Die bespreking en deze brief hadden de strekking om onmiddellijk een einde te maken aan de klachten en herhaling daarvan uit te sluiten.
- 1.5.
Bij brief van 24 september 2002 heeft de gemeente, ter bevestiging van een gesprek van die dag tussen partijen, aan [appellant] meegedeeld dat zij op grond van artikel 5 van de overeenkomst de ontbinding daarvan inriep met ingang van 5 oktober 2002. Als reden hiervoor is opgegeven dat na de bespreking van 17 september 2002 de klachten onverminderd zijn doorgegaan en dat de gemeente uit de krant heeft moeten vernemen dat er een executieverkoop [van onder meer de vervoermiddelen van [appellant]] zou plaatsvinden.
- 1.6.
[appellant] heeft de gemeente meegedeeld niet in de ontbinding te berusten. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente de overeenkomst zonder goede grond ontbonden had en dat hij jegens haar aanspraak maakte op (i) de tussen partijen overeengekomen vergoeding voor het leerlingenvervoer in de periode 1 tot en met 4 oktober 2002 (€ 3.201,28) en (ii) vergoeding van zijn schade.
- 1.7.
De gemeente heeft geweigerd tot betaling over te gaan, waarna [appellant] bij exploot van 6 mei 2010 zijn sub (i) genoemde vordering, vermeerderd met rente, heeft voorgelegd aan de rechtbank. In de loop van dit geding heeft hij zijn vordering vermeerderd met de sub (ii) genoemde vordering die hij heeft uitgewerkt in een bedrag van € 27.977,23, met rente.
- 1.8.
In reconventie heeft de gemeente de veroordeling van [appellant] tot betaling van € 210.067,26 (later verminderd tot € 65.795,04) gevorderd, daartoe stellend dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, waardoor de gemeente reden heeft gezien de ontbinding ervan in te roepen en schade heeft geleden.
- 1.9.
De rechtbank heeft geoordeeld, beknopt weergegeven, dat [appellant] structureel ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen en dat de gemeente om die reden de overeenkomst heeft mogen ontbinden. Op grond daarvan heeft zij de vordering van de gemeente toewijsbaar geacht en geoordeeld dat de hierboven sub (ii) genoemde vordering van [appellant] moet worden afgewezen. Bij gebreke van verweer heeft de rechtbank voorts de hierboven sub (i) genoemde vordering van [appellant] toewijsbaar geacht. Na verrekening van deze vordering met die van de gemeente heeft de rechtbank in het eindvonnis de vordering van [appellant] afgewezen en die van de gemeente toegewezen tot een bedrag van € 61.173,-, te vermeerderen met rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
- 1.10.
In hoger beroep is gebleken dat de rechtbank Haarlem bij vonnis van 22 juli 2003 ten aanzien van [appellant] de definitieve schuldsanering heeft uitgesproken en dat deze schuldsanering bij beslissing van 18 juli 2006 is beëindigd, met verlening van, kort gezegd, een schone lei aan [appellant]. De gemeente heeft haar vordering niet bij de bewindvoerder ingediend, terwijl deze laatste heeft afgezien van rechtsmaatregelen om de vordering van [appellant] op de gemeente te incasseren.
- 2.
Grief I komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemeente aan [appellant] bij haar brief van 18 september 2002 een laatste kans heeft gegeven om zijn dienstverlening op orde te krijgen en dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, zonder dat een voorafgaande ingebrekestelling nodig was. Grief II valt het oordeel aan dat [appellant] schadeplichtig jegens de gemeente is geworden en dat daarop zijn hierboven onder (ii) genoemde vordering afstuit. Grief VI bestrijdt het oordeel dat de vordering in reconventie voor toewijzing in aanmerking komt, in welk verband door [appellant] een beroep wordt gedaan op het feit dat hem in het kader van de schuldsanering een schone lei is verleend. Grief VII bekritiseert de beslissing van de rechtbank dat de vorderingen over en weer voor verrekening in aanmerking komen en dat [appellant] de proceskosten voor zijn rekening dient te nemen.
- 2.1.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof oordeelt daarover als volgt.
- 2.2.
[appellant] heeft op zichzelf niet bestreden dat zich in de eerste twee schoolweken van 2002/2003 veel strubbelingen hebben voorgedaan bij het vervoer van de circa 70 leerlingen die in Leiderdorp van en naar huis en school gebracht moesten worden. Hij heeft dat verklaard door erop te wijzen dat dat een terugkerend verschijnsel is aan het begin van een schooljaar, omdat chauffeurs en (nieuwe) leerlingen nog aan elkaar moeten wennen, laat gemelde mutaties in het leerlingenbestand in al vastgestelde ritten moeten worden verwerkt, en meer van dergelijke "aanloopproblemen" moeten worden opgelost. [appellant] heeft de door de gemeente over deze twee weken verzamelde klachten gerelativeerd met de stelling dat wensen van ouders soms voor klachten zijn aangezien en dat veel klachten van één specifieke school afkomstig waren, terwijl er van verscheidene andere scholen geen enkele klacht is gekomen.
- 2.3.
De gemeente heeft in de klachten die in de eerste twee schoolweken zijn geuit, geen aanleiding gevonden om terstond de overeenkomst te ontbinden. Zij heeft [appellant] echter wel, in de brief van 18 september 2002 en de daaraan vooraf gegane bespreking, op duidelijke wijze de wacht aangezegd. [appellant] moet er zich dus van bewust zijn geweest dat voortzetting van de klachten zou (kunnen) leiden tot een besluit van de gemeente om de overeenkomst eenzijdig te ontbinden, te meer omdat in de bewuste brief aan die mogelijkheid wordt gerefereerd. Het hof is van oordeel dat de klachten die worden opgesomd in de bij de brief gevoegde "registratie", overwegend van ernstige aard zijn, zelfs indien de door [appellant] bepleite relativering voor een deel zou worden gevolgd.
- 2.4.
Bij de brief van 24 september 2002 is een lijst gevoegd, die klachten bevat van 17 (lees: 18), 23 en 24 september. In een uitgebreid commentaar, gevoegd bij de memorie van grieven, heeft [appellant] ook hierbij kanttekeningen geplaatst. Deze kunnen evenwel niet wegnemen, dat zelfs in de vierde week van het schooljaar, toen de "aanloopproblemen" – gelet op de uitgebreide ervaring waarop [appellant] zich beroept – voorbij hadden móeten zijn, verscheidene klachten van serieuze aard zijn geuit. In zijn commentaar heeft [appellant] de gegrondheid van deze klachten niet voldoende ontzenuwd. Naar het oordeel van het hof heeft de gemeente in deze klachten aanleiding mogen vinden om tot het inroepen van de ontbinding van de overeenkomst over te gaan. De gemeente heeft een strenge maatstaf aangelegd, maar artikel 5 van de overeenkomst bood haar daartoe de vrijheid.
- 2.5.
Daaraan kan niet afdoen dat de gemeente, anders dan tijdens de bespreking van 17 september 2002 was afgesproken, niet alle haar ter ore gekomen klachten direct aan [appellant] heeft gemeld. Een dergelijke melding doet immers niet af aan de klacht als zodanig. Evenmin acht het hof van belang dat partijen tijdens die bespreking voor de uitvoering van de verplichting om alle chauffeurs een training te laten volgen, een respijt tot 1 november 2002 afgesproken hadden.
- 2.6.
De gegronde klachten zijn te beschouwen als toerekenbare tekortkomingen van [appellant]. Omdat deze zich niet leenden voor herstel kon een ingebrekestelling achterwege blijven. De laatste kans die een ingebrekestelling pleegt in te houden, was [appellant] bovendien geboden in de bespreking van 17 september en de daarop gevolgde brief van 18 september 2002. Van een niet geoorloofde rauwelijkse ontbinding is dus geen sprake.
- 2.7.
Het hof deelt dan ook het oordeel van de rechtbank dat de gemeente jegens [appellant] aanspraak kan maken op vergoeding van de schade die voor haar uit de ontbinding van de overeenkomst is voortgevloeid en dat hem geen aanspraak toekomt op vergoeding van de schade die volgens zijn stellingen voor hem het gevolg van de ontbinding is geweest. De rechtbank heeft evenwel geen rekening kunnen houden met de aan [appellant], in het kader van de schuldsanering, verleende schone lei.
- 2.8.
De vordering van de gemeente behoort tot de vorderingen waarvoor zij had kunnen opkomen in de schuldsanering en die zij had kunnen laten verifiëren. Het feit dat aan [appellant] een schone lei is verleend, heeft tot gevolg dat zijn verplichting jegens de gemeente is omgezet in een natuurlijke verbintenis en niet meer rechtens afdwingbaar is (artikel 358 Fw). De rechtbank had deze vordering dan ook niet mogen toewijzen en zou dat vermoedelijk ook niet gedaan hebben wanneer zij op de hoogte was gesteld van de schuldsanering en de beëindiging daarvan.
De vraag rijst vervolgens of het door de gemeente ten aanzien van de door haar niet betwiste, hierboven sub (i) genoemde vordering van [appellant] (de vergoeding voor het leerlingenvervoer in de periode 1-4 oktober 2002) gedane beroep op verrekening kan worden aanvaard.
- 2.9.
De gemeente heeft zich pas bij de comparitie van partijen in eerste aanleg, gehouden op 25 januari 2011, dus lang na de schuldsanering, op verrekening beroepen. In de brieven, die aan de procedure vooraf zijn gegaan, en in de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie heeft de gemeente slechts gewezen op haar eigen vordering.
Een bevoegdheid om zich op verrekening te beroepen is (alleen) aanwezig in het geval dat beide vorderingen opeisbaar zijn (artikel 6:127 BW).
Een uitzondering op die regel is vervat in artikel 6:130, eerste lid BW: De bevoegdheid tot verrekening eindigt niet door verjaring van de rechtsvordering.
Het hof is van oordeel dat aanvaard moet worden dat deze bepaling in het onderhavige geval per analogiam van toepassing geacht kan worden. Immers, voorafgaand aan de schuldsanering was de gemeente in beginsel bevoegd tot verrekening; er is geen grond om aan te nemen dat [appellant], enkel als gevolg van de uit de schuldsanering voortgevloeide schone lei, in een betere positie moet kunnen komen dan de gemeente.
Dat brengt het hof tot de conclusie dat de gemeente haar vordering niet langer in rechte kan afdwingen, maar zich wel op verrekening kan beroepen ten opzichte en tot het beloop van de door [appellant] ingestelde, door de gemeente niet betwiste, vordering.
Hieruit volgt dat de rechtbank de vordering in conventie terecht heeft afgewezen en die in reconventie had moeten afwijzen.
- 2.10.
Op grond van deze overwegingen komt het hof tot de slotsom dat de grieven I, II en VII falen en dat grief VI doel treft.
- 3.
Bij deze stand van zaken kunnen de grieven III, IV en V buiten behandeling blijven, mede in het licht van het feit dat [appellant] allerminst aannemelijk heeft gemaakt dat de schade van de gemeente op een lager bedrag dan zijn eigen vordering zou kunnen uitkomen.
- 4.
Het voorgaande brengt het hof tot de volgende conclusies:
- (a)
het eindvonnis, voor zover in conventie gewezen, zal worden bekrachtigd;
- (b)
dat vonnis, voor zover in reconventie gewezen, zal worden vernietigd;
- (c)
de vordering in reconventie zal worden afgewezen;
- (d)
de vordering van [appellant] tot terugbetaling van hetgeen [appellant] reeds uit hoofde van het bestreden eindvonnis heeft betaald, zal worden toegewezen (met rente als gevorderd);
- (e)
de gemeente zal, gegeven de uitkomst van het geding, veroordeeld worden in de proceskosten aan de zijde van [appellant], zowel wat betreft de procedure in reconventie in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 18 mei 2011, voor zover in conventie gewezen;
- -
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 18 mei 2011, voor zover in reconventie gewezen,
en in zoverre opnieuw recht doende:
- -
wijst de vordering van de gemeente af;
- -
veroordeelt de gemeente aan [appellant] terug te betalen een bedrag van € 6.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van ontvangst tot de dag van terugbetaling;
- -
veroordeelt de gemeente in de kosten van de procedure, aan de zijde van [appellant] tot deze uitspraak begroot op:
- -
in eerste aanleg (reconventie): € 1.341,- voor salaris advocaat;
- -
in hoger beroep € 384,76 voor verschotten en € 4.893,- voor salaris advocaat;
- -
verklaart dit arrest ten aanzien van voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2012 in aanwezigheid van de griffier.