Hof Amsterdam, 01-07-2016, nr. 23-003839-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:2554
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-07-2016
- Zaaknummer
23-003839-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:2554, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑07‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2645, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag door het toebrengen van messteken, verwerping beroep op noodweer(exces), strafmaat.
Parketnummer: 23-003839-15
Datum uitspraak: 1 juli 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de officier van justitie tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13/654015-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te distrikt [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1955,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 8 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken;
subsidiair:hij op of omstreeks 8 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een geperforeerde long en/of lever en/of maag en/of een of meer steekwond(en) in de arm en/of het lichaam, althans enig ander zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam te steken;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 8 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte komt dan de rechtbank, en dientengevolge tot strafoplegging komt.
Bewijsredenering
Op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en de aangever waren voor het tenlastegelegde goede vrienden en kenden elkaar al meer dan 20 jaar. De aangever was de verdachte een bedrag van € 8.000,- schuldig. Op 8 januari 2015 zijn zij elkaar op straat tegen gekomen, waarna zij hebben afgesproken om elkaar later die dag bij de aangever thuis te ontmoeten. In de woning van de aangever hebben beiden een joint gerookt en met elkaar gesproken. Toen de verdachte over de verschuldigde € 8.000,- begon, werd de aangever boos. Hij heeft de verdachte vastgepakt en zijn stem verheven.
De verklaringen van de aangever en de verdachte over de aard van het vastgrijpen en de daaropvolgende gebeurtenissen verschillen, maar beiden verklaren dat de verdachte vervolgens een mes heeft getrokken en daarmee de aangever diverse malen heeft gestoken.
Als gevolg van deze messteken heeft de aangever verwondingen opgelopen. De behandelend arts beschrijft het volgende letsel:
- -
een klaplong links;
- -
een maagperforatie;
- -
twee perforaties van het middenrif;
- -
twee steekwonden in de huid van de rug en een steekwond aan de heup;
- -
een steekwond aan de linker onderarm, met letsel van de pees van een spier die de hand doet strekken;
- -
een kleine bloeding van het vlies dat om de lever zit;
- -
letsel van de milt;
- -
letsel van de alvleesklier.
In totaal zijn bij de aangever negen snijwonden en vijf steekwonden geconstateerd. Deze verwondingen hebben in blijvende littekens geresulteerd en in een risico op een restbeperking van de functie van de linkerhand. [deskundige], forensisch arts, heeft geconcludeerd dat de steekwonden in buik- en borstholte zeker tot het overlijden van de aangever hadden kunnen leiden.
Gelet op de verwondingen aan vitale organen van de aangever en op genoemde conclusie van de arts staat vast dat de kans op overlijden van de aangever door de messteken aanmerkelijk was. Nu de verdachte, zoals hij ook zelf heeft erkend, bewust herhaaldelijk met een mes heeft ingestoken op de aangever, is het hof van oordeel dat de verdachte daarmee ook willens en wetens deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte aldus het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever, zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem primair tenlastegelegde poging doodslag op [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij op 8 januari 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de borst en buik van die [slachtoffer] heeft gestoken.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, in combinatie met de hiervoor weergegeven bewijsredenering.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het standpunt van de verdediging.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, daar hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer. Omdat de verdachte plotseling werd aangevallen, bestond er voor hem geen reëel en redelijk alternatief om aan de aanval te ontkomen dan door zich te verdedigen. Er waren diverse messteken nodig om de aanval te beëindigen, aangezien de aangever de verdachte bleef vastgrijpen. Derhalve was de gekozen verdediging proportioneel.
Het standpunt van de advocaat generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet heeft gehandeld in een situatie van noodweer en dat het beroep op noodweer derhalve moet worden verworpen.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, het hof zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden ingevolge het bepaalde in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
In het eerste verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat de aangever boos op hem was geworden, hem heeft vastgepakt, hem een ‘lowkick’ op de linkerbil en een kopstoot heeft gegeven. In latere verhoren bij de politie heeft de verdachte nog verklaard dat:
- -
hij geen lucht kreeg toen aangever hem vastpakte;
- -
de aangever tegen hem heeft gezegd: “ik snij je strot open” en “I’ll kill you”;
- -
de verdachte tegen de aangever heeft gezegd: “laat me los, laat me los”;
- -
de aangever hem een lowkick op de heup heeft gegeven.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte aan deze verklaringen nog toegevoegd dat de aangever hem een maagstoot heeft gegeven, hem met zijn hoofd tegen een kozijn heeft geslagen en hem heeft getracht te wurgen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de aangever hem heeft vastgepakt, een lowkick op zijn linkerbil, een kopstoot en een maagstoot heeft gegeven. Daarnaast zou de aangever hebben getracht de verdachte te wurgen, waardoor de verdachte zijn leven aan zich voorbij zag trekken. Met zijn laatste krachten heeft hij zijn mes getrokken om zich te verdedigen.
Op 8 januari 2015 is de verdachte door een arts onderzocht. De arts heeft beschreven dat de verdachte een snijwond had op zijn linkerpols en rechterwijsvinger en dat de verdachte wat last had van zijn linkerbil; verder had de verdachte geen (subjectieve) klachten. De subjectieve klacht van de verdachte over zijn linkerbil paste volgens de arts bij een kneuzing, maar bij het palperen constateerde deze geen bijzonderheden. Afgezien van de twee snijwonden heeft de arts geen uitwendig letsel waargenomen op het lichaam van de verdachte.
Het hof constateert dat de mate van agressie die de aangever volgens de verdachte ten opzichte van hem zou hebben vertoond in de loop van de procedure – disproportioneel – is toegenomen, hetgeen de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte op dit punt niet ten goede komt. Het hof overweegt voorts dat de verklaringen van de verdachte over de ernstige geweldshandelingen tegen hem geen enkele steun vinden in de bevindingen van de arts die de verdachte op de dag van het tenlastegelegde heeft onderzocht: behoudens twee snijwonden heeft deze arts geen uitwendig letsel geconstateerd. Ook heeft de verdachte zelf geen andere subjectieve klachten aan de arts kenbaar gemaakt dan ‘wat last bil links’. Het hof is dan ook van oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario geen steun vindt in het dossier en ook overigens niet aannemelijk is geworden.
Het hof gaat gelet op het voorgaande uit van de verklaring van de aangever, inhoudende dat hij boos werd op de verdachte, hem daarop bij zijn jas heeft vastgepakt en zijn stem heeft verheven. Deze gedragingen leveren naar het oordeel van het hof geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die noopte tot verdediging. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte moest vrezen voor verdergaande agressie van de aangever. Het hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de aangever en de verdachte lang met elkaar bevriend waren en, zoals de verdachte heeft verklaard, nooit eerder ruzie met elkaar hadden gehad.
Nu onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een beroep op noodweer rechtvaardigen, wordt het verweer door het hof verworpen. Ook is er geen overige omstandigheid gebleken die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Gelet hierop behoeft het voorwaardelijke verzoek van de advocaat-generaal om aanhouding geen nadere bespreking.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat indien het hof het beroep op noodweer niet honoreert, de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweerexces.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer, kort gezegd inhoudende dat geen sprake was van een noodweersituatie, komt de verdachte evenmin een beroep op noodweerexces toe. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
De verdediging heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met het gedrag van de aangever. De verdachte is in de situatie gebracht en heeft deze niet opgezocht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft vanwege een geldkwestie die kennelijk niet tot zijn genoegen werd afgehandeld herhaaldelijk met een mes op de aangever ingestoken. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Als gevolg van het handelen van de verdachte is de aangever - volgens de verdachte een goede vriend van hem - zwaar gewond geraakt. Zo zijn verschillende vitale organen van de aangever geraakt en is zijn lichaam ernstig verminkt door vele littekens. Dat het letsel de aangever niet fataal is geworden, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte te danken is. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de aangever meegedeeld dat hij waarschijnlijk vanwege een nog niet geheel verholpen perforatie van het buikvlies wederom geopereerd moet worden en dat het bewezen verklaarde bij hem zware lichamelijke en psychische sporen heeft achtergelaten.
Het hof neemt het de verdachte bovendien kwalijk dat hij de aangever, ondanks diens herhaaldelijke verzoek om 112 te bellen, in een hulpeloze en kritieke toestand heeft achtergelaten. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij dacht dat de bovenbuurvrouw 112 zou bellen. Wat hier ook van zij: dit ontslaat de verdachte niet van zijn eigen verantwoordelijkheid in dezen.
Het hof constateert dat de verdachte ook later geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad. Gedurende het onderzoek heeft de verdachte de mate van agressie van de aangever disproportioneel aangedikt en ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hijzelf het slachtoffer is in deze zaak. Hiermee heeft de verdachte laten zien dat hij zich de ernst van zijn daad onvoldoende realiseert.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2016 is de verdachte bovendien eerder voor een ernstig geweldsdelict veroordeeld. Ook dit weegt het hof in zijn nadeel.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.491,44. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet‑ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag € 8.491,44 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De verdediging heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, daar de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van de gestelde schade is als zodanig niet van de kant van de verdachte betwist en komt het hof niet ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Beslissingen ten aanzien van het beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de in beslag genomen kleren verbeurd worden verklaard en de in beslag genomen messen worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewaring van de in beslag genomen goederen gelast dient te worden ten behoeve van de rechthebbenden.
Het hof zal de bewaring van de in beslag genomen goederen gelasten ten behoeve van de rechthebbenden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Schoenen - 4903869;
2. 1.00 STK Kleding - Blouse 4903866;
3. 1.00 STK Jas - 4903867;
4. 2.00 STK Sok - 4903864;
6. 1.00 STK Kleding - in fo zak 4903595;
7. 1.00 STK Kleding - in fo zak 4903596;
8. 1.00 STK Kleding - in fo zak 4903597;
9. 1.00 STK Kleding - in fo zak 4903598;
10. 1.00 STK Kleding - in fo zak 4948764;
13. 1.00 STK Mes - bebloed mes uit woning 4906231;
14. 1.00 STK Mes - bebloed schede van een mes 4906233 .
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.491,44 (achtduizend vierhonderdeenennegentig euro en vierenveertig eurocent) bestaande uit € 491,44 (vierhonderdeenennegentig euro en vierenveertig eurocent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 8.491,44 (achtduizend vierhonderdeenennegentig euro en vierenveertig eurocent) bestaande uit € 491,44 (vierhonderdeenennegentig euro en vierenveertig eurocent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 77 (zevenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.A.M. de Wit en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 juli 2016.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.