Hof Den Haag, 21-04-2017, nr. 22-001784-16, nr. 96-224566-14
ECLI:NL:GHDHA:2017:1110
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
21-04-2017
- Zaaknummer
22-001784-16
96-224566-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Verkeersrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:1110, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑04‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2350, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 21‑04‑2017
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een alcohol-verkeersmisdrijf en heeft aldus de verkeersveilig-heid in gevaar gebracht. Het hof ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd of ingehouden geweest. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 950,--, subsidiair 19 dagen hechtenis, waarvan € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Rolnummer: 22-001784-16
Parketnummer: 96-224566-14
Datum uitspraak: 21 april 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 31 maart 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1969,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
7 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 950,--, subsidiair 19 dagen hechtenis, waarvan € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd of ingehouden geweest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2014 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 740 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, nu het hof de beslissing tot veroordeling en daarmee tot oplegging van een straf niet kan nemen, subsidiair vanwege de schending van de beginselen van een goede procesorde, omdat er sprake is van een inbreuk op het beginsel dat iemand niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit en meest subsidiair vanwege het volgen van een verkeerde juridische route, omdat het openbaar ministerie niet heeft gekozen voor de bestuursrechtelijke weg, de vorderingsprocedure van artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
De raadsvrouw heeft betoogd dat artikel 123b WVW 1994 een “criminal charge” in de zin van het EVRM is. De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie aan het hof vraagt een beslissing te nemen waarvoor de wetgever het hof geen bevoegdheden heeft gegeven, namelijk het in gang zetten van een dubbele vervolging, omdat na een veroordeling van de verdachte voor een strafbaar feit in zijn geval een tweede straf automatisch en dus zonder tussenkomst van een rechter en ook zonder rechtsbescherming volgt, te weten het verlies van de geldigheid van zijn rijbewijs. Daar komt nog bij dat de lichtere bestuursrechtelijke maatregel - het ASP - reeds als “criminal charge” is aangemerkt, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van artikel 123b WVW 1994 verliest een rijbewijs zijn geldigheid, indien de houder bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak als bestuurder van een motorrijtuig is veroordeeld wegens onder andere overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, WVW 1994 indien het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, een en ander voor zover ten tijde van het begaan van het strafbare feit nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de houder als bestuurder van een motorrijtuig onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid WVW 1994. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, wordt het rijbewijs van rechtswege ongeldig op het moment waarop de veroordeling onherroepelijk wordt.
De wetgever heeft de maatregel - het rechtsgevolg van ongeldigheid van het rijbewijs - als bestuursrechtelijk gekwalificeerd (zie Kamerstukken I 2007-2008, 30 324, nr. C, p. 3). De vraag die door de verdediging aan de orde wordt gesteld, is of de ongeldigheid van rechtswege een maatregel is die gebaseerd is op een “criminal charge”.
In de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) zijn in de loop der tijd maatstaven geformuleerd voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een “criminal charge” in de zin van artikel 6, eerste lid van het EVRM. Zo dienen blijkens (onder andere) het arrest van het EHRM in de zaak Engel en anderen tegen Nederland van 8 juni 1976 NJ 1978, 223, de volgende criteria bij die beoordeling te worden betrokken:
1. de classificatie naar nationaal recht;
2. de aard van het delict;
3. de aard en zwaarte van de maatregel, die met de overtreding wordt geriskeerd.
Ten aanzien van het eerste criterium: het rijden onder invloed van alcohol is enerzijds strafbaar gesteld in artikel 8 WVW 1994, maar kan anderzijds ook bestuursrechtelijke consequenties hebben.
Ten aanzien van het tweede criterium: het rijden onder invloed van alcohol is een gedraging die de veiligheid van de verkeersdeelnemers in gevaar brengt en is daarom door de wetgever als misdrijf gekwalificeerd.
Ten aanzien van het derde criterium: de wetgever heeft de ongeldigheid van rechtswege van het rijbewijs gekarakteriseerd als een bestuursrechtelijk gevolg. Degene die herhaaldelijk wordt veroordeeld wegens het rijden onder invloed wordt geacht niet langer te voldoen aan de eisen die gelden voor de vergunning.
Het hof acht het rechtsgevolg van ongeldigheid van rechtswege van een rijbewijs door de recidiveregeling op grond van artikel 123b WVW 1994 naar aard en zwaarte geen maatregel gebaseerd op een “criminal charge”. Het hof overweegt dat het rijbewijs kan worden beschouwd als een vergunning die slechts kan worden afgegeven aan een persoon die heeft aangetoond over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid te beschikken. Op het moment dat deze persoon herhaaldelijk met drank op achter het stuur zit, kan ervan worden uitgegaan dat hij niet meer aan de eisen voldoet voor de vergunning, waardoor de grond ontvalt aan zijn vergunning om een motorrijtuig te besturen.
Het voorgaande betekent dat er naar het oordeel van het hof van dubbele vervolging of dubbele bestraffing indien na een strafrechtelijke veroordeling artikel 123b WVW 1994 van toepassing wordt, geen sprake is. Daarnaast is geen sprake van een oplegging door de strafrechter, nu een rijbewijs van rechtswege ongeldig wordt. Het verweer van de verdachte dat hij voor een tweede keer wordt vervolgd of bestraft en dat sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel strandt al daarop. Om dezelfde reden is er geen strijd met een goede procesorde.
Het meest subsidiaire verweer dat het openbaar ministerie de verkeerde juridische route heeft gekozen en niet heeft gekozen voor de vorderingsprocedure van artikel 130 WVW 1994, slaagt al niet omdat in deze bestuursrechtelijke procedure, die niets met de strafprocedure te maken heeft, het CBR het besluit daartoe neemt.
Het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie wordt verworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 950,--, subsidiair 19 dagen hechtenis, waarvan € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd of ingehouden geweest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2014 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 740 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een alcoholverkeersmisdrijf en heeft aldus de verkeersveilig-heid in gevaar gebracht.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 maart 2017, waaruit blijkt dat aan de verdachte eerder een strafbeschikking is opgelegd ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof zal bij de strafoplegging ten gunste van de verdachte rekening houden met het feit dat de verdachte als gevolg van de onderhavige zaak opnieuw zijn rijbewijs zal moeten halen, alsmede met het feit dat de verdachte de EMA cursus heeft moeten volgen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte in combinatie met een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 950,00 (negenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 (negentien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. H.P.CH. van Dijk en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 april 2017.
Mr. A.A. Schuering is buiten staat dit arrest te ondertekenen.