Rb. Gelderland, 29-09-2023, nr. -
ECLI:NL:RBGEL:2023:5399
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
29-09-2023
- Zaaknummer
-
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2023:5399, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 29‑09‑2023; (Raadkamer)
Uitspraak 29‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Beslissing op het hoger beroep van de officier van justitie op de beslissing van de rechter-commissaris, die de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard in het verzoek. De officier van justitie heeft bij de rechter-commissaris op de voet van artikel 181 Sv gevorderd onderzoekshandelingen te verrichten bestaande uit het, kort gezegd, filteren van een e-mailbox die met toepassing van artikel 126aa Sv aan de procestukken in deze zaak moet worden toegevoegd en het selecteren daaruit van eventueel aanwezige mailberichten en/of bijlagen/bestanden voorover die kennelijk afkomstig zijn van of bestemd zijn voor geheimhouders en deze af te scheiden van deze mailbox, opdat het restant beschikbaar kan worden gesteld voor het onderzoeksteam ten behoeve van de opsporing in het onderhavige strafrechtelijke onderzoek. Ter onderbouwing van zijn oordeel heeft de rechter-commissaris verwezen naar de wettekst van artikel 126aa Sv, de wetsgeschiedenis en -toekomst en de toelichtingen daarop. De conclusie die daar volgens de rechter-commissaris uit moet worden getrokken is dat in deze procedure door de wetgever uitdrukkelijk de officier van justitie als bevoegde functionaris is aangewezen als het gaat om geheimhoudersgegevens. De rechter-commissaris heeft met een beroep op de wetgeschiedenis geconcludeerd dat dit een ook uitdrukkelijke keuze is geweest van de wetgever, anders dan bij de procedure op de voet van artikel 98 Sv. Dat is dan ook de reden dat de expertgroep rechters-commissaris, en in navolging daarvan de rechter-commissaris, van oordeel is dat hij geen rol heeft in de procedure ex artikel 126aa Sv zodat de vordering van de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Beslissing rechter-commissaris is op goede gronden genomen. ongegrondverklaring hoger beroep.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : [parketnummer]
zittingsdatum : 15 september 2023
uitspraak: : 29 september 2023
beslissing van de raadkamer ex artikel 448 op het hoger beroep van de officier van justitie op grond van artikel 446, Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Feiten
Op 14 augustus 2023 heeft de officier van justitie bij de rechter-commissaris op de voet van artikel 181 Sv gevorderd onderzoekshandelingen te verrichten bestaande uit het, kort gezegd, filteren van een e-mailbox die met toepassing van artikel 126aa Sv aan de procestukken in deze zaak moet worden toegevoegd en het selecteren daaruit van eventueel aanwezige mailberichten en/of bijlagen/bestanden voorover die kennelijk afkomstig zijn van of bestemd zijn voor geheimhouders en deze af te scheiden van deze mailbox, opdat het restant beschikbaar kan worden gesteld voor het onderzoeksteam ten behoeve van de opsporing in
het onderhavige strafrechtelijke onderzoek.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 16 augustus 2023 de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Procedure
De officier van justitie heeft op 28 augustus 2023 tijdig hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris ingesteld.
De officier van justitie heeft bij appèlschriftuur van 5 september 2023 de gronden van het hoger beroep naar voren gebracht.
De rechtbank heeft op 15 september 2023 het bezwaarschrift in besloten raadkamer behandeld en heeft de officier van justitie ter zitting gehoord.
Het standpunt van de officier van justitie
De grief van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris ziet op de overweging dat de officier van justitie ten onrechte de rechter-commissaris heeft betrokken bij het nemen van beslissingen over geheimhoudersgegevens die worden verkregen met toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden.
Het standpunt van de officier van justitie komt er in essentie op neer dat hij met zijn vordering bij de rechter-commissaris gevolg heeft gegeven aan een opdracht die de Staat heeft gekregen in een procedure in kort geding die voor het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch speelt (ECLI:NL:GHSHE:2023:1329). In die zaak heeft het Hof op 2 mei 2023 prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld over de problematiek rondom geheimhouders waarop de vordering van de officier van justitie ziet. In afwachting van de antwoorden op die vragen heeft het Hof onder andere de tijdelijke maatregel getroffen dat de Staat wordt geboden, dat als de verwachting is, of als zeker is, dat zich onder gegevens die op grond van artikel 126ng/ug Sv zich ook gegevens van mogelijke geheimhouders bevinden, de selectie/filtering en beoordeling daarvan te laten plaatsvinden door de rechter-commissaris. Dit arrest van het Hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De officier van justitie leidt uit de overwegingen in dat arrest af dat dit niet alleen tussen partijen geldt, maar dat een algemene werking is beoogd.
Doordat de rechter-commissaris de vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard bevindt de officier van justitie zich in een onmogelijke positie nu hij geen uitvoering kan geven aan de opdracht die hij van het Hof heeft gekregen. Er moet dan immers door hem een keuze worden gemaakt tussen het opsporingsbelang en de plicht gevolg te geven aan een rechterlijke uitspraak.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het gepresenteerde probleem in eerste instantie vooral een procedurele kwestie is en zich toespitst op de vraag of de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ter onderbouwing van zijn oordeel heeft de rechter-commissaris verwezen naar de wettekst van artikel 126aa Sv, de wetsgeschiedenis en -toekomst en de toelichtingen daarop. De conclusie die daar volgens de rechter-commissaris uit moet worden getrokken is dat in deze procedure door de wetgever uitdrukkelijk de officier van justitie als bevoegde functionaris is aangewezen als het gaat om geheimhoudersgegevens. De rechter-commissaris heeft met een beroep op de wetgeschiedenis geconcludeerd dat dit een ook uitdrukkelijke keuze is geweest van de wetgever, anders dan bij de procedure op de voet van artikel 98 Sv. Dat is dan ook de reden dat de expertgroep rechters-commissaris, en in navolging daarvan de rechter-commissaris, van oordeel is dat hij geen rol heeft in de procedure ex artikel 126aa Sv zodat de vordering van de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De vraag die nu in feite voorligt is of de motivering in het (tussen)arrest van het Hof Den Bosch en de als gevolg daarvan getroffen tijdelijke maatregelen kunnen afdoen aan de wettelijke regeling van artikel 126aa Sv. Over die wettelijke regeling op zichzelf bestaat geen verschil van inzicht. Het gaat erom of met die regeling de belangen van geheimhouders voldoende worden gewaarborgd. Kort gezegd vindt de wetgever, en in navolging daarvan de rechter-commissaris, van wel en het Hof Den Bosch van niet.
Opmerkelijk in deze strafrechtelijke kwestie is dat hij is ontstaan doordat een civiele rechter in hoger beroep in kort geding, prejudiciële vragen over een strafrechtelijk onderwerp heeft gesteld aan de Hoge Raad en, in feite vooruitlopend op de antwoorden daarop, tijdelijke maatregelen heeft getroffen. In het civiele (proces)recht geldt als uitgangspunt dat een uitspraak in een civiel geding alleen de betrokken partijen bindt. Een van de betrokken partijen in deze kwestie is echter de Staat, waaronder ook het Openbaar Ministerie valt. De officier van justitie heeft de van het Hof gekregen opdracht zo opgevat dat hij hieraan ook in andere zaken gevolg aan zal moeten geven. Lezing van het arrest lijkt er op te duiden dat dit ook de bedoeling is van het Hof Den Bosch. De vraag is echter of het arrest van het Hof die reikwijdte kan hebben.
Tegenover het op zichzelf duidelijk gemotiveerde arrest van het Hof, wat uiteindelijk uitmondt in een verzoek aan de Hoge Raad om helderheid te verschaffen, staat de evenzeer duidelijke tekst van artikel 126aa Sv, ondersteund door de wetsgeschiedenis en toelichtingen daarop, waaruit naar voren komt dat sprake is geweest van een expliciete keuze van de wetgever. Belangrijk hierbij is dat het in de kern gaat over het toekennen van een bevoegdheid. Bevoegdheden in het strafrechtelijke proces moeten hun basis hebben in de wet. Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat de rechter-commissaris op goede gronden heeft besloten dat hij geen bevoegdheid heeft in de procedure op de voet van artikel 126aa Sv. Het arrest van het Hof Den Bosch kan naar het oordeel van de rechtbank niet meebrengen dat hiermee in zijn algemeenheid een bevoegdheid wordt toegekend aan de rechter-commissaris die er eerder niet was, omdat er immers door de wetgever al uitdrukkelijk is voorzien in het toekennen van die bevoegdheid, namelijk aan de officier van justitie. Dat betekent dat de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in andere zaken dan waarop het arrest van het Hof Den Bosch betrekking heeft niet gebonden is aan de daarin geformuleerde tijdelijke maatregelen. Het uitgangspunt blijft immers dat in civiele zaken alleen partijen, en ook alleen in die zaak, worden gebonden door uitspraken van de rechter. Mocht de Hoge Raad bij de beantwoording van de prejudiciële vragen van oordeel zijn dat de procedure van artikel 126aa Sv te weinig waarborgen voor de geheimhouders biedt, zoals het Hof Den Bosch vindt, dan zal er immers nog steeds een wijziging van wetgeving noodzakelijk zijn.
De conclusie die de rechtbank op procesrechtelijke gronden trekt, is dan ook dat de beslissing van de rechter-commissaris op goede gronden is genomen zodat het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond moet worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aan de verdachte wordt nu geen afschrift van deze beslissing verzonden, omdat het belang
van het onderzoek zich daartegen verzet.
Deze beslissing is op 29 september 2023 gegeven door:
mr. M.E. Snijders, voorzitter,
mr. W. Bruins en mr. A. de Gooijer, rechters,
mr. S.A. Teger, griffier.