Hof 's-Hertogenbosch, 17-02-2023, nr. 20-001385-20
ECLI:NL:GHSHE:2023:3037
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-02-2023
- Zaaknummer
20-001385-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:3037, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑02‑2023; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Accijnsfraude. Vrijspraak van het opzettelijk voorhanden hebben van 6.840.000 onveraccijnsde sigaretten.
Parketnummer : 20-001385-20
Uitspraak : 17 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 29 juni 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-997520-18 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van “opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de rechtbank de onttrekking aan het verkeer bevolen van de in beslag genomen sigaretten (totaal 6.840.000 stuks), voor zover het beslag niet reeds is geëindigd.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Oostrum, gemeente Venray, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer accijnsgoederen, te weten (ongeveer) 6.840.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing is/zijn betrokken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. In de kern heeft hij hiertoe betoogd dat de omstandigheden waaronder de opslag van de sigaretten heeft plaatsgevonden, dermate verdacht waren en de betrokkenheid van de verdachte hierbij dermate groot was dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de voorhanden sigaretten niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman – op gronden als verwoord in de pleitnota – betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet is te destilleren dat de verdachte met enige vorm van opzet heeft gehandeld.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het dossier is het hof gebleken dat op 14 februari 2018 in de opslagruimte van het bedrijf [bedrijf 1] te Oostrum (hierna: [bedrijf 1] ) 6.840.000 sigaretten zijn aangetroffen die niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. Het ging om 19 pallets die waren geseald in zwart plastic. Op deze pallets stonden 36 dozen en in deze dozen zaten sloffen met pakjes sigaretten. Deze pallets zijn vervolgens in stellingen in de opslagruimte opgeslagen. Voorts is het hof gebleken dat voor de sigaretten geen administratief geleide document was afgegeven c.q. voorhanden was. Omdat bij één van de pallets de zwarte seal bij levering al was beschadigd, hebben de verdachte en meerdere andere medewerkers van het bedrijf gezien dat de lading sigaretten betrof.
De verdachte heeft over de gang van zaken verklaard dat hij op 8 februari 2018 op zijn werktelefoon (de vaste lijn) is benaderd door een persoon die zich voorstelde als de heer [betrokkene] , een medewerker van het nabijgelegen bedrijf [bedrijf 2] . Deze persoon vroeg aan de verdachte of er pallets met goederen van [bedrijf 2] bij [bedrijf 1] konden worden gestald, omdat zij zelf geen ruimte hadden. Een jaar daarvoor had de verdachte eenzelfde soort verzoek van [bedrijf 2] gehad en had hij toestemming van zijn leidinggevende gekregen om die pallets van [bedrijf 2] bij hen te laten stallen. Ook toen zaten er volgens de verdachte geen labels of pakbonnen op de dozen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat er vaker tijdelijk goederen bij hen in de opslagruimte werden gestald zonder dat deze goederen werden ingeboekt in hun systeem, bijvoorbeeld als een vrachtwagen overbeladen was of de te vervoeren vracht te groot was. Dan werden er goederen uit de vrachtwagen bij hen gestald die dan later op de dag of de volgende dag werden opgehaald. Toen de 22 pallets op 9 februari 2018 gelost werden in de loods van [bedrijf 1] was hij daarbij aanwezig en heeft hij ook geholpen bij het lossen. Toen hij er door een medewerker op gewezen werd dat bij één van de pallets de seal beschadigd was en deze vroeg wat hiermee te doen, heeft de verdachte gezegd dat dit afgeplakt moest worden. De verdachte vond dat dit nodig was om te voorkomen dat de lading (verder) beschadigd zou worden en om te zorgen dat de lading bij elkaar op de pallet bleef staan. Ook heeft de verdachte op 13 februari 2018 geholpen met het laden van 3 van de 22 pallets toen deze opgehaald werden. Volgens de verdachte was het gebruikelijk dat hij hielp bij het laden en lossen van goederen. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij wel heeft gezien dat er op de pallets dozen met sigaretten stonden, maar dat hij niet wist dat het om niet-veraccijnsde sigaretten ging.
Het hof is allereerst van oordeel dat op grond van het voorhanden zijnde dossier niet is af te leiden dat de verdachte ‘boos’ opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van sigaretten die niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. Dit geldt temeer nu uit het onderzoeksdossier niet is gebleken dat de beschadiging van de verpakking op de pallet zodanig was dat de verdachte op enig moment aan het uiterlijk van de dozen sigaretten gezien moet hebben dat de sigaretten niet waren voorzien van de vereiste accijnszegels.
De vraag is derhalve of de omstandigheden waaronder de opslag van de sigaretten heeft plaatsgevonden dermate verdacht was dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans dat de voorhanden sigaretten niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken, bewust heeft aanvaard.
Het hof stelt dienaangaande allereerst vast dat de verklaring van de verdachte dat hij door iemand is gebeld die zich voorstelde als de heer De [betrokkene] , medewerker van [bedrijf 2] , op grond van de opsporingsresultaten niet kan worden uitgesloten. Zo ontbreekt het aan het nodige onderzoek aan bij de verdachte of bij het bedrijf [bedrijf 1] in gebruik zijnde telecommunicatieapparatuur en aan onderzoek aan de daarmee gegeneerde telecommunicatie gegevens. Het hof ziet onvoldoende grond is om de verklaring van de verdachte als onaannemelijk te bestempelen. Het hof gaat er derhalve vanuit dat er op deze wijze met de verdachte contact heeft plaatsgevonden.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door:
- -
er (blindelings) vanuit te gaan dat de persoon die hem belde ook daadwerkelijk een medewerker van [bedrijf 2] was;
- -
pallets te stallen waarvan hij van tevoren niet wist wat voor soort lading het betrof en die niet voorzien waren van labels of kennelijk voorzien waren van pakbonnen en
- -
nadat hij erachter kwam dat op deze pallets dozen met sigaretten stonden deze alsnog heeft laten stallen,
weliswaar minst genomen onvoorzichtig en onnadenkend heeft gehandeld, maar dit maakt nog niet dat er daarmee sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het voorhanden hebben van illegale sigaretten.
Daarnaast stelt het hof vast dat zich in het dossier van de FIOD weliswaar verklaringen bevinden die belastend zijn voor de verdachte en waaruit naar voren komt dat het handelen van de verdachte niet paste bij de gebruikelijke bedrijfsvoering van [bedrijf 1] , maar dat op deze verklaringen bij het verhoor door de raadsheer-commissaris weer deels is teruggekomen. Daarnaast bevinden zich in het dossier ook verklaringen van werknemers van het bedrijf [bedrijf 1] die (al dan niet expliciet daarnaar gevraagd) juist de verklaring van de verdachte niet weerspreken of uitsluiten dat er vaker spullen voor andere bedrijven, bij wijze van vriendendienst tijdelijk in de opslagruimte van het bedrijf [bedrijf 1] werden opgeslagen zonder dat deze goederen werden ingeboekt in het registratiesysteem, en dat door [bedrijf 2] en [bedrijf 1] over en weer wel eens goederen tijdelijk bij elkaar werden gestald. Ook de verklaring van de verdachte dat hij vaker hielp bij het laden en lossen van goederen lijkt, gelet op verklaringen van collega’s, niet van elke realiteit gespeend.
Tot slot stelt het hof vast dat meerdere werknemers van [bedrijf 1] hebben gezien dat op de betreffende pallets dozen met sigaretten waren opgeslagen. Uit meerdere verklaringen komt naar voren dat deze werknemers, op het moment dat zij hoorden dat de lading van [bedrijf 2] was, gerustgesteld waren. In ieder geval heeft het bij geen van de werknemers dusdanig wantrouwen opgeroepen dat zij dit direct hebben gemeld bij de directie van het bedrijf.
Concluderend is het hof van oordeel dat op grond van de omstandigheden – voor zover op grond van het onderzoeksdossier gebleken – waaronder de verdachte de betreffende pallets heeft gestald, zoals onder meer het ontstane beeld van de bedrijfscultuur binnen [bedrijf 1] , niet gezegd kan worden dat het gedrag van de verdachte zodanig afwijkend, bevreemdend of verdacht is geweest dat daaruit zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat de sigaretten illegale contrabande betrof.
Het hof zal de verdachte dientengevolge vrijspreken van het tenlastegelegde.
Beslag
De in de tenlastelegging genoemde sigaretten zijn in beslag genomen.
Niettegenstaande de hierna te geven vrijspraak ter zake van het tenlastegelegde, stelt het hof vast dat deze sigaretten accijnsgoederen betreffen die zich op de markt zijn gebracht terwijl deze niet in de accijnsheffing zijn betrokken, dat met betrekking tot die goederen een strafbaar feit is begaan en dat deze goederen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Daarnaast stelt het hof vast dat de sigaretten van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Het hof zal daarom deze sigaretten aan het verkeer onttrokken verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- sigaretten (totaal 6.840.000 stuks).
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 17 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.