Hof Den Haag, 07-06-2016, nr. 200.189.075/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:2448, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-06-2016
- Zaaknummer
200.189.075/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2448, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑06‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2754, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 07‑06‑2016
Inhoudsindicatie
wsnp; tussentijdse beëindiging; sollicitatieverplichting; nieuwe bovenmatige schulden; boedelachterstand; bekrachtiging vonnis
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.189.075/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/14/785 R
arrest van 7 juni 2016
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.M. Tang te Rotterdam.
Het geding
Bij arrest van dit hof van 10 juli 2014 is ten aanzien van [appellante] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2016. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij het op 11 april 2016 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Op 17 en 26 mei 2016 is een aantal producties aan het hof toegezonden. Bij brieven van 14 april 2016 en 27 mei 2016 heeft [naam], de bewindvoerder, de openbare verslagen en zijn reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Verschenen is: [appellante], bijgestaan door haar advocaat, alsmede de bewindvoerder.
De beoordeling van het hoger beroep
1. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd op grond van het oordeel (i) dat zij een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw) en (ii) dat zij bovenmatige schulden doet of laat ontstaan (artikel 350 lid 3 aanhef en onder d Fw). De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen. [appellante] heeft een nieuwe schuld laten ontstaan van € 190,-- en komt haar sollicitatieverplichting sinds oktober 2014 niet naar behoren na. Ook heeft zij, hoewel zij hier door de bewindvoerder uitdrukkelijk toe is geadviseerd, tot op heden geen hulp ingeschakeld van het maatschappelijk werk, terwijl zij niet is staat is de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zelfstandig na te komen. Dat de tekortkomingen [appellante] niet verwijtbaar zijn is, aldus de rechtbank, niet aannemelijk geworden. In het oordeel speelt mee dat het hof in het arrest waarbij [appellante] is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling uitdrukkelijk is gewezen op het belang van een juiste nakoming van de op haar rustende verplichtingen.
2. De grieven van [appellante] hebben de kennelijke strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting van het hof heeft [appellante] haar standpunt toegelicht.
3. De bewindvoerder heeft verklaard dat [appellante] niet aan haar verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan. Reeds sinds de aanvang van de regeling verloopt de informatieverplichting stroef. Ook voldoet [appellante] niet aan de op haar rustende sollicitatieverplichting. Er bestaat een nieuwe schuld van € 190,-- aan de zorgverzekeraar van [appellante] en een boedelachterstand van € 169,20. De bewindvoerder adviseert het hof het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
4.1
Vooropgesteld wordt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
4.2
Uit het verslag van de bewindvoerder van 27 mei 2016 blijkt dat gedurende de gehele loop van de schuldsaneringsregeling de informatieverplichting moeizaam is verlopen. Zo leverde [appellante] de benodigde stukken niet dan wel niet tijdig in bij de bewindvoerder. Pas nadat een voordracht tot tussentijdse beëindiging is ingediend, zijn in de aanloop naar de behandeling van die voordracht de ontbrekende stukken aan de bewindvoerder verzonden.
4.3
De wettelijke schuldsaneringsregeling veronderstelt een inspanning van de schuldenaar om in het tijdvak waarop de schuldsaneringsregeling van toepassing is zich zoveel mogelijk inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan. Deze inspanningsverplichting om inkomsten te verwerven kan concreet tot uitdrukking komen in een sollicitatieplicht indien een schuldenaar niet voor tenminste 36 uur betaalde arbeid verricht. [appellante] had bij toelating tot de schuldsanering een baan voor 32 uur, maar deze heeft zij medio augustus 2014 beëindigd. [appellante] heeft van de aanvang van de schuldsaneringsregeling tot december 2015 onvoldoende aantoonbare inspanningen verricht om betaald werk te vinden. Zij is bij herhaling op deze tekortkoming gewezen, maar heeft tot het vonnis van de rechtbank waarbij de regeling tussentijds is beëindigd geen verbetering laten zien op dit punt. Een en ander is aan haar toerekenbaar en maakt reeds dat die tussentijdse beeïndiging op zijn plaats is.
4.4
Voorts heeft [appellante] een nieuwe schuld laten ontstaan aan haar zorgverzekeraar van € 190,-- en bestaat er een boedelachterstand van € 169,20. Deze nieuwe schulden acht het hof bovenmatig. De stelling van [appellante] dat zij de desbetreffende schulden kan aflossen is niet met stukken onderbouwd en acht het hof ook anderszins niet aannemelijk; het inkomen van [appellante] is thans dusdanig laag dat niet valt in te zien hoe zij maandelijks geld opzij kan leggen om, naast de lopende verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, die nieuwe schulden zal kunnen inlossen. Ook deze tekortkoming maakt dat tussentijdse beëindiging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling is aangewezen.
4.5
In dit alles speelt mee dat [appellante] bij haar toelating (mede) door dit hof uitdrukkelijk is gewezen op het belang van een correcte nakoming van de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen en het mogelijk gevolg van een tekortkoming hierin. Dat zij zich desondanks niet optimaal heeft ingespannen toch aan betreffende verplichtingen te voldoen komt voor haar risico. Voor zover zij stelt dat zij niet in staat is de verplichtingen van de regeling na te komen (en haar tekortkomingen daarom niet toerekenbaar zijn), geldt dat het op haar weg ligt om als zij dit constateert tijdig hulp te vragen aan derden. Dat zij dit heeft nagelaten komt voor haar risico. Aanleiding de looptijd van de regeling te verlengen en [appellante] in de gelegenheid te stellen haar tekortkomingen te herstellen ziet het hof niet; niet aannemelijk is geworden dat [appellante] bij een eventuele verlenging wel zal voldoen aan de op haar rustende verplichtingen.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te wordenbekrachtigd.
De beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, M.C.M. van Dijk en R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.