Hof Den Haag, 22-09-2020, nr. BK-20/0001, nr. BK-20/0002, nr. BK-20/0003, nr. BK-20/0004, nr. BK-20/0005
ECLI:NL:GHDHA:2020:2021
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-09-2020
- Zaaknummer
BK-20/0001
BK-20/0002
BK-20/0003
BK-20/0004
BK-20/0005
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:2021, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑09‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:638
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:13671, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2020/2462 met annotatie van
Uitspraak 22‑09‑2020
Inhoudsindicatie
De Inspecteur maakt aan de hand van de door hem opgemaakte kasopstellingen en de kasverschillen die daaruit voortvloeien aannemelijk dat belanghebbende inkomsten heeft genoten die niet zijn aangegeven. De verklaringen die belanghebbende geeft voor de door de Inspecteur geconstateerde kasverschillen zijn niet aannemelijk geworden dan wel ongeloofwaardig. De navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw zijn dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd. Het Hof is voorts van oordeel dat de Inspecteur beschikte over een nieuw feit om te kunnen navorderen. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur over alle informatie beschikte om over 2011 een primitieve aanslag op te leggen binnen de termijn van artikel 11, lid 3, AWR en de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door een navorderingsaanslag op te leggen, faalt.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/0001 tot en met BK-20/0005
Uitspraak van 22 september 2020
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: P. de Haas)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
(vertegenwoordigers: […] en […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 december 2019, nrs. SGR 19/2020, 19/2021, 19/2023, 19/2182 en 19/2185.
Procesverloop
Jaar 2009
1.1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 2.484 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2010
1.1.2. Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 2.546 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.3. Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 33.189. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 259 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2011
1.1.4. Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.445. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 1.188 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.5. Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 29.445. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 277 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Jaar 2013
1.1.6. Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.749. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 2.407 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.7. Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 50.011. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 219 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.1. De Inspecteur heeft bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar van 6 maart 2019:
de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2011 ongegrond verklaard;
de bezwaren tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 gegrond verklaard en het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 20.808;
de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2010 en 2013 gegrond verklaard en de belastbare inkomens uit werk en woning en bijdrage-inkomens verminderd tot € 17.513 (2010) en € 36.655 (2013).
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft:
- de beroepen ongegrond verklaard;
- de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan belanghebbende van € 2.500;
- de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 512;
- de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De griffier van het Hof heeft op 31 januari 2020 het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank verzonden naar partijen. Bij brief van 4 februari 2020, ingekomen bij het Hof op 7 februari 2020, heeft belanghebbende zijn hogerberoepschrift gemotiveerd. Bij faxbericht van 31 juli 2020 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 11 augustus 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is op 24 april 2014 aangehouden tijdens een gezamenlijke controleactie van de Politie en de Belastingdienst. Op het moment van de aanhouding reed belanghebbende in een BMW X6 DRIVE 40D, bouwjaar 2011. De nieuwwaarde van die auto bedraagt € 116.549.
2.2.1. De Belastingdienst heeft na de aanhouding nader onderzoek gedaan naar het inkomen van belanghebbende. Tijdens dat onderzoek is gebleken dat belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2013 een nettowinst uit onderneming heeft verantwoord van € 11.115 (belastbare winst uit onderneming € 1.472) en een bruto jaarloon van € 13.738. Voorts bleek dat van belanghebbende geen inkomensgegevens bekend waren met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2012. Uit het onderzoek volgde verder dat in de genoemde jaren verschillende auto's en motoren op belanghebbendes naam geregistreerd hebben gestaan.
2.2.2. Belanghebbende is voor de jaren 2009 tot en met 2011 niet uitgenodigd tot het doen van aangifte en heeft voor die jaren geen aangifte IB/PVV ingediend. Voor het jaar 2013 is belanghebbende wel uitgenodigd tot het doen van aangifte en heeft hij een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.210 (zie 2.2.1).
2.3.1. Naar aanleiding van de bevindingen omtrent het inkomen van belanghebbende en de op belanghebbendes naam geregistreerde vervoersmiddelen heeft de Inspecteur bij brief van 8 mei 2014 om informatie verzocht met betrekking tot belanghebbendes inkomens- en vermogensgegevens over de jaren 2012 tot en met 2014.
2.3.2. In navolging op de reactie op voormeld informatieverzoek heeft de Inspecteur op 3 oktober 2014 een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende voor de inkomstenbelasting over de jaren 2012 en 2013 en de omzetbelasting over het jaar 2013. Bij brief van 17 november 2014 heeft de Inspecteur aangekondigd dat het boekenonderzoek wordt uitgebreid met de jaren 2009 tot en met 2011.
2.4.1. In voormelde brief van 17 november 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende tevens verzocht om bankafschriften van drie bankrekeningen bij de ABN AMRO Bank over de jaren 2009 tot en met 2012 over te leggen.
2.4.2. Bij brief van 1 december 2014 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende een USB-stick met bankafschriften van de drie bankrekeningen overgelegd. Verder vermeldt de brief dat belanghebbende in de periode 2009 tot en met 2012 in belangrijke mate onderhouden werd door zijn partner en familieleden.
2.4.3. In een e-mail van 5 december 2014 heeft de Inspecteur gemeld dat de bankafschriften over de jaren 2009 en 2010 van één van de bankrekeningen ontbreken en heeft hij belanghebbende verzocht deze afschriften alsnog te verstrekken. In zijn brief van 26 januari 2015 heeft de Inspecteur dit verzoek nogmaals herhaald.
2.4.4. In een e-mailbericht van 5 februari 2015 meldt de toenmalige gemachtigde van belanghebbende dat de bankafschriften niet meer te reproduceren zijn. Bij brief van 10 maart 2015 heeft de Inspecteur de betreffende ontbrekende bankafschriften bij de ABN AMRO Bank opgevraagd. De afschriften zijn daarop door de ABN AMRO Bank verstrekt aan de Inspecteur.
2.5.1. In verband met het boekenonderzoek en het gesprek dat naar aanleiding van dat onderzoek op 6 november 2014 is gevoerd met belanghebbende en zijn toenmalige gemachtigde heeft de Inspecteur bij brief van 1 december 2014 verzocht om nadere informatie en bescheiden.
2.5.2. Bij brief van 9 december 2014, ingekomen bij de Belastingdienst op 19 december 2014, heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende nadere informatie en bescheiden verstrekt. De brief vermeldt, voor zover van belang:
"1. Geldlening [A] :
De leningen ten bedrag van in totaal groot € 38.000 zijn privé leningen geweest, waarvoor
mondeling afspraken over zijn gemaakt die naderhand op onze advies op papier zijn gezet. De lening is puur aangewend voor privédoeleinden.
(…)
Een gedeelte van de leningssom ten bedrage van € 20.000 is sinds kort in contanten
terugbetaald aan de heer [A] , de rest zal nog moeten volgen. Hiervoor zijn er geen
bewijsstukken of kwitanties van nodig tussen de heren.
2 Geldlening [B] :
Deze leningen zijn eveneens privé leningen geweest ten bedrag van groot € 40.000. Hiervoor
is er een leningsovereenkomst van opgesteld (…). Deze lening is eveneens aangewend voor
privédoeleinden en er is tot heden nog niks afgelost op deze lening.
(…)
Om in te gaan op het tweede deel van uw vraagstukken, willen wij u aanmerken dat
belanghebbende een liefhebber is van mooie auto’s, motoren en zich hobbymatig bezig houdt
met het inkopen en opknappen van schadevoertuigen. De voertuigen die belanghebbende
heeft aangekocht in dc periode vanaf 2010 heeft deze ingekocht, opgeknapt en soms ook wel
ingeruild. Bovendien is belanghebbende in het verleden in aanmerking gekomen voor
ongevallenvergoeding (zie bijlagen schade-uitkering) en actief geweest als voetballer in
zowel betaald als amateur niveau en hiervoor heeft de ook onkostenvergoedingen voor
verworven. Volledig halve zullen wij u hierna dan ook opeenvolgend een toelichting
verschaffen betreffende de door uw gestelde vraagstukken betreffende de voertuigen.
Yamaha Breeze Kenteken [kenteken 1] :
Dit voertuig met bouwjaar 1997 is met schade aangekocht met het doel, deze te restaureren en mee te rijden. Koopsom: +/- € 1.100 Verkoop: +/- € 1.000.
BMW 3ER Reihe Kenteken [kenteken 2] :
Deze auto is aangeschaft van een vriendschappelijke relatie van belanghebbende voor een
bedrag ad. € 25.000,49 en is betaald achteraf in 5 termijnen. Tevens is deze voertuig
naderhand verkocht voor € 21.500 via marktplaats.
Yamaha RN12/YZF-R1 Kenteken [kenteken 3] :
Volledig halve willen wij u aangeven dat belanghebbende een ducatie heeft gehad en deze is
ingeruild met de Yamaha. Voor deze Ducati die in die showroom stond heeft
belanghebbende een restbetaling op de inruil van ontvangen via de handelaar die deze
Yamaha eerst op naam van belanghebbende heeft moeten zetten voor de transactie;
VW Golf TDl 103 KW AUT:
In uw vragenbrief geeft u een datum van verkoop aan die niet conform onze constateringen
is. Het voertuig is namelijk verkocht per 24-01-2014 en niet 24-10-2014. De koopsom was
wegens motorische schade laag rond een euro € 2.900, deze auto is verkocht voor een lager
bedrag ad. € 2.650 met meerdere mankementen naderhand.
Land Rover Range Rover Snort Kenteken [kenteken 4] :
De informatie hierover heeft u reeds in uw bezit.
BMW X6 Drive40D Kenteken [kenteken 5] :
Deze auto is aangeschaft voor een bedrag van ongeveer € 38.000;
Citroen C3/1.41 EURO IV Kenteken [kenteken 6] :
Deze auto is inderdaad aangeschaft voor een bedrag ad. € 3.400"
2.5.3.
Bij voormelde brief van 9 december 2014 is een vaststellingsovereenkomst personenschade tussen belanghebbende en Unigarant NV, getekend op 19 juni 2002, gevoegd. Uit de overeenkomst volgt dat een ongeval heeft plaatsgevonden waardoor belanghebbende schade heeft opgelopen en de in verband daarmee aan belanghebbende uit te keren schadevergoeding is vastgesteld op € 34.033,52.
2.5.4.
De stukken van het geding bevatten een leenovereenkomst tussen belanghebbende
en [A] . De leenovereenkomst vermeldt, voor zover van belang:
"De heer [A] , (…), hierna te noemen “uitlener”
en
[Belanghebbende], (…) hierna te noemen “lener”
(…)
Komen het volgende overeen:
I .Hoofdsom: De uitlener heeft op d.d. 10-01-2013 aan de lener een bedrag ter beschikking gesteld van € 38.000 (zegge: achtendertigduizendeuro, hierna te noemen de “hoofdsom”). Dit bedrag is in contanten betaald. Te weten op 10-01-2013 een bedrag van € 18.000,-- en op 15-06-2013 een bedrag van € 20.000,--."
2.5.5.
De stukken van het geding bevatten een leenovereenkomst tussen belanghebbende
en [B] . De leenovereenkomst vermeldt, voor zover van belang:
"De heer [B] (…) hierna te noemen "uitlener”
en
[Belanghebbende] hierna te noemen “lener”
(…)
Komen het volgende overeen:
1. Hoofdsom: De uitlener heeft op d.d. 17-12-2013 aan de lener een bedrag ter beschikking gesteld van € 40.000 (zegge: dertigduizendeuro, hierna te noemen de “hoofdsom"). Dit bedrag is in contanten verstrekt."
2.5.6.
De stukken van het geding bevatten een factuur van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende aan belanghebbende betreffende de verkoop van de auto "BMW 330D [kenteken 2] " voor een bedrag van € 25.000,49. Uit een bijgevoegd betalingsoverzicht volgt dat de koopsom is voldaan in vier termijnen van € 5.000 en een termijn van € 5.000,49 en dat alle termijnen zijn betaald in 2011.
2.5.7.
Bij het verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur een overzicht verstrekt van de auto's en motoren die in de onderhavige jaren op belanghebbendes naam geregistreerd stonden. Het overzicht vermeldt, voor zover van belang:
"[kenteken 2]
BMW 3ER REIHE
Deel 1: 2-10-2006
Op naam van belanghebbende: 31-12-2010
Verkoop: 8-12-2011
Cat. waarde € 152.957
[kenteken 3]
Motor Yamaha RN12;YZF-R1
Deel 1: 11-3-2005
Op naam van belanghebbende: 21-05-2011
Verkoop: 16-06-2011
Cat. waarde: € 26.853
[kenteken 7]
Volkswagen Golf TDI 103 KW AUT
Deel 1: 22-09-2004
Op naam van belanghebbende: 29-12-2011
Verkoop: 24-01-2014
Cat. waarde: € 33.935.
[kenteken 4]
Land Rover, Range Rover Sport
Deel 1: 19-12-2007
Op naam van belanghebbende: 05-07-2013
Verkoop: 17-05-2014
Cat. waarde: € 118.399"
2.6.
Met dagtekening 5 januari 2017 heeft de Inspecteur een definitief controlerapport opgesteld naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek. Het rapport vermeldt, voor zover van belang:
"(…)
5.1
Rechtsvorm onderneming
De onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1]
(…). De onderneming is gestart op 17-06-2013.
5.2
Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteit bestaat uit het als personal trainer begeleiden van sporttalenten. (…)
Deze begeleiding vindt plaats in de vrije natuur en veel in het fietsers- en voetgangersgedeelte van de Maastunnel. Voor krachttraining maakt [belanghebbende]
gebruik van diverse sportscholen. Deze zouden als vriendendienst aan [belanghebbende]
beschikking zijn gesteld. Hij hoefde er volgens eigen zeggen niets voor te betalen.
[Belanghebbende] zegt ook zaaltjes te huren voor het geven van lessen. Ik heb daar geen
facturen of andere bewijsstukken van aangetroffen.
(…) In het jaar 2013 besteedde [belanghebbende] volgens zijn eigen verklaring zo’n 5 a 6
uur per week aan zijn ondernemingsactiviteiten.
(…)
Aan [belanghebbende] zijn over de jaren 2009 tot en met 2012 geen aangiften uitgereikt.
Over het jaar 2013 is een aangifte inkomstenbelasting aan [belanghebbende] uitgereikt. (…) Deze aangiften zijn door of namens [belanghebbende] ingediend.
(…)
7 Samenstelling gezin
[Belanghebbende] woonde volgens zijn verklaring tot 5 juli 2013 bij zijn ouders. Zijn ouders
betaalden zijn levensonderhoud, zo verklaarde hij.
[Belanghebbende] heeft 3 kinderen.
(…)
In zijn e-mail van 19 juli 2016 schreef de [toenmalige gemachtigde van belanghebbende] het volgende: “[Belanghebbende] draagt niet echt bij aan de kosten voor levensonderhoud van de kinderen, want de moeders ontvangen genoeg gelden, eventueel als er bepaalde extra uitgaven zijn springt deze wel bij.”
Tijdens de bespreking op 13 oktober 2016 voegde [belanghebbende] daar desgevraagd aan toe dat hij pas bijspringt sinds het afgelopen jaar en dat het niet om grote bedragen gaat.
Op 5 juli 2013 heeft [belanghebbende] zich laten inschrijven op het adres [adres 1] .
[postcode 1] [woonplaats 1] . Daar woonde op dat moment zijn vriendin (…) met hun
twee gezamenlijke kinderen. Volgens de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie.
heeft [de vriendin] deze woning samen met haar twee kinderen verlaten op 8-10-2013.
[Belanghebbende] bleef daar ingeschreven.
8 Inkomen uit werk en woning
8.1
Loon uit dienstbetrekking
[Belanghebbende] werkt vanaf 01-06-2013 in loondienst bij [bedrijf 2] B.V. (…). De
werkzaamheden die [belanghebbende] verricht bestaan uit het vervoeren van schoonmakers
naar diverse locaties en het begeleiden van en geven van instructies aan schoonmakers.
8.2
Winst uit onderneming
(…) Het klantenbestand bestaat uit ongeveer 7 tot 9 klanten. Dit zijn constant dezelfde personen. De klanten ontvangen per maand een factuur. Aan alle klanten wordt per maand een bedrag van € 302,50 inclusief BTW in rekening gebracht. Op de factuur is het zakelijke bankrekeningnummer van [bedrijf 1] vermeld waarop de klanten het factuurbedrag kunnen betalen. Opvallend is dat alle klanten, niemand uitgezonderd, het in rekening gebrachte factuurbedrag contant hebben voldaan, althans volgens de verklaring van [belanghebbende].
(…)
9 Zelfstandigenaftrek en Startersaftrek
(…)
Correctie 3 2013 minder zelfstandigenaftrek € 7.280.
Correctie 4 2013 minder startersaftrek € 2.123.
In zijn e-mail van 19 juli 2016 schreef de heer [C] het volgende: “Zelfstandigenaftrek en startersaftrek: akkoord, deze kunt u schrappen.”
11 Privé
11.1
Auto’s en motoren
Uit de gegevens van de databank auto van de Belastingdienst is gebleken dat
[belanghebbende] in de afgelopen jaren een aantal auto’s en motoren op zijn naam heeft
gehad. Hierbij de gegevens van enkele auto’s:
Op 31-12-2010 wordt de auto met het kenteken (…) op zijn naam gezet. Het betreft een
BMW 3ER REIHE, bouwjaar 2006, cataloguswaarde € 152.957. In een mondeling
onderhoud met [belanghebbende] op 06-11-2014 verklaart hij dat hij deze auto heeft
aangeschaft voor een bedrag van € 30.000. Dit bedrag zou contant zijn voldaan aan de koper
en het bedrag van € 30.000 zou zijn geleend van een vriend. De auto zou eind 2011 weer zijn
verkocht voor € 20.000. Via de boekhouder komt [belanghebbende] terug op deze
verklaring. Men verklaart in tweede instantie dat de auto is gekocht van een
vriendschappelijke relatie van [belanghebbende] voor een bedrag van € 25.000,49. De vriendschappelijke relatie blijkt [de toenmalig gemachtigde van belanghebbende] te zijn.
(…)
De auto zou eind 2011 weer zijn verkocht via marktplaats (…) voor een bedrag van € 21.500. Hiervan zijn geen bewijsstukken overgelegd. Met betrekking tot de aankoop van de auto door de heer [D] heb ik aan de heer [D] een brief gezonden met de vraag voor welk bedrag hij de auto heeft gekocht van [belanghebbende]. Ik heb van de heer [D] een e-mailbericht ontvangen waarin hij verklaart dat hij de auto met schade aan de linker zijkant en aan de motor heeft gekocht voor een bedrag van € 7.500. Het bedrag van € 7.500 komt mij aanzienlijk geloofwaardiger voor dan het bedrag van € 21.500 waarover [belanghebbende] spreekt. In de vermogensvergelijking en in de kasopstelling heb ik rekening gehouden met het bedrag van € 7.500 hetgeen door de heer [D] aan [belanghebbende] is betaald.
(…)
Op 05-07-2013 koopt [belanghebbende] de auto Land Rover, Range Rover Sport, kenteken [kenteken 4] , bouwjaar 2007, cataloguswaarde € 118.399, voor een bedrag van € 20.258 van een particulier. De koopsom wordt voldaan door betaling van € 10.258 via de bank en € 10.000 contant.
(…)
11.2
Leningen o/g
[Belanghebbende] heeft verklaard dat hij in 2013 geld heeft geleend van vrienden. Van deze
leningen zijn leningsovereenkomsten overgelegd. Het gaat om de volgende leningen:
Lening van [A]
[Belanghebbende] verklaart van de heer [A] (een neef van [belanghebbende])
een bedrag te hebben geleend van in totaal € 38.000. Het geld zou zijn betaald in contanten
en wel op 10-01-2013 een bedrag van € 18.000 en op 15-06-2013 een bedrag van € 20.000.
Er is geen rente verschuldigd.
(…)
De heer [A] verbleef het gehele jaar 2013 in het buitenland ( als profvoetballer in Spanje). Hij zou het geld volgens een verklaring van [belanghebbende] in Nederland in
contanten hebben verstrekt aan een tante van hem. De tante van de heer [A] zou het
geld vervolgens aan [belanghebbende] hebben gegeven.
(…)
Volgens [belanghebbende] zou deze tante wonen aan de [adres 2] te [woonplaats 2] . De
lening zou volgens [belanghebbende] inmiddels geheel zijn terugbetaald. Hij zou dit hebben
gefinancierd uit de verkoop van auto’s. Dit is hoogst onaannemelijk omdat hij het geld voor
de aanschaf van deze auto’s ook zou hebben geleend. Later is gebleken dat de tante
woonachtig is aan het [adres 3] , [postcode 3] [woonplaats 3] .
(…)
Tevens is gebleken dat de heer [A] gelden via de bank overmaakt aan [belanghebbende]:
• Op 21-10-2013 ontvangt [belanghebbende] op zijn bankrekening [rekeningnummer] een bedrag van de heer [A] groot € 1.300 met als omschrijving “groet [A] , dankje wel".
(…)
Bovendien is het onaannemelijk dat de heer [A] wel bovengenoemde bankbetalingen
heeft verricht, maar een lening van maar liefst € 38.000 contant en via een zo’n ingewikkelde
en omslachtige procedure heeft betaald. Het is onaannemelijk dat de heer [A] het
aanzienlijke bedrag van € 38.000 eerst zelf contant zou hebben opgenomen bij een bank,
vervolgens tweemaal zou afreizen naar Nederland, het geld aan zijn tante zou hebben
gegeven, die het dan later weer aan [belanghebbende] zou hebben doorbetaald.
Lening van [B]
[Belanghebbende] verklaart van de heer [B] een bedrag te hebben geleend van in
totaal € 40.000. Het geld zou zijn betaald in contanten en wel op 17-12-2013. Er is geen rente
verschuldigd.
(…)
De heer [B] verbleef het gehele jaar 2013 in het buitenland (als profvoetballer in
Duitsland). Hij zou het geld in contanten hebben verstrekt aan zijn ouders die het vervolgens
zouden hebben doorbetaald aan [belanghebbende]. Kennelijk was de heer [B] dus zelf in
Nederland om het geld aan zijn ouders te overhandigen. Waarom hij het geld niet via de
bank aan [belanghebbende] heeft overgemaakt of zelf in contanten aan hem heeft verstrekt
is geheel onduidelijk. (…)
Volgens [belanghebbende] zouden de ouders van de heer [B] in [woonplaats 4] wonen. Later is
gebleken dat de ouders van de heer [B] woonachtig zijn op het adres [adres 5] ,
[postcode 5] [woonplaats 5] .
(…)
11.3
Kasopstelling
Aan de hand van de contante ontvangsten en contante uitgaven heb ik over de periode 01‑01‑2009 tot en met 31-12-2013 een chronologische kasopstelling gemaakt. Uit deze kasopstelling blijkt dat er in deze periode voortdurend negatieve kassen zijn. De hoogste
negatieve kassen die ik in de jaren 2009 tot en met 2013 heb aangetroffen luiden als volgt:
Jaar
datum
Hoogste negatieve kas
2009
31-12-2009
€ 24.720
2010
31-12-2010
€ 20.829
2011
31-05-2011
€ 35.040
(…)
(…)
(…)
2013
31-12-2013
€54.105
(…)
11.4
Vermogensvergelijking
Over de jaren 2009 tot en met 2013 is een vermogensvergelijking opgesteld. De vermogensvergelijking is bij dit rapport gevoegd onder bijlage 4. De uitkomst van deze vermogensvergelijking ziet er als volgt uit:
2009
2010
2011
(…)
2013
Netto privé
-€18.762
-€ 14.841
-€27.312
(…)
-€ 47.376
(…)
De uitkomsten van de vermogensvergelijking zijn besproken met de adviseur van
[belanghebbende] en [belanghebbende] zelf. De adviseur heeft daarna overleg gehad met
[belanghebbende] en in een brief van 1 juni 2015 heeft de adviseur inhoudelijk gereageerd op
de kasopstelling en de vermogensvergelijking. Op een aantal punten is de
vermogensvergelijking aangepast. Deze aanpassingen zijn begrepen in bovengenoemde
uitkomsten van de vermogensvergelijking.
Een aantal argumenten dat naar voren is gebracht, heb ik niet in aanmerking genomen.
1. Schade-uitkering ongeval
[Belanghebbende] heeft medio 2002 een schade-uitkering ontvangen in verband met een
verkeersongeval. Er is een bedrag uitgekeerd aan [belanghebbende] van plm € 35.000. Dit
geld zou in beheer zijn afgestaan aan de vader van [belanghebbende] (…). Het geld zou in de jaren 2009 en later door de vader aan [belanghebbende] in gedeelten zijn verstrekt in contanten. [Belanghebbende] stortte deze gelden vervolgens in contanten op zijn bankrekening.
Ik acht het niet aannemelijk dat deze contante gelden afkomstig zijn van de vader van [belanghebbende]. Ook heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt dat hij de schadeuitkering in 2002 heeft ontvangen, dat hij het bedrag vervolgens in contanten van zijn bankrekening heeft opgenomen en dat hij dit vervolgens aan zijn vader heeft gegeven.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat [belanghebbende]
aannemelijk maakt wat de herkomst is van de contante stortingen op zijn bankrekening.
Ik acht [belanghebbende] daar niet in geslaagd.
2. Leningen en giften
Gesteld wordt dat er door vrienden en familie leningen en giften zouden hebben
plaatsgevonden. Dit is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat [belanghebbende] aannemelijk maakt dat hij leningen en giften heeft ontvangen. Ik acht [belanghebbende] daar niet in geslaagd.
3. Opbrengsten verkoop goederen
[Belanghebbende] zou goederen hebben verkocht. De contante opbrengsten gebruikte hij om nieuwe spullen aan te schaffen. Ook dit is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat [belanghebbende] aannemelijk maakt dat hij goederen contant heeft verkocht. Ik acht [belanghebbende] daar niet in geslaagd.
4. Huuruitgaven
Blijkens de dagafschriften van de bankrekeningen is gebleken dat [belanghebbende] in de jaren 2009 tot en met 2013 huur voor een tweetal woningen heeft betaald. Het gaat om de volgende bedragen en woningen:
2009: betaald een bedrag van € 7.160 voor de woning [adres 6] [woonplaats 6] ;
2010:Betaald een bedrag van € 8.013 voor de woning [adres 6]
[woonplaats 6] ;
2011: Betaald een bedrag van € 1.467 voor de woning [adres 6] [woonplaats 6] en voor de huur van de woning [adres 1] [woonplaats 1] € 5.324;
2012: € 5.160 voor de woning [adres 1] [woonplaats 1] ;
2013: € 7.110 voor de woning [adres 1] [woonplaats 1] .
Dit is merkwaardig omdat [belanghebbende] zich pas op 5-7-2013 laat inschrijven op het
adres [adres 1] [woonplaats 1] . Daarvoor woonde hij bij zijn ouders op het adres [adres 7] [woonplaats 7] . Blijkens de gemeentelijke basisadministratie stond de ex-vriendin
van [belanghebbende], [de ex-vriendin], vanaf 12-02-2010 tot en met 14-03-2011 ingeschreven op het adres [adres 6] [woonplaats 6] en vanaf 14-03-2011 tot 08-10-2013 op het adres [adres 1] [woonplaats 1] . (…) De boekhouder verklaart over de door [belanghebbende] betaalde huren als volgt:
De vriendin van [belanghebbende], [de vriendin], had grote schulden. Haar moeder zou de huurbedragen aan haar in contanten hebben verstrekt. De vriendin gaf het geld aan [belanghebbende]; hij stortte het geld op zijn bankrekening en betaalde de huren.
Bewijzen ontbreken en het is niet aannemelijk dat dit zo zou zijn gebeurd.
(…)
5. Vakantie en vakantie uitgaven
De vakanties en de verblijfskosten op vakanties zouden zijn betaald door vermogende vrienden en vriendschappelijk relaties in de voetbalwereld. Ook hiervoor geldt dat [belanghebbende] dit op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt. (…)
(…)
6. Leningen o/g
De leningen welke zouden zijn verstrekt door de heren [A] en [B] zijn niet in de vermogensvergelijking opgenomen. (…)
Op grond van de uitkomst van de vermogensvergelijking stel ik dat [belanghebbende] onbekende inkomsten moet hebben genoten. (…) Ik stel het netto privé vast op € 6.000 per jaar (€ 500 per maand).
Een netto privé van € 6.000 per jaar mag als minimaal worden gezien voor een persoon in de positie van [belanghebbende]. Hij is ongehuwd, heeft een relatie met een vriendin en drie minderjarige kinderen.
(…)
De verschillen tussen een minimaal netto privé van € 6.000 en de negatieve uitkomsten van de vermogensvergelijking over de jaren 2009 tot en met 2013 zijn dermate groot dat hieraan
fiscale gevolgen moeten worden verbonden. (…) Op basis van de tekorten in de vermogensvergelijking, corrigeer ik de niet verantwoorde (bruto) inkomsten als volgt:
2009 | 2010 | 2011 | (…) | 2013 | |
Netto privé | -€18.762 | -€14.841 | -€ 27.312 | (…) | -€47.376 |
Stel netto privé op | € 6.000 | € 6.000 | € 6.000 | (…) | € 6.000 |
Correctie | € 24.762 | € 20.841 | €33.312 | (…) | € 53.376 |
De hoogste negatieve kassen volgens de kasopstellingen (…) luiden in relatie tot de correcties op basis van de vermogensvergelijking, in de jaren 2009 tot en met 2013 als volgt:
2009 | 2010 | 2011 | (…) | 2013 | |
Correctie vermogensv. | € 24.762 | € 20.841 | € 33.312 | (…) | € 53.376 |
Hoogste neg. kas | -€ 24.720 | -€ 20.829 | -€ 35.040 | (…) | -€ 54.105 |
Verschil | -€ 42 | -€ 12 | € 1.728 | (…) | €729 |
De verschillen tussen de correctie volgens de vermogensvergelijking en de hoogste negatieve kas is met uitzondering van het jaar 2011 gering. Voor dat jaar geldt dat de hoogste negatieve kas hoger is dan de correctie wegens een negatief netto privé. Daarom kies ik er voor de inkomenscorrectie in 2011 te verhogen tot het bedrag van de hoogste negatieve kas ad € 35.040. In feite zou ik nog een redelijk kassaldo in aanmerking moeten nemen dat er op de dag van de negatieve kas zou moeten zijn geweest, maar daar ben ik aan voorbijgegaan.
(…)
Voor de inkomstenbelasting betekent dit dat de correcties op basis van een negatief netto privé c.q. op basis van een (hogere) negatieve kas, als inclusief omzetbelasting moeten worden beschouwd. Voor de periode vóór 17-6-2013 stel ik mij op het standpunt dat de niet verantwoorde netto inkomsten moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW). Vanaf 17-6-2013 exploiteert [belanghebbende] een onderneming. (…)
De netto correcties becijfer ik als volgt:
Correctie 6 2009 ROW € 24.762 x 100/119 = € 20.808.
Correctie 6 2010 ROW € 20.841 x 100/119 = € 17.513.
Correctie 6 2011 ROW € 35.040 x 100/119 = € 29.445.
(…)
Correctie 6 2013 ROW/WUO € 53.376 x 100/121 = € 44.112.
(…)
13 Samenvatting correcties
13.1
Inkomstenbelasting
Het inkomen uit werk en woning (BOX 1) over de jaren 2009 tot en met 2013 kan als volgt worden vastgesteld:
Jaar | 2009 | 2010 | 2011 | (…) | 2013 |
Aangegeven | 0 | 0 | 0 | (…) | 15.210 |
Correctie 1 | 0 | 0 | 0 | (…) | (…) |
Correctie 3 | 0 | 0 | 0 | (…) | 7.280 |
Correctie 4 | 0 | 0 | 0 | (…) | 2.213 |
Correctie 5 | 0 | 0 | 0 | (…) | -665 |
Correctie 6 | 20.808 | 17.513 | 29.445 | (…) | 44.112 |
Gecorrigeerd inkomen | 20.808 | 17.513 | 29.445 | (…) | 68.060 |
Voor de jaren 2009 en 2010 heeft [de Inspecteur] ter behoud van rechten navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW laten opleggen. Het verzamelinkomen is voor beide jaren vastgesteld op een geschat bedrag van € 50.000. Uit de opstelling hierboven blijkt dat deze bedragen naar beneden kunnen worden aangepast.
(…)
2.7.
In een brief van 10 januari 2017 betreffende "IB/PVV 2013, afwijking van het
controlerapport" vermeldt de Inspecteur, voor zover van belang:
"Op 5 januari jl. heb ik u het definitieve controlerapport doen toekomen. Bij de administratieve afwerking van het boekenonderzoek heb ik geconstateerd dat in het jaar 2013 geen rekening is gehouden met een hogere MKB-vrijstelling als gevolg van de correcties die zijn aangebracht.
(…)
Het verzamelinkomen volgens het controlerapport bedraagt € 68.060. Als gevolg van de hogere MKB-vrijstelling wordt dat verlaagd naar een bedrag van € 68.060 - €4.311 = €63.749."
2.8.1.
Bij brief van 6 maart 2019 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op de bezwaren van belanghebbende tegen de (navorderings)aanslagen over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2013. De brief vermeldt, voor zover van belang:
"Het box 1 inkomen / verzamelinkomen voor de IB en het ZVW bijdrage inkomen wordt verminderd tot:
2009 € 20.808
2010 € 17.513
2013 € 36.655
Navorderingsaanslagen IB/ZVW 2011
Onder verwijzing naar onze brief van 21 november 2018 wordt het bezwaar IB/ZVW 2011 afgewezen. Het bezwaar is ongegrond."
2.8.2.
Op 21 november 2018 heeft de Inspecteur de motivering bij voormelde uitspraak op bezwaar verzonden. Die brief vermeldt ten aanzien van het jaar 2013, voor zover van belang:
"In de vermogensvergelijking / kasopstelling over het jaar 2013 is geen rekening gehouden
met de leningen met de heren [A] (€ 38.000) en [B] (€ 40.000). Het geld van de lening met de heer [B] is volgens de overeenkomst van geldlening op 17 december 2013 contant uitbetaald. Met deze lening heeft uw cliënt op 17 januari 2014 de aankoop van een BMW voor een bedrag van € 38.720 kunnen financieren. Hieruit volgt dat de geleende € 40.000 geen invloed heeft op het netto privé van uw cliënt over het jaar 2013.
Ik zal in de vermogensvergelijking / kasopstelling wel rekening houden met de lening van de heer [A] . De correctie over 2013 wordt hierdoor -/- € 15.376 (53.376 -/- 38.000). De correctie ter zake van het negatief netto privé wordt nader vastgesteld op € 15.376 x 100/121 = € 12.707. De correctie was €44.112.
(…)
(…) De correctie 2013 bedraagt in totaal € 21.445 op een aangegeven inkomen box 1 van € 15.210. De correctie van in totaal € 21.445 is de som van de correctie negatief netto privé € 12.707 en de correcties uit het rapport: geen recht op de zelfstandigenaftrek / startersaftrek van € 9.403 en een negatieve correctie van € 665.
Aangegeven inkomen box 1 | € 15.210 |
Correcties | € 21.445 |
Nader vast te stellen inkomen box 1 | € 36.655" |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen:
"Ter zitting overlegde kasopstelling
13. [Belanghebbendes] gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota van negen pagina’s voorgedragen. Bij deze pleitnota zat als bijlage een alternatieve kasopstelling. [De Inspecteur] heeft tegen deze bijlage bezwaar gemaakt omdat hij niet in staat was er direct inhoudelijk op te reageren. De rechtbank heeft het stuk tardief verklaard wegens strijd met de goede procesorde. Aangezien de zaak al jaren loopt, had [belanghebbende] de alternatieve kasopstelling eerder kunnen en moeten aanleveren.
Nieuw feit voor de jaren 2009, 2010 en 2011
14. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een navordering rechtvaardigend nieuw feit in de zin van artikel 16, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). [De Inspecteur] heeft het boekenonderzoek bij [belanghebbende] ingesteld naar aanleiding van de onder [2.1 in de uitspraak van het Hof] genoemde actie en het daaropvolgende nadere onderzoek. De bevindingen van het (boeken)onderzoek hebben [de Inspecteur] aanleiding gegeven voor het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen. [Belanghebbendes] stelling dat [de Inspecteur] voor 2011 een aanslag binnen de aanslagtermijn had moeten opleggen, volgt de rechtbank niet. Op
31 december 2014 eindigde de termijn om voor het jaar 2011 een aanslag binnen de driejaarstermijn van artikel 11, lid 3 van de Awr op te leggen. Pas in 2015, na ontvangst van alle bankafschriften en het maken van kasopstellingen, had [de Inspecteur] voldoende reden om een belastingaanslag voor 2011 aan [belanghebbende] op te leggen. Van een ambtelijk verzuim acht de rechtbank geen sprake.
Bijtelling in verband met het negatieve netto privé
15. Alleen voor 2013 heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] uitgenodigd tot het doen van aangifte en beroept [de Inspecteur] zich op de omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van artikel 27e van de Awr. De rechtbank zal in het midden laten of voor 2013 de vereiste aangifte is gedaan. Gelet op het navolgende is de rechtbank van oordeel dat al op grond van de normale verdeling van de bewijslast aannemelijk is dat de aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld.
16. De (navorderings)aanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van door [de Inspecteur] gemaakte kasopstellingen. [De Inspecteur] heeft uit de bankafschriften over 2009 tot en met 2013 de contante opnamen en stortingen gehaald. Het saldo heeft [de Inspecteur] in een kasopstelling per jaar opgenomen. Daarop is in mindering gebracht de bij [de Inspecteur] bekende dan wel geschatte uitgaven die [belanghebbende] contant heeft dan wel moet hebben gedaan (zoals aan- en verkoop auto’s, vakantiekosten en autokosten). Daarnaast heeft [de Inspecteur] rekening gehouden met veronderstelde minimale uitgaven voor levensonderhoud van € 500 per maand.
17. De rechtbank is van oordeel dat de door [de Inspecteur] gehanteerde methode van kasopstelling in het onderhavige geval geschikt is om aannemelijk te maken dat er (niet aangegeven) inkomsten uit werkzaamheden zijn. Het onderliggende uitgangspunt dat negatieve contante kassen naar zijn aard niet mogelijk zijn, is immers juist. [De Inspecteur] hoeft daarbij niet de bron van die inkomsten te kunnen benoemen. Aan de kasopstellingen komt in beginsel voldoende bewijskracht toe. Het ligt dan op de weg van [belanghebbende] om een voldoende onderbouwde verklaring te geven voor de kasverschillen en de bron waaruit de contanten afkomstig zijn. Als er geen voldoende onderbouwde verklaring is voor de negatieve kas, acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is van niet aangegeven inkomsten.
18. [Belanghebbende] heeft ten aanzien van zijn inkomsten en het negatief netto privé verschillende verklaringen afgelegd. In de brief van 12 juni 2017 schrijft de gemachtigde dat [belanghebbende] tot en met 2011 inkomsten uit amateurvoetbal heeft genoten van € 1.500 per jaar. Ter zitting heeft [belanghebbende] verklaard dat hij tot de start van zijn onderneming in juni 2013 inkomsten uit amateurvoetbal heeft genoten van € 6.000 per jaar. Deze verklaringen zijn niet eensluidend en niet verifieerbaar. [Belanghebbende] heeft ook verklaard dat hij begin 2009 een groot bedrag in contanten (uit een schadevergoeding uit 2002 van € 30.000 en gespaard uit koeriersdiensten en voetbalinkomsten) tot zijn beschikking heeft gehad, aangehouden bij zijn vader. Hierbij zijn bedragen van € 30.000 en € 50.000 genoemd (in de bespreking tussen de toenmalige gemachtigde en [de Inspecteur] van 13 oktober 2016), waar dit in de pleitnota onder 1.10 weer in twijfel wordt getrokken. Deze verklaring omtrent een eventueel beginvermogen is niet nader onderbouwd en niet verifieerbaar. Ook [belanghebbendes] verklaring dat hij in de onderhavige jaren is onderhouden door zijn partner (zie [2.4.2 in de uitspraak van het Hof] hiervoor), vrienden en familie is niet nader onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt. De schatting van [de Inspecteur] voor autokosten en vakantie uitgaven acht de rechtbank redelijk gelet op de auto’s die op [belanghebbendes] naam stonden en de gekochte vliegtickets. Dat vakanties en verblijfkosten steeds door anderen zijn betaald voor [belanghebbende] heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt.
19. Van de bedragen aan negatief netto privé hebben substantiële bedragen betrekking op per bank betaalde huur voor twee woningen. Ter financiering van deze huurbetalingen zijn op de bankrekening van [belanghebbende] contante stortingen gedaan:
2009 € 7.160
2010 € 8.013
2011 € 6.791
2012 € 5.160
2013 € 7.110
Volgens [belanghebbende] heeft de moeder van zijn ex-vriendin de bedragen contant aan haar dochter gegeven, die de bedragen aan [belanghebbende] heeft gegeven om de huur te kunnen betalen. Dit zou zo gedaan zijn omdat de ex-vriendin veel schulden had en een huurachterstand had. [Belanghebbende] stelt niet met de ex-vriendin en hun gezamenlijke kinderen te hebben samengewoond maar bij zijn ouders te hebben gewoond, zodat het niet zijn huur betreft. De moeder van de ex-vriendin heeft tegenover de Belastingdienst verklaard de huur nooit voor haar rekening te hebben genomen. De ex-vriendin heeft op de schriftelijke vraag van [de Inspecteur] of zij de maandelijks verschuldigde huur in contanten aan [belanghebbende] ter beschikking heeft gesteld “nee” geantwoord. Tegenover deze verklaringen heeft [belanghebbende] onvoldoende aangevoerd om zijn stelling dat de huurbetalingen op deze wijze werden gefinancierd aannemelijk te maken. De rechtbank acht [belanghebbendes] verklaring ongeloofwaardig.
20. Hetgeen [belanghebbende] aanvoert over de twee gestelde leningen van € 30.000 en € 45.000 in 2013 behoeft geen behandeling, aangezien [de Inspecteur] deze bedragen blijkens blz. 4 van de brief van 21 november 2018 (voornemen uitspraak op bezwaar) niet in de heffing heeft betrokken.
21. De slotsom is dat [belanghebbende] geen aannemelijke verklaring heeft gegeven om de negatieve uitkomst van de vermogensvergelijking en de kasopstellingen te verklaren. Dit betekent dat aannemelijk is dat [belanghebbende] in de in geschil zijnde jaren belastbare inkomsten heeft genoten. De (navorderings)aanslagen zijn door [de Inspecteur] uitgebreid gemotiveerd en cijfermatig uitgewerkt in het controlerapport. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] de (navorderings)aanslagen terecht en naar niet te hoge bedragen vastgesteld.
22. Hetgeen [belanghebbende] overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De stellingen van [belanghebbende] over de invorderingsmaatregelen (inbeslagname auto) behoeven geen behandeling aangezien de invorderingskwesties in dit geschil niet ter beoordeling van de rechtbank staan.
(…)
Belastingrente
25. [Belanghebbende] heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikkingen. Niet gebleken is dat de rente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend.
26. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
27. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten in verband met de toekenning van de immateriële schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 0.5)."
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is of de (navorderings)aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en tot vermindering van de aanslag 2013.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
Nieuw feit
5.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur met betrekking tot de jaren 2009 tot en met 2011 niet beschikt over een nieuw feit dat de navorderingen rechtvaardigt. In dit verband voert belanghebbende aan dat de Inspecteur reeds bekend was dan wel redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met het feit dat belanghebbende geen inkomsten genoot, maar wel in een auto reed. De Inspecteur heeft een ambtelijk verzuim begaan door zulks niet eerder te onderzoeken.
5.2.1.
In artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is, voor zover van belang, bepaald dat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren (vereiste van een nieuw feit).
5.2.2.
De toelichting (Kamerstukken II 1954/55, 4080, nr. 3, blz. 16) bij voormeld artikel vermeldt, onder meer:
"(…) de woorden „een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten" [hof: zijn] gekozen met de bedoeling te voorzien zowel in het geval dat de inspecteur heeft besloten van het opleggen van een aanslag af te zien, als in het geval dat binnen de in artikel 11, derde lid, genoemde termijn geen aanslag is tot stand gekomen zonder dat de inspecteur bepaaldelijk heeft besloten geen aanslag op te leggen."
5.3.1.
De bevindingen tijdens het nader onderzoek (zie 2.2), te weten dat bij de Belastingdienst geen inkomen van belanghebbende bekend was met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2012 en in die jaren verschillende auto's en motoren op belanghebbendes naam stonden geregistreerd, hebben aanleiding gevormd voor de Inspecteur een boekenonderzoek te starten naar belanghebbendes inkomens- en vermogenspositie. Uit dat boekenonderzoek zijn vervolgens de feiten gebleken (zie 2.6) die bij de Inspecteur het vermoeden hebben opgeleverd dat over de jaren 2009 tot en met 2011 ten onrechte aanslagen IB/PVV achterwege zijn gelaten. Omdat de gedingstukken geen aanleiding geven voor de veronderstelling dat de Inspecteur vóór het opleggen van de navorderingsaanslagen bekend was dan wel redelijkerwijze bekend had kunnen zijn met de uit het boekenonderzoek gebleken feiten, is het Hof van oordeel dat aan het vereiste van een nieuw feit is voldaan.
5.3.2.
Anders dan belanghebbende stelt, vormt de omstandigheid dat de Inspecteur niet eerder een onderzoek heeft ingesteld naar de inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende dan na de aanhouding van belanghebbende op 24 april 2014 geen ambtelijk verzuim. De stelling dat de Inspecteur reeds bekend zou zijn geweest met het feit dat belanghebbende geen inkomsten genoot en beschikte over diverse motorvoertuigen, faalt omdat over de onderhavige jaren geen (nihil-)aangiften zijn ingediend door belanghebbende (zie 2.2.2).
5.4.1.
De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur over voldoende gegevens beschikte om binnen de termijn van artikel 11, lid 3, AWR een (ambtshalve) aanslag op te leggen voor het jaar 2011 en een ambtelijk verzuim heeft begaan door dit niet te doen, kan evenmin worden gevolgd.
5.4.2.
Gelet op hetgeen in 5.2.2. is overwogen strookt deze opvatting van belanghebbende, die erop neerkomt dat geen navorderingsaanslag kan worden opgelegd zonder eerst een primitieve aanslag op te leggen, niet met het bepaalde in artikel 16, lid 1, AWR. Dat de Inspecteur geen primitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2011 heeft opgelegd binnen de termijn van artikel 11, lid 3, AWR in verband met een nog lopend boekenonderzoek bij belanghebbende over onder andere voornoemd jaar maakt niet dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. In dit verband heeft de Inspecteur ter zitting vermeld dat de door hem vastgestelde negatieve kassen over voormeld jaar verklaard hadden kunnen worden aan de hand van contante opnames in 2010. Nu de Inspecteur in 2014 niet beschikte over alle bankafschriften uit 2010 volgt dat hij, anders dan belanghebbende stelt, niet beschikte over alle informatie om een navorderingsaanslag over 2011 op te leggen. Evenmin is gesteld noch is gebleken dat de Inspecteur bepaaldelijk heeft besloten geen aanslag op te leggen voor dat jaar.
Navorderingsaanslagen
5.5.
Aan de hand van de normale verdeling van de bewijslast ligt het op de weg van de Inspecteur om aannemelijk te maken dat hij de opgelegde navorderingsaanslagen, al dan niet na vermindering daarvan in de bezwaarfase, niet op te hoge bedragen heeft vastgesteld.
Bijtelling in verband met het negatieve netto privé in de jaren 2009 en 2010
5.6.1.
De door de Inspecteur opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2009 en 2010 zijn, na vermindering daarvan in de bezwaarfase (zie 2.8.1), gebaseerd op een correctie vanwege een negatief netto privé van respectievelijk € 20.808 (2009) en € 17.513 (2010).
5.6.2.
Ter onderbouwing van die bedragen heeft de Inspecteur gewezen op de door hem tijdens het boekenonderzoek berekende negatieve bedragen aan besteedbaar netto privé van € 24.762 (2009) en € 20.841 (2010). Deze bedragen vloeien voort uit een door de Inspecteur opgemaakte kasopstelling waarbij hij aan de hand van de verstrekte bankafschriften (zie 2.5.1 tot en met 2.5.4) de contante opnamen en stortingen in de betreffende jaren heeft gereconstrueerd.
5.6.3.
Het saldo van de kasopstelling heeft de Inspecteur vervolgens vermeerderd met de bij de Inspecteur bekende dan wel geschatte uitgaven die belanghebbende contant heeft dan wel moet hebben gedaan, zoals de aan- en verkoop van auto's door belanghebbende en auto- en vakantiekosten. Het overzicht voor het jaar 2009 vermeldt een schatting van € 2.000 aan vakantiekosten. De schatting van deze kosten acht het Hof aannemelijk gelet op de vliegtickets die belanghebbende in dat jaar heeft gekocht. Dat het verblijf tijdens die vakanties steeds volledig voor belanghebbende is bekostigd door vriendschappelijke relaties in de voetbalwereld, zoals belanghebbende stelt, is niet (cijfermatig) nader onderbouwd en is daarom niet aannemelijk gemaakt. Voor elk van beide jaren is een bedrag van € 2.000 aan autokosten opgenomen. Gelet op de type voertuigen die op belanghebbendes naam stonden en de omstandigheid dat hij zich bezighield met het opknappen van schadevoertuigen (zie 2.5.2) kan de bijtelling van genoemde bedragen aan autokosten als redelijk worden beschouwd.
5.6.4.
Tot slot heeft de Inspecteur het saldo vermeerderd met een bedrag van € 500 per maand (in totaal € 6.000 per jaar) voor het minimale levensonderhoud van belanghebbende. Die kosten zijn redelijk te achten gelet op belanghebbendes gezinssituatie met drie minderjarige kinderen en de verklaring ter zitting dat de moeder van twee van belanghebbendes kinderen in de schuldsanering zat. De verklaring van belanghebbende dat hij in de onderhavige jaren steeds is onderhouden door zijn partner en familieleden is niet nader (cijfermatig) onderbouwd en acht het Hof niet aannemelijk.
5.6.5.
Gelet op hetgeen in 5.6.3 en 5.6.4 is overwogen, is de in hoger beroep door belanghebbende ingediende kasopstelling ontoereikend aangezien daarin geen rekening is gehouden met de aan- en verkoop van auto's door belanghebbende, met auto- en vakantiekosten alsmede de kosten voor belanghebbendes minimale levensonderhoud.
5.6.6.
Gelet op voormelde negatieve bedragen aan besteedbaar netto privé moeten er – aldus de Inspecteur – inkomsten zijn geweest die niet zijn verantwoord door belanghebbende. Hierbij heeft de Inspecteur als uitgangspunt genomen dat de bedragen inclusief omzetbelasting zijn. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is derhalve vastgesteld op € 20.808 (€ 24.762 x 100/119) voor 2009 en € 17.513 (€ 20.841 x 100/119) voor 2010.
5.6.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur de kasopstelling op een zorgvuldige en redelijke wijze vastgesteld en is deze zo nauwkeurig als onder de gegeven omstandigheden mogelijk was. Het Hof is derhalve met de Rechtbank van oordeel dat aan de gehanteerde berekeningsmethode voldoende bewijskracht toekomt. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om een voldoende onderbouwde verklaring te geven voor de kasverschillen en de bron(nen) waaruit de contanten afkomstig zijn. Voor zover de kasverschillen niet verklaard kunnen worden, is aannemelijk dat die kasverschillen verklaard kunnen worden door niet-aangegeven inkomsten.
5.7.1.
In dit verband heeft belanghebbende onder meer verklaard dat hij in de onderhavige jaren gelden heeft ontvangen uit zijn activiteiten bij het amateurvoetbal. Belanghebbendes verklaring dat hij inkomsten uit amateurvoetbal heeft ontvangen, is gelet op zijn achtergrond als professioneel voetballer niet ongeloofwaardig. Echter, nu de ontvangsten uit het amateurvoetbal niet zijn te koppelen aan waarneembare geldstromen die controleerbaar zijn, is die verklaring, mede gelet op de onduidelijke en verwarrende onderbouwing van die verklaringen door belanghebbende, onvoldoende om (een deel van) de kasverschillen te onderbouwen.
5.7.2.
Voor zover belanghebbende stelt dat hij over een vermogen beschikte voortvloeiend uit de in 2002 ontvangen schadevergoeding (zie 2.6.3) waarmee de kasverschillen zijn te verklaren, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij in de onderhavige jaren nog de beschikking had over die gelden.
5.7.3.
De verklaring van belanghebbende dat de moeder van zijn ex-vriendin contant gelden verstrekte aan haar dochter, die grote schulden had, waarna zij die gelden aan belanghebbende zou hebben verstrekt zodat hij ze op zijn bankrekening kon storten om de huur van die ex-vriendin te betalen, is ongeloofwaardig. In dit verband geldt bovendien dat belanghebbendes ex-vriendin en haar moeder deze handelswijze hebben ontkend. Dat een schriftelijke verklaring van de ex-vriendin zou zijn overgelegd, waarin zij de vermelde handelswijze bevestigt zoals belanghebbende stelt, is niet aannemelijk geworden. Evenmin kan de stelling worden gevolgd dat de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden omdat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de betreffende handelswijze.
5.8.
Aangezien belanghebbende geen aannemelijke verklaringen heeft gegeven voor de kasverschillen in de jaren 2009 en 2010 is het vermoeden gerechtvaardigd dat de kasverschillen in die jaren kunnen worden verklaard door niet-aangegeven inkomsten. De Inspecteur heeft deze inkomsten derhalve terecht nagevorderd.
Bijtelling in verband met het negatieve netto privé in het jaar 2011
5.9.1.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag een correctie aangebracht vanwege een negatief netto privé van € 29.445.
5.9.2.
Ter onderbouwing van de correctie heeft de Inspecteur verwezen naar de door hem tijdens het boekenonderzoek gemaakte kasopstelling waarbij de Inspecteur aan de hand van de verstrekte bankafschriften (zie 2.5.1 tot en met 2.5.4) de contante opnamen en stortingen in 2011 heeft gereconstrueerd. Hierbij heeft de Inspecteur rekening gehouden met de bekende dan wel geschatte uitgaven die belanghebbende contant heeft dan wel moet hebben gedaan, zoals de aan- en verkoop van auto's, autokosten (€ 2.000 in 2011) en vakantiekosten (€ 500 in 2011) alsmede een bedrag van € 500 per maand (in totaal € 6.000 per jaar) voor het minimale levensonderhoud van belanghebbende. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.6.3 en 5.6.4 acht het Hof die kosten aannemelijk en de daarmee samenhangende bijtelling juist.
5.9.3.
De in hoger beroep door belanghebbende ingediende kasopstelling over het jaar 2011 vermeldt niet de inkomsten en uitgaven die verband houden met de aan- en verkoop van auto's door belanghebbende in dat jaar (zie 2.5.6 en 2.5.7) en de voormelde auto- en vakantiekosten alsmede de kosten voor het minimale levensonderhoud en is derhalve onvolledig.
5.9.4.
Aan de hand van zijn kasopstelling heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat in 2011 sprake is geweest van een negatieve kas ter grootte van € 35.040 waaruit een correctie voortvloeit van € 29.445 (€ 35.040 x 100/119).
5.9.5.
De verklaringen die belanghebbende ten aanzien van deze kasverschillen heeft gegeven zijn onvoldoende onderbouwd dan wel ongeloofwaardig om de redenen die het Hof in 5.7.1 tot en met 5.7.3 heeft gegeven.
5.10.
De Inspecteur heeft derhalve terecht en naar het juiste bedrag een navorderingsaanslag opgelegd over het jaar 2011.
Bijtelling in verband met het negatieve netto privé in jaar 2013
5.11.1.
De door de Inspecteur opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 is, na vermindering daarvan in de bezwaarfase (zie 2.8.1 en 2.8.2), gebaseerd op een correctie van in totaal € 21.445, bestaande uit een correctie negatief netto privé van € 12.707, een correctie ter zake van de zelfstandigenaftrek- /-startersaftrek van € 9.403 en een negatieve correctie ter zake van de MKB-winstvrijstelling van € 665. Belanghebbende bestrijdt in hoger beroep enkel de correctie wegens negatief netto privé van € 12.707.
5.11.2.
Ter onderbouwing van de correctie heeft de Inspecteur verwezen naar de door hem tijdens het boekenonderzoek gemaakte kasopstelling waarbij de Inspecteur aan de hand van de verstrekte bankafschriften (zie 2.5.1 tot en met 2.5.4) de contante opnamen en stortingen in 2013 heeft gereconstrueerd. Hierbij heeft de Inspecteur rekening gehouden met de bekende dan wel geschatte uitgaven die belanghebbende contant heeft dan wel moet hebben gedaan zoals de aan- en verkoop van auto's, autokosten (€ 2.000) en vakantiekosten (€ 2.000) alsmede een bedrag van € 500 per maand (in totaal € 6.000 per jaar) voor het minimale levensonderhoud van belanghebbende. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.6.3 en 5.6.4 acht het Hof die kosten aannemelijk en de daarmee samenhangende bijtelling juist . De bijtelling van de verhuiskosten (€ 5.000) in verband met belanghebbendes verhuizing van zijn ouderlijk huis naar het adres van zijn (ex-)vriendin komt het Hof niet onredelijk voor.
5.11.3.
In het kasoverzicht dat belanghebbende in hoger beroep heeft ingebracht is een kasverschil berekend van in totaal € 29.045. Een deel van dit kasverschil kan volgens belanghebbende verklaard worden uit verstrekte leningen van € 6.250 en € 4.000 van [A] aan belanghebbende. Dat deze leningen zijn verstrekt, naast de reeds verstrekte lening van € 38.000 (zie 2.5.4), is niet aannemelijk geworden. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat in het bedrag van € 1.090 een deel commissie is verwerkt dat belanghebbende heeft ontvangen en waarmee (een deel van) het kasverschil kan worden verklaard. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.7.3 is niet aannemelijk dat (een deel van) het kasverschil kan worden verklaard aan de hand van huurbetalingen door de moeder van belanghebbendes ex-vriendin in 2013 van € 7.110.
5.11.4.
Uit het voorgaande volgt reeds dat de door de Inspecteur over 2013 aannemelijk gemaakte correctie netto privé eerder te laag dan te hoog is vastgesteld en de Inspecteur terecht heeft nagevorderd.
Navorderingsaanslagen Zvw
5.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn de navorderingsaanslagen Zvw over de jaren 2010, 2011 en 2013, na vermindering van de bijdrage-inkomens in bezwaar (zie 2.8.1 en 2.8.2), terecht en tot juiste bedragen opgelegd.
Rentebeschikkingen
5.13.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikkingen. Gesteld noch gebleken is dat de rente ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht.
Slotsom
5.14.
Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 22 september 2020 in het openbaar uitgesproken. Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Kroon.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.