HR, 06-02-2018, nr. 17/03395 H
ECLI:NL:HR:2018:156
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-02-2018
- Zaaknummer
17/03395 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:156, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑02‑2018; (Herziening)
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0071
Uitspraak 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Herziening. Opzettelijk gebruik maken vervalst geschrift, opzettelijk niet voldoen aan ambtelijk bevel, wederspannigheid (meermalen gepleegd) en rijden zonder rijbewijs. Aanvraag voldoet niet aan eisen die voortvloeien uit art. 457.1.c en 460 Sv, zodat zij o.g.v. tekortschietende motivering niet kan gelden als aanvraag in de zin der wet. Aanvraag n-o.
Partij(en)
6 februari 2018
Strafkamer
nr. S 17/03395 H
MM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van A) een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Maastricht van 17 september 2008, nummer 03/500221-08 en B) een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Maastricht van 9 december 2008, nummer 03/500466-08, ingediend door M. Spapens, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager bij het hierboven onder A vermelde vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken wegens "opzettelijk gebruik maken van het vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst".
Voorts heeft Politierechter de aanvrager bij het hierboven onder B vermelde vonnis wegens 1. "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten" en 2. "wederspannigheid, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en wegens 3. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" tot een geldboete van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Naar luid van art. 460, tweede lid, Sv dient de aanvraag de gronden te vermelden waarop deze berust. De aanvraag zal dus naar behoren gemotiveerd dienen te zijn. Dat vindt bevestiging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot het huidige art. 460 Sv heeft geleid (Kamerstukken II 2008-2009, 32045, nr. 3, p. 32).
3.3.
Hieruit - bezien in samenhang met de omstandigheid dat ingevolge art. 460 Sv de indiening van herzieningsaanvragen is voorbehouden aan rechtsgeleerde raadslieden en de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad - volgt dat uitsluitend een herzieningsaanvraag welke aan deze motiveringseis voldoet, in behandeling kan worden genomen. Een aanvraag die daaraan niet beantwoordt, is niet een aanvraag als in de wet bedoeld en moet daarom buiten behandeling blijven.
3.4.
Dat betekent dat ingeval een op art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv steunende aanvraag een beroep doet op een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling,
(a) de aanvraag een nauwkeurige omschrijving dient te behelzen van bedoeld gegeven (hierna: het novum) en dat dus niet kan worden volstaan met een verwijzing naar bijgevoegde bescheiden waaruit zo een novum zou moeten blijken;
(b) de aanvraag de redenen moet vermelden waarom het novum tot één van de genoemde beslissingen zou hebben kunnen leiden;
(c) de aanvraag, indien deze ertoe strekt de bewijsvoering aan te tasten, met voldoende precisie dient uiteen te zetten (i) waarom een bepaald onderdeel van de bij de aanvraag gevoegde bescheiden leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van een nauwkeurig aangeduid gedeelte van de bewijsvoering, en (ii) waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak destijds zou hebben geleid tot een vrijspraak.
Slechts indien de aanvraag aan deze eisen voldoet, is de Hoge Raad in staat de gegrondheid ervan adequaat te beoordelen.
3.5.
Indien de aanvraag - zoals in het onderhavige geval - aan die eisen niet voldoet, kan zij op grond van een tekortschietende motivering niet gelden als een aanvraag in de zin der wet en moet zij daarom buiten behandeling blijven. De aanvraag kan derhalve niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst enV. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2018.