CRvB, 28-09-2010, nr. 08-352 WWB
ECLI:NL:CRVB:2010:BO0455
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-09-2010
- Zaaknummer
08-352 WWB
- LJN
BO0455
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BO0455, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑09‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Besteding van de gelden moet tot de verantwoordelijkheid van betrokkene worden gerekend. Betrokkene heeft niet aannemelijk en inzichtelijk kunnen maken waaraan de gelden zijn besteed. Betrokkene heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens, bijvoorbeeld in de vorm van een medische verklaring, overgelegd waaruit blijkt dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare psychische en/of lichamelijke consequenties zal hebben. Anders dan de rechtbank, kan de Raad dan ook niet tot het oordeel komen dat in hetgeen door appellant is aangevoerd dringende redenen zijn gelegen in de zin van het door appellant gehanteerde terugvorderingsbeleid. Geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan appellant met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb van dit beleid had moeten afwijken. Vernietiging uitspraak. Beroep ongegrond.
Partij(en)
08/352 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 december 2007, 07/244 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 28 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.G. Kubben, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen. Betrokkene is in persoon verschenen.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Betrokkene exploiteerde tot 30 juli 1992 het café “[naam café]” te [naam gemeente], dat op die datum is uitgebrand. Aanvankelijk weigerden de verzekeringsmaatschappijen de schade te vergoeden. In verband hiermee heeft betrokkene over de periode van 29 september 1992 tot en met 31 januari 1993 een RWW-uitkering ontvangen. Na een aantal procedures zijn de verzekeringsmaatschappijen alsnog overgegaan tot uitbetaling van een schadevergoeding van € 136.134,06, welk bedrag destijds is gestort op de derdenrekening van de advocaat van betrokkene in de betreffende procedures
(hierna: mr. D.).
- 1.2.
Bij besluit van 23 juni 2006 heeft het College de kosten van bijstand over de periode van 29 september 1992 tot en met 31 januari 1993 tot een bedrag van € 4.400,61 van betrokkene teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, sub 1e, van de Wet werk en bijstand (WWB), op de grond dat betrokkene ten aanzien van deze periode, naderhand over in aanmerking te nemen middelen heeft beschikt of kan beschikken.
- 1.3.
Bij besluit van 9 januari 2007 heeft appellant het door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen inzake proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 9 januari 2007 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. Daartoe heeft de rechtbank - voor zover hier nog van belang - overwogen dat hetgeen door betrokkene naar voren is gebracht voor appellant aanleiding had moeten zijn om wegens dringende redenen af te zien van terugvordering.
- 3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
- 4.
De Raad overweegt het volgende.
- 4.1.
Als dringende reden om van terugvordering af te zien heeft de rechtbank aangemerkt dat betrokkene zelf feitelijk nooit de beschikking heeft gekregen over de door de verzekeringsmaatschappijen uitgekeerde bedragen, nu deze zijn gestort op de rekening van zijn advocaat, mr. D., die daarmee een aantal vorderingen van derden heeft betaald. Het handelen van de advocaat kan volgens de rechtbank niet worden toegerekend aan betrokkene zelf.
- 4.2.
Dit oordeel van de rechtbank wordt door appellant terecht bestreden. Zoals onder meer ligt besloten in artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen, moeten handelingen van de raadsman als regel aan de vertegenwoordigde cliënt worden toegerekend. Dit brengt mee dat in dit geval de besteding van de gelden door mr. D. tot de verantwoordelijkheid van betrokkene moet worden gerekend. Het ligt op de weg van betrokkene om aan te tonen dat hij feitelijk nooit de beschikking heeft gekregen over de uitgekeerde bedragen. Daarin is hij niet geslaagd. Betrokkene heeft immers niet aannemelijk en inzichtelijk kunnen maken waaraan de gelden zijn besteed. Dat mr. D. slechts tegen betaling bereid is een overzicht van bestedingen te verschaffen en dat betrokkene niet in staat is om deze kosten te voldoen, komt evenzeer voor risico van betrokkene.
- 4.3.
De rechtbank heeft verder betekenis toegekend aan de stellingen van betrokkene over de gevolgen die de brand en de nasleep daarvan voor hem hebben gehad. Zo heeft betrokkene aangevoerd dat alle traumatische gebeurtenissen bij hem hebben geleid tot een post traumatisch stress syndroom, een chronische depressie en een zware burn-out. Daarnaast heeft hij ook veel lichamelijke klachten. Hij is afgekeurd en aangewezen op een WIA-uitkering.
- 4.4.
De Raad moet echter vaststellen dat betrokkene geen objectieve en verifieerbare gegevens, bijvoorbeeld in de vorm van een medische verklaring, heeft overgelegd waaruit blijkt dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare psychische en/of lichamelijke consequenties zal hebben. Tevens wijst de Raad erop dat financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft een belanghebbende als schuldenaar de bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels omtrent de beslagvrije voet neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
- 4.5.
Anders dan de rechtbank, kan de Raad dan ook niet tot het oordeel komen dat in hetgeen door appellant is aangevoerd dringende redenen zijn gelegen in de zin van het door appellant gehanteerde terugvorderingsbeleid. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan appellant met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb van dit beleid had moeten afwijken.
- 4.6.
Het voorgaande brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en R. Kooper en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 28 september 2010.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R.L.G. Boot.
RB