Rb. Zeeland-West-Brabant, 20-06-2016, nr. AWB 15, 7693
ECLI:NL:RBZWB:2016:3745, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
20-06-2016
- Zaaknummer
AWB 15_7693
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:3745, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20‑06‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:2138, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 20‑06‑2016
Inhoudsindicatie
WETKB
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7693 WETKB
uitspraak van 20 juni 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. L. de Rijk,
en
Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 november 2015 van Belastingdienst/Toeslagen (bestreden besluit) inzake het voorschot kindgebonden budget over 2015 en het voorschot zorgtoeslag over 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 mei 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.L. Linskens.
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres huurt een onzelfstandige woonruimte op het adres [straat en huisnummer] te [plaats] van [naam verhuurder] voor € 600,- per maand . Op ditzelfde adres stond vanaf 8 april 2014 tot aan diens overlijden op 4 oktober 2015 ook [naam persoon] ingeschreven.
Op 31 december 2014 is eiseres bevallen. Haar kind staat vanaf deze datum ingeschreven op hetzelfde adres als eiseres. Op 4 mei 2015 is [naam persoon2] en op 11 augustus 2015 is [naam persoon3] op dat adres ingeschreven.
Bij besluit van 27 december 2014 is voor 2015 een voorschot zorgtoeslag toegekend van in totaal € 942,-. Bij besluit van 21 maart 2015 is eiseres een voorschot kinderbonden budget voor 2015 toegekend van € 4.082,-en is het voorschot zorgtoeslag ongewijzigd gebleven.
Bij besluit van 21 mei 2015 (primair besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen de toeslagen voor 2015 opnieuw berekend en het voorschot zorgtoeslag vastgesteld op € 0,-. Het voorschot kindgebonden budget voor 2015 is vastgesteld op € 1.032,-. Belastingdienst/Toeslagen is bij deze berekening uitgegaan van een gezamenlijk inkomen van eiseres en toeslagpartner [naam persoon] van € 14.970,-.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij mondelinge uitspraak van 11 januari 2016 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van voldoende spoedeisend belang.
2. Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat zij, anders dan Belastingdienst/Toeslagen stelt, geen toeslagpartner heeft. Zij huurt met ingang van 1 februari 2012 een onzelfstandige woonruimte in een woning gelegen aan het adres [straat en huisnummer] te [plaats] . Zij heeft een beperkt inkomen en heeft altijd zorgtoeslag genoten. Op 31 december 2014 is zij bevallen. De vader van haar kind woont niet op hetzelfde adres als eiseres. Hij heeft zijn kind wel erkend. Het is eiseres onduidelijk waarom [naam persoon] als toeslagpartner is aangemerkt. Zij had nauwelijks contact met deze persoon. Eiseres geeft aan dat zij wordt geconfronteerd met een terugvordering kindgebonden budget en zorgtoeslag. Door het wegvallen van zorgtoeslag en het kindgebonden budget kan eiseres niet rondkomen. De angst bestaat dat zij aan een andere volwassen huurder die op hetzelfde adres woont wordt gekoppeld. Mede vanwege de problematiek met Belastingdienst/Toeslagen is eiseres doorverwezen naar een psycholoog.
3. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is partner van de belanghebbende degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir wordt in aanvulling op het eerste lid voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander.
Op grond van artikel 3, derde lid van de Awir wordt degene die ingevolge het tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende.
Op grond van artikel 5 van de Awir wordt, voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
4. Partijen zijn verdeeld over de vraag of Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de hoogte van het kindgebonden budget en de zorgtoeslag over 2015 terecht het inkomen van [naam persoon] is meegenomen.
Uit artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir volgt dat degene die evenals de belanghebbende meerderjarig is en op hetzelfde woonadres staat ingeschreven, waar ook een minderjarig kind van een van hen staat ingeschreven, partner is.
Niet in geschil is dat [naam persoon] in 2015 in de basisregistratie personen op hetzelfde adres als eiseres en haar minderjarige kind stond ingeschreven. Gesteld noch gebleken is dat eiseres op zakelijke gronden een gedeelte van de woning van [naam persoon] zou huren. Zij huurt de woonruimte immers van [naam verhuurder] . Gelet op de tekst en strekking van artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir was [naam persoon] voor de periode 1 januari 2015 tot 1 juni 2015 toeslagpartner van eiseres. Voor de periode 1 juni tot en met 31 oktober 2015 was [naam persoon] op grond van artikel 3, derde lid, van de Awir toeslagpartner van eiseres.
Gelet op het vorenstaande heeft Belastingdienst/Toeslagen [naam persoon] over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2015 op goede gronden als toeslagpartner van eiseres aangemerkt, zodat zijn inkomen terecht bij het bepalen van haar recht op zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor het jaar 2015 is betrokken.
Ter zitting heeft de gemachtigde van Belastingdienst/Toeslagen erkend dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever heeft bedoeld dat ook in de situatie dat een alleenstaand ouder en een andere volwassene op hetzelfde adres staan ingeschreven maar afzonderlijke woonruimten huren van een derde, van een toeslagpartner gesproken zou moeten worden. Het is echter niet aan de rechtbank om formele wetgeving aan te passen of om Belastingdienst/Toeslagen op te dragen een besluit contra-legem te nemen. De tekst van de wet zelf biedt, anders dan de gemachtigde van eiseres meent, niet de mogelijkheid om deze ruimer of anders te lezen zonder dat de duidelijke bedoeling van de wetgever bij deze bepaling, namelijk te voorkomen dat samengestelde gezinnen boven traditionele gezinnen worden bevoordeeld, wordt ondermijnd. Het door eiseres en haar gemachtigde bepleite oordeel zou tot gevolg hebben dat de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordeelt en dat behoort nog altijd niet tot de ruimte die de wetgever aan de rechter heeft geboden.
Het is dus aan de wetgever om, indien de regeling mogelijk ook tot gevolgen leidt in situaties die de wetgever wellicht niet op het oog heeft gehad, af te wegen of hij voor die niet beoogde situaties een specifieke regeling wenst te treffen.
Kennelijk heeft de Belastingdienst/Toeslagen in de omstandigheid dat het hier een situatie betreft die door de wetgever wellicht niet is beoogd en gelet op het feit dat er slechts een beperkt aantal soortgelijke gevallen bekend zijn, geen aanleiding gezien om buitenwettelijk begunstigend beleid te formuleren. Alleen als dat wel zo zou zijn, zou er aanleiding kunnen zijn voor een – heel beperkte – nadere toetsing van een besluit hierover.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en
mr. W. Toekoen, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.