HR, 22-04-2011, nr. 09/04839
ECLI:NL:HR:2011:BP5604
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2011
- Zaaknummer
09/04839
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BP5604
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP5604, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP5604
ECLI:NL:PHR:2011:BP5604, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP5604
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Vordering uit hoofde van advisering. Waardering getuigenverklaringen. Bewijskracht verklaring partijgetuige; art. 164 lid 2 Rv. (81 RO)
22 april 2011
Eerste Kamer
09/04839
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E.J.W.F. Deen,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 541835/05-25134 van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 26 juni 2006;
b. de arresten in de zaak 105.007.604/01 (rolnummer 08/194) van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 augustus 2008 en 18 augustus 2009.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 18 augustus 2009 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 3 maart 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 april 2011.
Conclusie 18‑02‑2011
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
[Verweerster]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door eiser tot cassatie, hierna: [eiser], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 18 augustus 2009. Bij dit arrest heeft het hof op het verzet van thans verweerster in cassatie, hierna: [verweerster], vernietigd zijn bij verstek gewezen arrest van 10 januari 2008 en alsnog bekrachtigd het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie 's‑Gravenhage, van 26 juni 2006, bij welk vonnis [eiser] op vordering van [verweerster] werd veroordeeld om aan [verweerster] te betalen een bedrag van Euro 1.764,-, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.
2.
[Verweerster] is in cassatie niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
3.
Het cassatie beroep berust op één middel. Het middel kan naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in onderlinge samenhang beschouwd heeft afgeleid dat [verweerster] aan de bij het arrest van 28 augustus 2008 opgedragen bewijsopdracht heeft voldaan in de zin dat bewezen is verklaard dat [eiser] ermee akkoord is gegaan dat het kantoor van [getuige 2] [verweerster] c.q. [eiser] advies zou verstrekken en dat de kosten van dat advies voor rekening van [eiser] zouden komen.
5.
Voor zover het middel zich keert tegen de beoordeling door het hof van de getuigenverklaringen, stuit het middel af op vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de waardering van (getuigen)bewijs is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en dat de rechter, in aanmerking genomen dat zijn motiveringsplicht op dit punt beperkt is, niet gehouden is uiteen te zetten waarom hij aan de verklaring van een getuige geen of minder geloof hecht dan aan die van andere getuigen. Zie bijv. HR 11 februari 1994, NJ 1994, 651 nt. HJS, en HR 5 december 2003, NJ 2004, 74.
6.
Voor zover het middel wil betogen dat het hof bij de beoordeling van de verklaring van de getuige [getuige 1] het voorschrift van art. 164 lid 2 Rv inzake de beperking van de bewijskracht van de verklaring van een partijgetuige heeft miskend, kan het evenmin doel treffen. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van getuige [getuige 2] onvolledig bewijs oplevert. Dit oordeel is aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden en is niet onbegrijpelijk, nu getuige [getuige 2] uit eigen wetenschap heeft verklaard over telefonische gesprekken die hij met [getuige 1] heeft gevoerd en over de inhoud van die gesprekken. Uitgaande van dit oordeel heeft het hof zonder schending van het voorschrift van art. 164 lid 2 Rv bewijskracht aan de getuigenverklaring van [getuige 1] mogen toekennen.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,