Procestaal: Duits.
HvJ EU, 07-06-2018, nr. C-83/17
ECLI:EU:C:2018:408
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
07-06-2018
- Magistraten
C. G. Fernlund, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev
- Zaaknummer
C-83/17
- Conclusie
M. Szpunar
- Roepnaam
KP
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2018:408, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 07‑06‑2018
ECLI:EU:C:2018:46, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 30‑01‑2018
Uitspraak 07‑06‑2018
C. G. Fernlund, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev
Partij(en)
In zaak C-83/17,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk) bij beslissing van 25 januari 2017, ingekomen bij het Hof op 15 februari 2017, in de procedure
KP
tegen
LO,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: C. G. Fernlund (rapporteur), kamerpresident, J.-C. Bonichot en A. Arabadjiev, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, M. Hellmann en J. Mentgen als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en M. Heller als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 januari 2018,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 2, van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009 (PB 2009, L 331, blz. 17; hierna: ‘Haags Protocol’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen een minderjarige, KP, en zijn vader, LO, met betrekking tot onderhoudsvorderingen.
Toepasselijke bepalingen
Verordening (EG) nr. 4/2009
3
Artikel 3 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1), bevat de algemene bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van onderhoudsverplichtingen.
4
Volgens artikel 15 van deze verordening wordt het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen bepaald overeenkomstig het Haags Protocol, wat de lidstaten betreft die door dit protocol gebonden zijn.
Haags Protocol
5
Artikel 3 van het Haags Protocol, met als opschrift ‘Algemene regel inzake het toepasselijk recht’, luidt als volgt:
- ‘1.
Tenzij in [het Haags Protocol] anders is bepaald, worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft.
- 2.
In het geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, wordt het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering is ingetreden.’
6
Artikel 4 van dit protocol, met als opschrift ‘Bijzondere regels ten voordele van bepaalde schuldeisers’, bepaalt:
- ‘1.
De volgende bepalingen zijn van toepassing in het geval van onderhoudsverplichtingen van:
- a)
ouders jegens hun kinderen;
[…]
- 2.
Indien de schuldeiser niet op grond van het in artikel 3 bedoelde recht onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen, is de lex fori van toepassing.
- 3.
Onverminderd artikel 3 is de lex fori van toepassing indien de schuldeiser de zaak heeft aangebracht bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft. Indien de schuldeiser echter niet op grond van dit recht onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen, is het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, van toepassing.
- 4.
Indien de schuldeiser niet op grond van het recht bedoeld in artikel 3 en in de leden 2 en 3 van dit artikel onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen, is in voorkomend geval het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van toepassing.’
Duits recht
7
§ 1613 van het Bürgerliches Gesetzbuch (burgerlijk wetboek; hierna: ‘BGB’), met als opschrift ‘Levensonderhoud voor het verleden’, bepaalt:
- ‘1.
Voor het verleden kan de onderhoudsgerechtigde pas betaling dan wel een schadevergoeding wegens niet-betaling vorderen vanaf het tijdstip waarop de onderhoudsplichtige, met het oog op het vorderen van levensonderhoud, is verzocht om inlichtingen te verstrekken over zijn inkomen en zijn vermogen, vanaf het tijdstip waarop de onderhoudsplichtige in gebreke is gebleven of vanaf het tijdstip waarop de vordering tot het verstrekken van levensonderhoud aanhangig is gemaakt. […]
- 2.
Niettegenstaande lid 1 kan de onderhoudsgerechtigde voor het verleden om betaling [van levensonderhoud] verzoeken
- 1.
wegens een buitengewone, uitzonderlijke behoefte (bijzondere behoefte); […]
- 2.
voor het tijdvak waarin het hem
- a)
om juridische redenen of
- b)
om feitelijke, aan de onderhoudsplichtige toe te rekenen redenen,
onmogelijk was een vordering tot het verstrekken van levensonderhoud in te dienen.’
Oostenrijks recht
8
De verwijzende rechter merkt op dat in Oostenrijk levensonderhoud met terugwerkende kracht kan worden gevorderd tot drie jaar terug in de tijd.
9
Die rechter preciseert dat, volgens vaste nationale rechtspraak, het verzuim van de onderhoudsplichtige een voorwaarde is om onderhoudsbijdragen te vorderen voor het verleden, maar wat het levensonderhoud van kinderen betreft, een ingebrekestelling niet noodzakelijk is gelet op de bijzonder nauwe familieband.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
10
KP, geboren op 6 maart 2013, en haar ouders zijn Duitse staatsburgers die tot en met 27 mei 2015 in Duitsland hebben gewoond. Op 28 mei 2015 is KP met haar moeder naar Oostenrijk verhuisd, waar zij sindsdien hun nieuwe gewone verblijfplaats hebben.
11
Op 18 mei 2015 heeft KP bij het Bezirksgericht Fünfhaus (districtrechter Fünfhaus, Oostenrijk) een onderhoudsvordering ingesteld tegen LO. Op 18 mei 2016 heeft KP haar verzoek uitgebreid tot de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 mei 2015.
12
Het Bezirksgericht Fünfhaus heeft het verzoek van KP tot betaling van levensonderhoud voor de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 mei 2015 afgewezen met als argument dat, voor deze periode, op grond van artikel 3 van het Haags Protocol het Duitse recht diende te worden toegepast en de daarin bepaalde voorwaarden om achterstallige onderhoudsbijdragen te vorderen niet waren vervuld. Artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol, betreffende de toepassing van de lex fori, zou enkel betrekking hebben op aanspraken die ontstaan nadat de schuldeiser zich in de nieuwe gewone verblijfplaats heeft gevestigd.
13
Het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien (rechter in eerste aanleg voor civiele zaken Wenen, Oostenrijk) heeft de beslissing van het Bezirksgericht Fünfhaus bevestigd.
14
KP heeft bij de verwijzende rechter, het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk), beroep in Revision ingesteld tegen de beslissing van het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien.
15
KP betoogt voor de verwijzende rechter dat volgens artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol het Duitse recht inzake onderhoudsverplichtingen van toepassing is op haar onderhoudsvordering, maar dat zij op basis van dat recht geen levensonderhoud met terugwerkende kracht kan verkrijgen aangezien de voorwaarden van § 1613 BGB niet vervuld zijn. Bijgevolg dient volgens KP overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol het Oostenrijkse recht te worden toegepast, op grond waarvan met terugwerkende kracht betaling van onderhoudsbijdragen kan worden verkregen.
16
LO betoogt zijnerzijds dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol niet van toepassing is op gevallen waarin bepaalde onderhoudsvorderingen verjaard zijn of te laat zijn ingesteld. Bovendien kan deze bepaling volgens hem enkel worden toegepast indien de procedure wordt ingeleid door de onderhoudsplichtige of indien het aangezochte gerecht behoort tot een staat waar geen van de betrokken partijen verblijft. In casu heeft KP de zaak echter aangebracht bij een gerecht van de staat waar zij sindsdien haar gewone verblijfplaats heeft. Tot slot stelt LO dat de voormelde bepaling niet kan worden toegepast om met terugwerkende kracht levensonderhoud te verkrijgen wanneer de onderhoudsvordering wordt ingesteld nadat de onderhoudsgerechtigde is verhuisd.
17
De verwijzende rechter merkt op dat volgens artikel 3, lid 2, van het Haags Protocol, ingeval van verandering van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing wordt vanaf het tijdstip waarop deze verandering intreedt, en dus enkel geldt voor het tijdvak dat daarop volgt.
18
Derhalve moet volgens die rechter in casu het Duitse recht worden toegepast voor de periode voorafgaand aan de betrokken verandering, tenzij dat recht buiten toepassing moet worden gelaten op grond van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol. Het is naar zijn mening echter onzeker of deze bepaling wel moet worden toegepast in een situatie als die in het hoofdgeding. Hij verwijst in dit verband naar punt 63 van het toelichtend verslag van Bonomi bij het Haags Protocol (tekst aangenomen door de eenentwintigste zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht; hierna: ‘Bonomi-verslag’), waarin wordt gesteld dat de subsidiaire aanknoping bij de lex fori alleen nuttig is als de onderhoudsprocedure is aangespannen in een andere staat dan die van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, aangezien anders het recht van de gewone verblijfplaats en de lex fori gelijk zijn. De verwijzende rechter voegt hieraan toe dat volgens dat verslag subsidiaire aanknoping bij de lex fori op grond van voornoemd artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol alleen kan worden overwogen als de procedure wordt aangespannen door de schuldenaar — bijvoorbeeld bij de bevoegde autoriteit van de staat van zijn eigen gewone verblijfplaats — of als de autoriteit waar de zaak aanhangig is gemaakt zich in een staat bevindt waar geen van de betrokken partijen verblijft.
19
Voorts vraagt de verwijzende rechter zich af, rekening houdend met het feit dat KP LO in casu niet in gebreke heeft gesteld, of artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol wel van toepassing is op gevallen waarin het recht dat volgens artikel 3 van dit protocol van toepassing is, bepaalt dat aanspraak op levensonderhoud kan worden gemaakt maar deze vordering wordt afgewezen voor het verleden omdat de schuldeiser niet voldoet aan bepaalde wettelijke voorwaarden.
20
In die omstandigheden heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet de subsidiariteitsregel van artikel 4, lid 2, van het [Haags Protocol] aldus worden uitgelegd dat deze regel enkel toepassing vindt wanneer de vordering waarmee de procedure inzake onderhoud wordt ingeleid, is ingediend in een andere staat dan die waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft?
Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord:
- 2)
Moet artikel 4, lid 2, van het [Haags Protocol] aldus worden uitgelegd dat de zinsnede ‘niet […] onderhoud […] kan verkrijgen’ ook ziet op gevallen waarin het recht van de vorige verblijfplaats geen recht op levensonderhoud voor een tijdvak in het verleden erkent louter omdat niet is voldaan aan bepaalde wettelijke voorwaarden?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Opmerkingen vooraf
21
Vooraf moet worden onderzocht of het Hof bevoegd is om het Haags Protocol uit te leggen.
22
In dit verband moet erop worden gewezen dat het Hof overeenkomstig artikel 267 VWEU bevoegd is om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitlegging van de handelingen van de instellingen van de Unie.
23
Ten eerste zij er echter aan herinnerd dat de Raad van de Europese Unie het Haags Protocol heeft goedgekeurd bij besluit 2009/941, dat is aangenomen op grond van artikel 300 EG (thans artikel 218 VWEU) en de tekst van dit protocol als bijlage heeft.
24
Ten tweede is volgens vaste rechtspraak een door de Raad overeenkomstig artikel 218 VWEU gesloten overeenkomst, wat de Unie betreft, een handeling die door een van haar instellingen is verricht in de zin van artikel 267, eerste alinea, onder b), VWEU (zie in die zin arrest van 22 oktober 2009, Bogiatzi, C-301/08, EU:C:2009:649, punt 23).
25
Bijgevolg is het Hof bevoegd om het Haags Protocol uit te leggen.
Eerste vraag
26
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol aldus moet worden uitgelegd dat het toepassing kan vinden in een situatie waarin de onderhoudsgerechtigde, die zijn gewone verblijfplaats heeft gewijzigd, bij een gerecht van de staat van zijn nieuwe gewone verblijfplaats een onderhoudsvordering instelt voor een periode in het verleden waarin hij in een andere lidstaat verbleef, ook al komt de staat van het forum overeen met de staat van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde.
27
Volgens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol is de lex fori van toepassing indien de schuldeiser niet op grond van het in artikel 3 ervan bedoelde recht levensonderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen.
28
Artikel 3 van het Haags Protocol bevat de inzake het toepasselijke recht geldende algemene regel, namelijk dat onderhoudsverplichtingen worden beheerst door het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heef.
29
Volgens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol kan in de plaats van het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, de lex fori worden toegepast. Deze bepaling heeft dus maar nuttige werking indien deze wetgevingen van elkaar verschillen.
30
Nagegaan moet evenwel worden of het steeds noodzakelijk is dat de staat van het forum een andere staat is dan de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, voor de vaststelling dat de respectievelijk toe te passen wetgevingen van elkaar verschillen en die bepaling nuttige werking heeft.
31
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat KP naar Oostenrijk is verhuisd en dat zij daar haar gewone verblijfplaats heeft. Het toepasselijke recht is op grond van artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol dus het Oostenrijkse recht. Volgens artikel 3, lid 2, van dat protocol is het Oostenrijkse recht evenwel pas van toepassing vanaf het moment dat KP haar verblijfplaats heeft veranderd naar Oostenrijk, namelijk vanaf 28 mei 2015. Voor de periode daarvóór, te weten van 1 juni 2013 tot en met 28 mei 2015, is het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van KP het Duitse recht.
32
De lex fori is het recht van de lidstaat van het door de schuldeiser aangezochte gerecht, in dit geval het Oostenrijkse recht.
33
In een situatie zoals die in het hoofdgeding, waarin de lex fori — in casu het Oostenrijkse recht — niet overeenkomt met het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft gehad in de periode waarvoor hij levensonderhoud vordert — in casu het Duitse recht —, kan artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol dan ook nuttige werking hebben. De omstandigheid dat de schuldeiser de zaak heeft aangebracht bij een gerecht van de staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, en de staat van het forum bijgevolg overeenkomt met de staat van zijn gewone verblijfplaats, vormt geen beletsel voor de toepassing van die bepaling aangezien het recht dat wordt aangewezen door de daarin bepaalde subsidiaire aanknopingsregel niet overeenkomt met het recht dat wordt aangewezen door de in artikel 3 van dat protocol bepaalde primaire aanknopingsregel.
34
Niettemin is ook dan nog steeds vereist dat de in die bepaling bedoelde lex fori van toepassing kan zijn op een onderhoudsvordering die betrekking heeft op een periode in het verleden.
35
Ofschoon — inzonderheid uit het Bonomi-verslag — immers blijkt dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van toepassing is op onderhoudsvorderingen die betrekking hebben op periodes die aanvangen op de dag waarop die vorderingen worden ingesteld, bestaat er onzekerheid over de vraag of deze bepaling eveneens van toepassing is met betrekking tot periodes vóór die vorderingen en, zo ja, aan welke voorwaarden die toepassing is onderworpen.
36
Volgens de Europese Commissie is de in die bepaling bedoelde lex fori van toepassing telkens wanneer de onderhoudsgerechtigde geen levensonderhoud kan verkrijgen op grond van het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats of, indien het een periode in het verleden betreft, op grond van het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats in die periode. De Duitse regering is daarentegen van mening dat de lex fori niet automatisch van toepassing is op onderhoudsvorderingen voor periodes in het verleden, en dat er een band moet bestaan tussen de feitelijke situatie waaraan de schuldeiser zijn aanspraak ontleent en het recht dat wordt toegepast om die vordering te beoordelen.
37
Dienaangaande moet erop worden gewezen dat de bewoordingen van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol op zichzelf niet volstaan om de draagwijdte van deze bepaling met zekerheid te bepalen.
38
Bij de uitlegging van die bepaling moet rekening worden gehouden met het door het Haags Protocol ingevoerde stelsel van aanknopingsregels en met de doelstelling van dat protocol.
39
Wat het door het Haags Protocol ingevoerde stelsel van aanknopingsregels betreft, moet erop worden gewezen dat artikel 4, lid 2, ervan, een bijzondere regel ten gunste van bepaalde schuldeisers bevat als aanvulling op de algemene regel van artikel 3 van het protocol.
40
Deze eerste vaststelling kan twijfels oproepen over de relevantie van de stelling van de Commissie. De toepassing van het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft — de in artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol neergelegde basisregel — is volgens lid 2 van die bepaling immers beperkt tot de periode dat hij daar verblijft. Indien artikel 4, lid 2, van dat protocol aldus zou moeten worden uitgelegd dat de lex fori — te weten, in een geval als dat van het hoofdgeding, het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van die schuldeiser — ook van toepassing is op de periode voorafgaand aan de verhuizing wanneer de in deze bepaling vastgestelde voorwaarde is vervuld, zou dit ertoe leiden dat de in artikel 3, lid 2, neergelegde algemene regel betreffende de werkingssfeer ratione temporis van het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, zijn werking verliest.
41
Bovendien volgt met name uit het Bonomi-verslag en de doelstellingen die worden nagestreefd door de Commissie, die actief heeft deelgenomen aan de onderhandelingen voor de vaststelling van het Haags Protocol (zie het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen [COM(2005) 649 definitief]), dat het voornoemde stelsel ertoe strekt de voorspelbaarheid van het toepasselijke recht te waarborgen door ervoor te zorgen dat het aangewezen recht een voldoende nauwe band met de betrokken gezinssituatie vertoont.
42
In die zin bepaalt artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol dat in de eerste plaats het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser van toepassing is, dat de meest nauwe band heeft met de situatie van de schuldeiser en derhalve het meest geschikt lijkt om de concrete problemen van de onderhoudsgerechtigde te regelen.
43
Om deze band te behouden bepaalt artikel 3, lid 2, van het Haags Protocol dat ingeval van verandering van gewone verblijfplaats, het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing wordt vanaf het tijdstip waarop de verandering is ingetreden.
44
Wat de bijzondere regels betreft die in de leden 2 tot en met 4 van artikel 4 van het Haags Protocol zijn neergelegd en die een reeks primaire en secundaire aanknopingsfactoren bevatten die in ‘cascade’ worden toegepast en bedoeld zijn om het risico te beperken dat de schuldeiser op grond van het achtereenvolgens aangewezen recht geen levensonderhoud kan verkrijgen, wijst artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol in de eerste plaats de lex fori aan wanneer de schuldeiser de zaak heeft aangebracht bij de bevoegde autoriteit van de staat waar de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft. Zoals uit punt 59 van de conclusie van de advocaat-generaal blijkt, is deze staat ten minste in zoverre verbonden met de gezinssituatie van de schuldeiser en de schuldenaar waar het gaat om het voorzien in de behoeften van de schuldeiser door de schuldenaar. Het voorspelbare karakter van dat recht is tevens gelegen in het feit dat dat recht afhangt van de bevoegdheid van het aangezochte gerecht, hetgeen in dat geval overeenstemt met de klassieke regel dat de eiser zijn vordering instelt bij het gerecht van de verweerder.
45
Het belang van een band met de betrokken gezinssituatie blijkt ook uit lid 4 van artikel 4 van het Haags Protocol, dat het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen als toepasselijk recht aanwijst. Zoals de advocaat-generaal in voormeld punt 59 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zorgt deze bepaling er immers voor dat er een permanente band is met de gezinssituatie van de schuldeiser en de schuldenaar van de onderhoudsverplichting.
46
Rekening houdend met het in punt 41 van dit arrest beschreven stelsel van aanknopingsregels van het Haagse Protocol en de hiermee nagestreefde doelstelling van voorspelbaarheid, moet worden geoordeeld dat een benadering waarbij de toepassing van de lex fori waarin artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol subsidiair voorziet, louter zou voortvloeien uit de keuze van de schuldeiser voor zijn nieuwe gewone verblijfplaats, zonder dat er sprake is van een band tussen dit recht en de gezinssituatie van de schuldeiser en de schuldenaar van de onderhoudsverplichting tijdens de periode waarop deze verplichting betrekking heeft, noch in overeenstemming zou zijn met dat stelsel noch met die doelstelling.
47
De omstandigheid dat de schuldeiser door de toepassing van de lex fori zou worden bevoordeeld vormt op zich geen toereikende rechtvaardiging om deze bepaling toe te passen aangezien dat recht, bij gebreke van een dergelijke band, onvoorspelbaar is voor de schuldenaar.
48
Zoals uit de punten 78 en 79 van de conclusie van de advocaat-generaal blijkt, kan deze band voortvloeien uit de bevoegdheid die het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van verordening nr. 4/2009 zou hebben gehad om geschillen over onderhoudsbijdragen voor de betrokken periode te beslechten.
49
Deze analyse is gerechtvaardigd in het licht van de nauwe samenhang tussen het Haags Protocol en verordening nr. 4/2009. Artikel 15 van deze verordening verwijst immers uitdrukkelijk naar het Haags Protocol en de aanwijzing van de bevoegde gerechten overeenkomstig deze verordening maakt het indirect mogelijk de lex fori aan te wijzen. Zoals de advocaat-generaal in punt 56 van zijn conclusie heeft onderstreept, berust deze verordening bovendien op de vooronderstelling dat er een band bestaat tussen de onderhoudsbijdragen waarop een bepaalde zaak betrekking heeft en de staat waarvan de rechter bevoegd is om dat geschil te beslechten.
50
Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat de noodzakelijke band tussen de lex fori en de situatie van de schuldeiser en de schuldenaar van de onderhoudsverplichting tijdens de periode waarop de onderhoudsvordering betrekking heeft, bestaat, wanneer de lex fori overeenkomt met het recht van de lidstaat waarvan de gerechten bevoegd waren om kennis te nemen van geschillen over onderhoudsbijdragen met betrekking tot die periode.
51
Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol aldus moet worden uitgelegd dat:
- —
de omstandigheid dat de staat van het forum overeenkomt met de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, geen beletsel vormt voor de toepassing van die bepaling wanneer het recht dat door de in die bepaling voorziene subsidiaire aanknopingsregel wordt aangewezen, niet overeenstemt met het recht dat door de in artikel 3 van dat protocol bepaalde primaire aanknopingsregel wordt aangewezen;
- —
in een situatie waarin de onderhoudsgerechtigde, die zijn gewone verblijfplaats heeft gewijzigd, bij de gerechten van de staat van zijn nieuwe gewone verblijfplaats een onderhoudsvordering tegen de schuldenaar instelt voor een periode in het verleden waarin hij in een andere lidstaat verbleef, de lex fori, die eveneens het recht van de staat van zijn nieuwe gewone verblijfplaats is, toepassing kan vinden indien de gerechten van de lidstaat van het forum bevoegd waren om kennis te nemen van de geschillen over onderhoudsbijdragen tussen die partijen met betrekking tot die periode.
Tweede vraag
52
Met de tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de termen ‘niet […] onderhoud […] kan verkrijgen’ in artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol ook ziet op de situatie waarin de schuldeiser op grond van het recht van de staat van zijn vorige gewone verblijfplaats geen levensonderhoud kan verkrijgen omdat hij niet aan bepaalde door dat recht gestelde voorwaarden voldoet.
53
Om te beginnen moet erop worden gewezen dat deze vraag rijst ingeval de verwijzende rechter in het licht van het antwoord op de eerste vraag zou constateren dat de Oostenrijkse gerechten op grond van verordening nr. 4/2009 bevoegd zijn om te beslissen over een onderhoudsvordering betreffende KP voor de periode van 1 juni 2013 tot en met 28 mei 2015. In een dergelijke situatie zou de lex fori — in casu het Oostenrijkse recht — immers toepassing kunnen vinden indien de onderhoudsgerechtigde ‘[geen] […] onderhoud […] kan verkrijgen’ op grond van het recht van de staat waar hij tijdens een periode in het verleden zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, zijn gewone verblijfplaats heeft, in casu het Duitse recht. Onderzocht moet dus worden of een onderhoudsgerechtigde zoals KP zich in een desbetreffende situatie bevindt.
54
Om deze vraag te beantwoorden is het nuttig te verwijzen naar het Bonomi-verslag, waarin juist dergelijke problematiek wordt onderzocht.
55
In dit verslag staat dat de onderhoudsgerechtigde niet alleen gebruik mag maken van de lex fori indien het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats niet voorziet in onderhoudsverplichtingen voortvloeiend uit de betrokken gezinssituatie, bijvoorbeeld om reden dat dit recht niet voorziet in verplichtingen van kinderen jegens hun ouders, maar ook indien dat recht, terwijl het een dergelijke verplichting in beginsel wel erkent, een voorwaarde aan de verplichting verbindt waaraan in de specifieke zaak niet wordt voldaan. In het verslag wordt bij wijze van voorbeeld het geval genoemd waarin het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser erin voorziet dat de verplichting van de ouders jegens de kinderen eindigt wanneer zij de leeftijd van achttien jaar bereiken, terwijl de schuldeiser deze leeftijd heeft bereikt.
56
Volgens deze uitlegging is artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol aldus ook van toepassing wanneer niet aan een wettelijke voorwaarde is voldaan.
57
Aangenomen moet worden dat deze ruime uitlegging van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol strookt met de in punt 44 van dit arrest in herinnering gebrachte doelstelling van deze bepaling om het risico dat de schuldeiser geen levensonderhoud kan verkrijgen op grond van het primair aangewezen recht, te beperken.
58
Deze uitlegging dient ook te gelden voor een geval zoals dat in het hoofdgeding, waarin de onmogelijkheid voor de schuldeiser om levensonderhoud te verkrijgen toe te schrijven is aan het feit dat hij de schuldenaar niet in gebreke heeft gesteld en hij dus niet aan een wettelijke voorwaarde heeft voldaan, in casu die welke § 1613 BGB oplegt. Zoals de advocaat-generaal in punt 93 van zijn conclusie heeft aangegeven, wijst immers niets erop dat artikel 4, lid 2, niet kan worden toegepast in geval van passiviteit van de schuldeiser.
59
Derhalve dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de termen ‘niet […] onderhoud […] kan verkrijgen’ in artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol aldus moeten worden uitgelegd dat zij ook zien op de situatie waarin de schuldeiser op grond van het recht van de staat van zijn vorige gewone verblijfplaats geen levensonderhoud kan verkrijgen omdat hij niet aan bepaalde door dat recht gestelde voorwaarden voldoet.
Kosten
60
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 4, lid 2, van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat:
- —
de omstandigheid dat de staat van het forum overeenkomt met de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, geen beletsel vormt voor de toepassing van die bepaling wanneer het recht dat door de in die bepaling voorziene subsidiaire aanknopingsregel wordt aangewezen, niet overeenstemt met het recht dat door de in artikel 3 van dat protocol bepaalde primaire aanknopingsregel wordt aangewezen;
- —
in een situatie waarin de onderhoudsgerechtigde, die zijn gewone verblijfplaats heeft gewijzigd, bij de gerechten van de staat van zijn nieuwe gewone verblijfplaats een onderhoudsvordering tegen de schuldenaar instelt voor een periode in het verleden waarin hij in een andere lidstaat verbleef, de lex fori, die eveneens het recht van de staat van zijn nieuwe gewone verblijfplaats is, toepassing kan vinden indien de gerechten van de lidstaat van het forum bevoegd waren om kennis te nemen van de geschillen over onderhoudsbijdragen tussen die partijen met betrekking tot die periode.
- 2)
De termen‘niet […] onderhoud […] kan verkrijgen’in artikel 4, lid 2, van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 moeten aldus worden uitgelegd dat zij ook zien op de situatie waarin de schuldeiser op grond van het recht van de staat van zijn vorige gewone verblijfplaats geen levensonderhoud kan verkrijgen omdat hij niet aan bepaalde door dat recht gestelde voorwaarden voldoet.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑06‑2018
Conclusie 30‑01‑2018
M. Szpunar
Partij(en)
Zaak C-83/171.
KP, vertegenwoordigd door de moeder
tegen
LO
[verzoek van het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
In het kader van de onderhavige procedure wendt het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk) zich tot het Hof met een verzoek om uitlegging van de bepalingen van het Protocol van Den Haag van 20072. tegen de achtergrond van een zaak waarin deze rechter twijfelde over het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.
2.
In de afgelopen periode heeft het Hof al meerdere malen antwoord gegeven op prejudiciële vragen van nationale rechters in het kader van gedingen over onderhoudsverplichtingen in verband met verordening (EG) nr. 4/20093.. Deze prejudiciële verwijzingen hadden ofwel betrekking op de regels voor de bevoegdheid4., ofwel op regelingen voor de tenuitvoerlegging van beslissingen5..
3.
De tot nog toe geformuleerde verzoeken om een prejudiciële beslissing hadden echter niet rechtstreeks betrekking op de bepalingen van het Haags Protocol van 2007 noch op artikel 15 van verordening nr. 4/2009, dat — voor kwesties die verband houden met het toepasselijke recht — verwijst naar dat protocol. Deze prejudiciële verwijzing is derhalve de eerste waarin een nationale rechter zich tot het Hof wendt met een verzoek om uitlegging van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
1. Verordening nr. 4/2009
4.
De voorschriften voor de internationale bevoegdheid in zaken betreffende onderhoudsverplichtingen zijn opgenomen in hoofdstuk II, ‘Bevoegdheid’, van verordening nr. 4/2009. Onder deze voorschriften wordt een centrale rol gespeeld door artikel 3, ‘Algemene bepalingen’, dat luidt:
‘In de lidstaten zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd:
- a)
het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of
- b)
het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, of
- c)
het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust, of
- d)
het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust.’
5.
Artikel 15 van verordening nr. 4/2009, met het opschrift ‘Bepaling van het toepasselijke recht’, dat is opgenomen in hoofdstuk III van deze verordening, met het opschrift ‘Toepasselijk recht’, bepaalt:
‘Het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig het [Haags Protocol van 2007] […] in de lidstaten die door dit protocol gebonden zijn.’
2. Haags Protocol van 2007
6.
Artikel 3, artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 bepalen:
‘Artikel 3. Algemene regel inzake toepasselijk recht
1.
Tenzij in dit protocol anders is bepaald, worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft.
2.
In het geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, wordt het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering is ingetreden.
Artikel 4. Bijzondere regels ten voordele van bepaalde onderhoudsgerechtigden
1.
De volgende bepalingen zijn van toepassing in het geval van onderhoudsverplichtingen van:
- a)
ouders jegens hun kinderen;
[…]
2.
Indien de schuldeiser niet op grond van het in artikel 3 bedoelde recht onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen, is de lex fori van toepassing.
[…]’
B. Duits recht
7.
In het Duitse recht is de inning van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden geregeld in § 1613 Bürgerliches Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek; hierna: ‘BGB’). Lid 1 daarvan luidt:
‘Voor het verleden kan de onderhoudsgerechtigde slechts betaling dan wel een schadevergoeding wegens niet-betaling vorderen vanaf het tijdstip waarop de onderhoudsplichtige, met het oog op het vorderen van levensonderhoud, is verzocht om inlichtingen te verstrekken over zijn inkomen en zijn vermogen, vanaf het tijdstip waarop de onderhoudsplichtige in gebreke is gebleven of vanaf het tijdstip waarop de vordering tot het verstrekken van levensonderhoud aanhangig is gemaakt. […]’
C. Oostenrijks recht
8.
In het verzoek om een prejudiciële beslissing zet de verwijzende rechter uiteen dat de vordering van onderhoudsbijdragen naar Oostenrijks recht mogelijk is voor een tijdvak dat tot drie jaar terug in de tijd ligt. Volgens vaste Oostenrijkse rechtspraak is voor het vorderen van de onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden geen aanmaning van de schuldenaar tot betaling van de onderhoudsbijdragen vereist als het gaat om het onderhoud van een kind.
III. Feiten van het hoofdgeding
9.
KP, een minderjarige die als verzoekster in het hoofdgeding optreedt, heeft tot en met 27 mei 2015 met haar ouders in Duitsland gewoond. Op 28 mei 2015 is de minderjarige met haar moeder naar Oostenrijk verhuisd, waar zij sindsdien hun gewone verblijfplaats hebben.
10.
Op 18 mei 2015 heeft de minderjarige de Oostenrijkse rechter aangezocht met een verzoek om onderhoudsbijdragen van haar vader, LO. Vervolgens heeft de minderjarige bij verzoek van 18 mei 2016 haar verzoek aldus uitgebreid dat zij van haar vader met terugwerkende kracht onderhoudsbijdragen verlangt voor een tijdvak voorafgaand aan dit verzoek, namelijk vanaf 1 juni 2013 tot en met 31 mei 2015.
11.
In het hoofdgeding voert de minderjarige aan dat volgens artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 het Duitse recht van toepassing is op de onderhoudsverplichtingen waarop zij recht had voor het tijdvak waarin zij haar gewone verblijfplaats in Duitsland had. Zij kan van haar vader echter geen onderhoudsbijdragen verkrijgen aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een vordering van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden krachtens § 1613 BGB. Volgens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 is daarom het Oostenrijkse recht — dat geen voorwaarden van deze aard met betrekking tot minderjarigen stelt — van toepassing op de onderhoudsverplichtingen voor dat tijdvak.
12.
De vader van de minderjarige voert op zijn beurt met name aan dat subsidiaire aanknoping bij de lex fori volgens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol 2007 kan worden overwogen als de procedure wordt aangespannen door de schuldenaar of als de autoriteit waar de zaak aanhangig is gemaakt een autoriteit is van een staat waarin noch de schuldeiser noch de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft. Bovendien vindt artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 geen toepassing als een schuldeiser die zijn gewone verblijfplaats heeft gewijzigd, onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak in het verleden.
13.
De rechter die de zaak in eerste aanleg heeft onderzocht, heeft het verzoek om onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden afgewezen. Deze rechter oordeelde dat krachtens artikel 3 van het Haags Protocol van 2007 het Duitse recht van toepassing was op de onderhoudsverplichtingen van de vader jegens de minderjarige in het tijdvak voorafgaand aan de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. Artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 kon echter geen toepassing vinden in geval van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden. Onderhoudsbijdragen voor het tijdvak voorafgaand aan de wijziging van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser moeten ook nadien worden beoordeeld op basis van artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007, voor zover de rechter voor dat tijdvak überhaupt bevoegd was volgens artikel 3 van verordening nr. 4/2009.
14.
De rechter in hoger beroep heeft die beslissing en de motivering van de rechter in eerste aanleg overgenomen.
15.
Het staat aan het Oberste Gerichtshof het beroep in Revision te behandelen dat door de minderjarige is ingesteld omtrent de onderhoudsbijdragen voor het tijdvak in het verleden.
IV. Prejudiciële vragen en procedure bij het Hof
16.
Daarop heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld.
- ‘1)
Moet de subsidiariteitsregel van artikel 4, lid 2, van het [Haags Protocol van 2007] aldus worden uitgelegd dat deze regel enkel toepassing vindt wanneer de vordering waarmee de procedure inzake onderhoud wordt ingeleid, is ingediend in een andere staat dan die waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft?
Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord:
- 2)
Moet artikel 4, lid 2, van het [Haags Protocol van 2007] aldus worden uitgelegd dat de zinsnede ‘niet […] onderhoud […] kan verkrijgen’ ook ziet op gevallen waarin het recht van de vorige verblijfplaats geen recht op levensonderhoud voor een tijdvak in het verleden erkent louter omdat niet is voldaan aan bepaalde wettelijke voorwaarden?’
17.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingekomen bij de griffie van het Hof op 15 februari 2017.
18.
De Duitse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.
V. Analyse
A. Inleidende opmerkingen over het Haags Protocol van 2007
19.
In het tijdvak voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 4/2009 werd de internationale bevoegdheid van rechters in zaken betreffende onderhoudsverplichtingen geregeld door de voorschriften voor de bevoegdheid in het Executieverdrag6. en in de Brussel I-verordening7..
20.
Verordening nr. 4/2009 bracht de voorschriften voor de bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen onder haar werkingssfeer en heeft zaken betreffende die categorie verplichtingen buiten het Brusselse stelsel geplaatst.8.
21.
In verordening nr. 4/2009 ontbreken echter bepalingen die rechtstreeks het recht aanwijzen dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Tot nog toe werd deze problematiek evenmin geregeld door andere handelingen van internationaal privaatrecht van de Unie, waarin deze categorie verplichtingen uitdrukkelijk was uitgezonderd van de werkingssfeer.9.
22.
Volgens het oorspronkelijke voorstel zouden collisieregels die het op onderhoudsverplichtingen toepasselijke recht aanwijzen, worden opgenomen in verordening nr. 4/2009 zelf.10. Dat zou de vaststelling van de verordening echter kunnen bemoeilijken, want enkele lidstaten waren niet genegen een verordening met collisieregels vast te stellen. Onder andere om die reden is tijdens de werkzaamheden aan de verordening erkend dat de collisieregels konden worden geharmoniseerd door middel van een verdrag, namelijk het Haags Protocol van 2007.11. Het resultaat van de op coherentie gerichte wetgevingswerkzaamheden was, enerzijds, dat de Gemeenschap toetrad tot het Haags Protocol van 200712., en anderzijds, dat in verordening nr. 4/2009 een bepaling werd opgenomen dat het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig dat protocol13..
B. Bevoegdheid van het Hof om de bepalingen van het Haags Protocol van 2007 uit te leggen
23.
Het inhoudelijke deel van de motivering van het verzoek om een prejudiciële beslissing wordt voorafgegaan door opmerkingen van de verwijzende rechter over de bevoegdheid van het Hof om de bepalingen van het Haags Protocol van 2007 uit te leggen. Deze rechter wijst erop dat artikel 15 van verordening nr. 4/2009 uitdrukkelijk verwijst naar het Haags Protocol van 2007, zodat het Hof de bepalingen van dit protocol kan uitleggen. De verwijzende rechter meent bovendien, evenals de Commissie, dat de Gemeenschap het Haags Protocol van 2007 heeft geratificeerd, wat eveneens een grond is voor de bevoegdheid van het Hof om antwoord te geven op prejudiciële vragen over deze rechtshandeling.
24.
In deze context moet er om te beginnen aan worden herinnerd dat het Hof overeenkomstig artikel 267, eerste alinea, onder b), VWEU bevoegd is om bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over onder meer de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie.
25.
Bij besluit van 30 november 200914., vastgesteld krachtens onder meer artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede volzin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea, EG heeft de Raad namens de Gemeenschap het Haags Protocol van 2007 goedgekeurd.
26.
Volgens vaste rechtspraak is een door de Raad overeenkomstig artikel 300 EG gesloten overeenkomst, wat de Gemeenschap betreft, een handeling die door een van de instellingen van de Gemeenschap is verricht in de zin van de Verdragsbepalingen die de bevoegdheid van het Hof in het kader van de behandeling van verzoeken om een prejudiciële beslissing regelen.15.
27.
Tegenwoordig wordt de sluiting van internationale overeenkomsten namens de Unie geregeld door artikel 218 VWEU. De procedure die leidt tot het sluiten van een internationale overeenkomst door de Unie en de gevolgen ervan zijn niet zodanig gewijzigd dat de daaraan voorafgaande rechtspraak van het Hof over deze kwesties niet meer opgaat. Artikel 216, lid 2, VWEU — dat overeenkomt met artikel 300, lid 7, EG — bepaalt bovendien dat door de Unie gesloten overeenkomsten verbindend zijn voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten. Dat betekent dat de bepalingen van een dergelijke overeenkomst vanaf de inwerkingtreding van deze laatste een integrerend bestanddeel van de rechtsorde van de Unie vormen en het Hof in het kader van deze rechtsorde bevoegd is bij prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitlegging ervan.
C. Eerste vraag
1. Inleidende opmerkingen
28.
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing kan vinden in een procedure voor de rechters van de lidstaat waarin de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.
29.
De verwijzende rechter merkt op dat subsidiaire aanknoping bij de lex fori krachtens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 — volgens punt 63 van het verslag van Andrea Bonomi16. nuttig is als de onderhoudsprocedure is aangespannen in een andere staat dan die van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser. Anders komt de lex fori overeen met het recht van de staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, dat wil zeggen het recht dat — overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 — in beginsel van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Daarom kan artikel 4, lid 2, van dit protocol toepassing vinden als de procedure betreffende de onderhoudsverplichtingen is aangespannen door een schuldenaar of is aangespannen voor de instanties van een andere staat dan de staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft.
30.
In de aangehaalde fragmenten van het toelichtende verslag wordt er volgens de verwijzende rechter echter van uitgegaan dat de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats niet heeft gewijzigd. Het is derhalve niet zeker of artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing vindt indien de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft verplaatst naar een andere staat en bij een rechter van die staat achterstallige onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak in het verleden dat voorafgaat aan de wijziging van zijn gewone verblijfplaats.
31.
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen wat de voorwaarden zijn voor de toepassing van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 in omstandigheden als in het hoofdgeding. Ik geef het Hof daarom in overweging bij de beantwoording van de eerste vraag duidelijk te maken wat de voorwaarden voor de toepassing van deze bepaling zijn in een situatie waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats wijzigt en vervolgens van de schuldenaar onderhoudsbijdragen vordert voor het daaraan voorafgaande tijdvak.
2. Standpunt van de Duitse regering
32.
De Duitse regering is van mening dat het Hof zich bij het antwoord op de eerste prejudiciële vraag niet zou moeten beperken tot een taalkundige uitlegging van artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007. De opzet en het doel van deze rechtshandeling leiden immers tot de conclusie dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 enkel toepassing kan vinden indien de rechter waarbij de schuldeiser onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden vordert, in dat tijdvak bevoegd was om een zaak over onderhoudsbijdragen te behandelen.
33.
Deze regering merkt op dat de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 vooronderstellen dat er een band moet zijn tussen de feitelijke situatie waaraan de schuldeiser zijn recht op onderhoudsbijdragen ontleent en het op de beoordeling toepasselijke recht. Een overeenkomstige premisse ligt ten grondslag aan de bevoegdheidsregels. Ook tussen de lidstaat waarvan de rechters bevoegd zijn om kennis te nemen van de zaak over de onderhoudsbijdragen en de feitelijke situatie waaraan de schuldeiser zijn recht op deze bijdragen ontleent, dient derhalve een bepaalde band te bestaan.
3. Standpunt van de Commissie
34.
De Commissie is van mening dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing kan vinden in elke procedure, waaronder een procedure die wordt gevoerd voor de rechter van een staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft. Dat geldt ook voor situaties waarin de schuldeiser onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak in het verleden.
35.
Volgens de Commissie ziet punt 63 van het verslag van Bonomi — waarop de verwijzende rechter zich beroept in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing — niet op de werkingssfeer van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007, maar noemt dat de gevallen waarin deze bepaling van nut kan zijn voor de onderhoudsgerechtigde.
36.
De Commissie wijst er met name op dat het ontbreken van de mogelijkheid om ‘op grond van het in artikel 3 [van dat protocol] bedoelde recht’ onderhoud te verkrijgen, volgens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 een voorwaarde is voor de toepassing van de lex fori. Dat betekent dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 volgens de Commissie ziet op het recht dat als toepasselijk is aangewezen niet alleen krachtens artikel 3, lid 1, van dat protocol, maar ook krachtens artikel 3, lid 2, daarvan. Volgens de Commissie leidt een teleologische uitlegging van die bepaling tot dezelfde conclusie. Artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 strekt ertoe enkele categorieën schuldeisers te bevoordelen ten opzichte van de in artikel 3 van dat protocol neergelegde oplossingen, die zien op alle onderhoudsgerechtigden als geheel.
4. Beoordeling van de eerste vraag
a) Taalkundige uitlegging
37.
In de eerste plaats wil ik erop wijzen dat de eerste vraag op basis van een taalkundige uitlegging van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 zonder grotere problemen, in overeenstemming met het standpunt van de Commissie, kan worden beantwoord in die zin dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing kan vinden in elke procedure, waaronder een procedure voor de rechter van een staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft. Dat antwoord dringt zich des te meer op als we ervan uitgaan dat uitsluitend het belang van de onderhoudsgerechtigde maatgevend is. Volgens mij berust dit standpunt echter op een te oppervlakkige lezing van het Haags Protocol van 2007, waarbij de bevindingen van de systematische en teleologische uitlegging niet in aanmerking worden genomen.
38.
De Commissie formuleert op basis van de bewoordingen van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 de conclusie dat de lex fori toepassing kan vinden in de plaats van het recht van de staat van de huidige gewone verblijfplaats van de schuldeiser en het recht van de staat van de voorafgaande gewone verblijfplaats van de schuldeiser, aangezien de frase ‘het in artikel 3 [van het Haags Protocol] bedoelde recht’ op die manier moet worden opgevat.
39.
Ik ben er niet geheel van overtuigd dat dit argument daadwerkelijk bevestigt dat de tekst van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 bepaalt hoe moet worden opgetreden indien de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats wijzigt en vervolgens onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak in het verleden dat voorafgaat aan de wijziging van zijn gewone verblijfplaats. Hoewel artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 zelf geen aanwijzingen bevat op grond waarvan een eenduidig standpunt in deze zaak kan worden ingenomen, wekt de analyse van de resterende onderdelen van artikel 4 van dat protocol in dat opzicht zekere twijfels.
40.
Als de schuldeiser bijvoorbeeld de schuldenaar dagvaardt voor een orgaan van de staat waarin deze schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft, schrijft artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol van 2007 voor dat primair de lex fori wordt toegepast. Indien de schuldeiser krachtens dit recht geen onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen, is ‘het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft’, van toepassing, en niet het recht van de in artikel 3 van dit protocol bedoelde staat, zoals artikel 4, lid 2, van het protocol bepaalt. Ik twijfel of aan de hand van een taalkundige uitlegging, waarop de Commissie haar opvatting baseert, in dat geval moet worden voorbijgegaan aan artikel 3, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 en uitsluitend het recht moet worden toegepast van de staat waarin de schuldeiser op dat moment zijn gewone verblijfplaats heeft, zelfs als de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft gewijzigd.
41.
Overigens kan krachtens artikel 4, lid 4, van het Haags Protocol van 2007 het recht worden toegepast van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen bij de onderhoudsverplichting indien de schuldeiser niet op grond van het recht bedoeld in artikel 3 en artikel 4, leden 2 en 3, van het Haags Protocol van 2007 onderhoud kan verkrijgen. Deze regel bepaalt evenmin hoe moet worden opgetreden als de schuldeiser onderhoudsbijdragen vordert voor een tijdvak waarin de schuldenaar het staatsburgerschap heeft verworven dat de schuldeiser al eerder had. A fortiori ontbreekt het antwoord op de vraag of het verlies van staatsburgerschap door de schuldenaar terugwerkende kracht heeft, dat wil zeggen dat de schuldeiser zich zelfs voor het tijdvak waarin de schuldeiser en de schuldenaar een gemeenschappelijke nationaliteit hadden, niet kan beroepen op artikel 4, lid 4, van het Haags Protocol van 2007.17.
42.
Ik ben er niet van overtuigd dat dit soort problemen uitsluitend aan de hand van een taalkundige uitlegging kan worden opgelost.
43.
De twijfels over de argumenten van de Commissie die aanhaken bij de taalkundige uitlegging zijn des te meer gerechtvaardigd als we bedenken dat het standpunt van de Commissie kan leiden tot een situatie waarin onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden worden beoordeeld op basis van een recht dat in dat tijdvak krachtens de collisieregels van het Haags Protocol van 2007 in wezen niet had kunnen worden toegepast op die bijdragen. Dat kon immers een recht zijn dat op geen enkele manier in verband staat met de gezinssituatie van de partijen bij de onderhoudsverplichting in dat tijdvak. De partijen bij de verbintenis hadden in dat tijdvak ook niet kunnen voorzien dat dat recht van toepassing zou zijn.
44.
De omstandigheden van het hoofdgeding illustreren deze situatie. Er zijn immers geen aanwijzingen dat het Oostenrijkse recht — als de minderjarige haar gewone verblijfplaats niet had gewijzigd en de Oostenrijkse rechters als gevolg daarvan niet bevoegd waren geworden in de zaak18. — in het tijdvak van 1 juni 2013 tot en met 27 mei 2015 van toepassing zou kunnen zijn bij de beoordeling van de onderhoudsverplichtingen van de vader jegens de minderjarige.19. Het lijkt er ook niet op dat het Oostenrijkse recht door de partijen gekozen zou kunnen worden als recht dat van toepassing is op de litigieuze onderhoudsbijdragen.20.
45.
Volgens mij moet de eerste prejudiciële vraag in het licht van de bovenstaande opmerkingen worden onderzocht en moet daarbij gebruik worden gemaakt van andere uitleggingsmethoden dan de taalkundige uitlegging.
46.
Ik denk ook niet dat we het kunnen laten bij een onderzoek van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 los van de bevoegdheidsregels van verordening nr. 4/2009. Deze wijzen immers aan van welke staat de rechter of rechters rechtsmacht hebben om kennis te nemen van een bepaalde zaak. De regels voor de bevoegdheid wijzen derhalve indirect de lex fori in de zin van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 aan.
b) Systematische uitlegging
1) Werkingssfeer van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 in de context van de andere regels van dat protocol
47.
In het licht van de opmerkingen in de punten 39 tot en met 42 supra bevat de tekst van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 geen enkele aanwijzing krachtens welke eenduidig kan worden vastgesteld in welke situaties deze bepaling van toepassing is. Deze aanwijzingen komen pas naar voren bij het onderzoek van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 in het licht van de andere regels van dat protocol en van verordening nr. 4/2009.
48.
Enerzijds kan artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 geen toepassing vinden als de schuldeiser onderhoudsbijdragen vordert voor de rechter van de staat waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft. Deze situaties vallen binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol van 2007. Anderzijds komt de lex fori, als de onderhoudszaak wordt gevoerd voor de rechters van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, overeen met het recht van de staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft, dat wil zeggen het recht dat — overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 — in beginsel van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. In dergelijke gevallen is subsidiaire toepassing van de lex fori op basis van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 niet aan de orde.
49.
Dat betekent dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 een betrekkelijk beperkte werkingssfeer heeft. Deze bepaling komt aan de orde als de onderhoudszaak wordt beslecht door een rechter van een andere staat dan de staat waarin de schuldenaar (in dat geval wordt artikel 4, lid 3, van het Haags Protocol van 2007 toegepast) of de schuldeiser (in dat geval zou toepassing van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 niet doelmatig zijn, want de lex fori is het recht van de staat waarin de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft) zijn gewone verblijfplaats heeft.
2) Aanknopingscriteria van de regels voor de rechtsmacht in verordening nr. 4/2009
50.
In zaken betreffende onderhoudsverplichtingen wordt de internationale bevoegdheid van rechters bepaald door de regels voor de bevoegdheid in verordening nr. 4/2009.
51.
Artikel 3, aanhef en onder a) en b), van verordening nr. 4/2009 bepaalt dat de rechter of rechters van de gewone verblijfplaats van de verweerder bevoegd zijn, ongeacht of dat de schuldeiser of de schuldenaar is, en de rechters van de gebruikelijke verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde. De rechterlijke instanties van die staten zijn namelijk beter in staat om de behoeften van de schuldeiser en de middelen van de schuldenaar te beoordelen, zoals vereist door artikel 14 van het Haags Protocol van 2007.
52.
Naast de rechters van de staat waar een van de partijen bij de onderhoudsverbintenis haar gewone verblijfplaats heeft, kent artikel 3, aanhef en onder c) en d), van verordening nr. 4/2009 de mogelijkheid dat zaken betreffende onderhoudsverplichtingen worden behandeld door de rechters die volgens het recht van de staat van hun vestigingsplaats bevoegd zijn om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen respectievelijk de ouderlijke verantwoordelijkheid, ‘indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust’.21.
53.
Voorts bepaalt artikel 7 van verordening nr. 4/2009 dat de rechters van een lidstaat waarmee het geschil ‘voldoende nauw verbonden’ is, noodzakelijke rechtsmacht hebben, als geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van die verordening bevoegd is. In overweging 16 van verordening nr. 4/2009 wordt verduidelijkt dat de in het licht van artikel 7 vereiste band zich kan voordoen als een van de partijen de nationaliteit van de staat van die rechter heeft. Artikel 6 van verordening nr. 4/2009 kent een vergelijkbare regeling. Indien namelijk geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3, 4 en 5 van die verordening bevoegd is, en indien geen enkel gerecht van een staat die partij is bij het Verdrag van Lugano, maar die geen lidstaat is, op grond van de bepalingen van dat verdrag bevoegd is, zijn de gerechten van de lidstaat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen bevoegd.
54.
Tegen de achtergrond van verordening nr. 4/2009 hebben de partijen weliswaar de mogelijkheid om de rechter te kiezen die bevoegd is om geschillen over onderhoudsverplichtingen te beslechten, maar volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 4/2009 is die forumkeuze beperkt van aard en ziet zij in wezen op de rechter of rechters van die lidstaten die op een bepaalde manier verbonden zijn met de persoon van de schuldeiser of schuldenaar.
55.
In het geval van een forumkeuze door de partijen hoeven we verder niet bang te zijn dat krachtens de collisieregels van de staat waar deze rechter zijn vestigingsplaats heeft, een recht aan de orde komt waarvan een van de partijen de toepassing niet kon voorzien. Als de schuldeiser en de schuldenaar overeenkomen om zaken over onderhoudsverplichtingen aan een bepaalde rechter toe te vertrouwen, aanvaarden zij daarmee immers de mogelijkheid dat het recht wordt toegepast dat wordt aangewezen door de collisieregels die gelden in de staat waar deze rechter zijn vestigingsplaats heeft. Datzelfde argument kan worden toegepast met betrekking tot artikel 5 van verordening nr. 4/2009, dat ziet op de bevoegdheid op de grond dat de verweerder voor de rechter verschijnt en proceshandelingen verricht.
56.
Volgens mij berusten de regels voor de bevoegdheid van verordening nr. 4/2009 op de veronderstelling dat er een band is tussen de onderhoudsbijdragen waarop een bepaalde zaak betrekking heeft en de staat waarvan de rechter bevoegd is ze te beslechten. Deze band moet ten minste zo nauw zijn dat beide partijen bij de onderhoudsverplichting kunnen voorzien voor de rechters van welke staat zaken betreffende deze onderhoudsbijdragen kunnen worden aangebracht.22.
57.
Dat betekent dat de lex fori, die krachtens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 toepassing kan vinden, dankzij de regels voor de bevoegdheid van verordening nr. 4/2009 het recht is van die staat die op een bepaalde manier verbonden is met de onderhoudsbijdrage in een procedure.
3) Aanknopingscriteria van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007
58.
In beginsel worden onderhoudsverplichtingen volgens artikel 3, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 beheerst door het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft. Dat is het recht van de staat die nauw verbonden is met de onderhoudsverplichting aangezien dat met name de levensomstandigheden van de onderhoudsgerechtigde op de plaats waar de onderhoudsbijdragen in zijn behoeften moeten voorzien, in aanmerking neemt. Ik onderschrijf in zoverre het standpunt van de Duitse regering, die stelt dat ook artikel 3, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 erop wijst dat er een band is tussen het toepasselijke recht en de situatie waaruit het recht van de schuldeiser op onderhoudsbijdragen voortvloeit. Als de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats wijzigt, veranderen ook de factoren die van invloed zijn op de behoeften waarin de onderhoudsbijdragen moeten voorzien. Dankzij artikel 3, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 wordt de wijziging van deze factoren weerspiegeld bij het aanwijzen van het recht dat van toepassing is op de onderhoudsverplichting.
59.
Een onderzoek van artikel 4, leden 3 en 4, van het Haags Protocol van 2007 leidt tot een vergelijkbare conclusie. Deze leden wijzen respectievelijk het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldenaar en van het gemeenschappelijke persoonlijke recht van de schuldeiser en schuldenaar (criterium van de nationaliteit) als toepasselijk recht aan. De staat waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft, is ten minste in zoverre verbonden met de levenssituatie van de partijen bij de onderhoudsverplichting waar het gaat om het voorzien in de behoeften van de schuldeiser door de schuldenaar. Het in artikel 4, lid 4, van het Haags Protocol van 2007 genoemde recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen hoeft niet verbonden te zijn met de actuele levenssituatie van de partijen. Het wordt echter nog steeds aangewezen als toepasselijk omdat het bij de nationaliteit gaat om een zekere permanente omstandigheid die gewoonlijk bekend is bij beide partijen bij de onderhoudsverplichting en in verband staat met hun gezinssituatie.
60.
Ook de keuze van het toepasselijke recht op basis van artikel 8 van het Haags Protocol van 2007 is beperkt tot het recht van staten die op een bepaalde manier verbonden zijn met de gezinssituatie van de partijen bij de onderhoudsverplichting.23. Als het toepasselijke recht wordt gekozen, is er echter geen risico dat een recht wordt toegepast dat de partijen niet konden voorzien. In het geval van de keuze van het toepasselijke recht hoeft deze band dus niet zo nauw te zijn als de band waarop de collisieregels van de artikelen 3 en 4 van het Haags Protocol van 2007 zijn gebaseerd.
61.
Een systematische uitlegging van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 leidt derhalve tot de conclusie dat zij — net als de regels voor de bevoegdheid van verordening nr. 4/2009 — zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen moet worden aangewezen aan de hand van omstandigheden die in zekere zin verbonden zijn met de feitelijke situatie van bepaalde onderhoudsbijdragen, zodat het voor de partijen bij de onderhoudsverplichting voorzienbaar is dat dit recht wordt toegepast.
c) Teleologische uitlegging
62.
In het vervolg moet antwoord worden gegeven op de vraag of de toepassing van het recht van een staat die niet wezenlijk verbonden is met het feitencomplex van de onderhoudsbijdragen niet in strijd is met het doel van de bevoegdheidsregels en de collisieregels die zien op onderhoudsverplichtingen.
1) Bevordering van een goede rechtsbedeling als doel van de bevoegdheidsregels van verordening nr. 4/2009
63.
Volgens overweging 15 van verordening nr. 4/2009 dienden de bevoegdheidsregels van die verordening ertoe de regels van het Brusselse stelsel toe te passen en aldus de belangenbehartiging van onderhoudsgerechtigden te waarborgen en een goede rechtsbedeling in de Europese Unie te bevorderen.
64.
In het arrest Sanders en Huber24. had het Hof al gelegenheid nader te bepalen dat de doelstelling van een goede rechtsbedeling niet alleen moet worden benaderd vanuit de invalshoek van een optimalisering van de rechterlijke organisatie, maar ook vanuit het belang van de partijen, ongeacht of het dat van de verzoeker of dat van de verweerder betreft, die met name eenvoudig toegang tot de rechter moeten kunnen hebben en in staat moeten zijn de bevoegdheidsregels te voorzien.
65.
Noch eenduidiger in dit opzicht was het standpunt van advocaat-generaal Jääskinen in het deel van zijn conclusie waarnaar het Hof in het hierboven aangehaalde fragment van zijn arrest verwees. De advocaat-generaal was namelijk van mening dat het belang van de procespartijen vergt dat de voorspelbaarheid van de bevoegdheid wordt gewaarborgd dankzij een nauwe band tussen het gerecht en de vordering.25.
66.
Indirect heeft het Hof zich ook in het arrest A26. uitgesproken over de noodzaak van een band tussen de feitelijke situatie die de achtergrond vormt van een bepaalde onderhoudszaak en de vaststelling van de bevoegdheid. Bij de beslissing of een vordering betreffende onderhoudsverplichtingen jegens een kind moet worden onderzocht door de rechter van de lidstaat die oordeelt in de procedure over de scheiding of de verbreking van de huwelijksband tussen de ouders van dat kind, of bij een rechter in een andere lidstaat die oordeelt in de procedure betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hetzelfde kind, heeft het Hof zich uitgesproken voor de tweede optie. In zijn motivering van dit oordeel heeft het Hof erop gewezen dat de rechter die oordeelt over de ouderlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot een minderjarige, het beste bekend is met de omstandigheden die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van zijn vordering van onderhoudsbijdragen.27.
67.
De regels voor de bevoegdheid in verordening nr. 4/2009 berusten ogenschijnlijk — ook in het licht van de conclusies uit de teleologische uitlegging — op de veronderstelling dat zaken betreffende onderhoudsbijdragen behandeld zouden moeten worden door de rechter of rechters van de staat waarmee een bepaalde zaak een zodanige band heeft dat de partijen bij de onderhoudsverplichting de internationale bevoegdheid kunnen voorzien.
2) Doel van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007
68.
Een van de fundamentele doelen van de collisieregels is waarborgen dat voorzienbaar is welk recht op een bepaald feitencomplex van toepassing is. Deze regels kunnen met name aan deze eis voldoen als het recht van een bepaalde staat als toepasselijk wordt aangewezen aan de hand van omstandigheden die een bepaalde band met de feitelijke situatie hebben.
69.
Het opschrift van artikel 4 van het Haags Protocol van 2007 laat geen twijfel over de rol van deze bepaling binnen het stelsel van collisieregels in het protocol. Deze bepaling heeft namelijk het opschrift ‘Bijzondere regels ten voordele van bepaalde schuldeisers’. Zij is enkel van toepassing met betrekking tot enkele onderhoudsverplichtingen28., waaronder onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun kinderen. Het doel van artikel 4 van het Haags Protocol van 2007 was derhalve ongetwijfeld het waarborgen dat sommige schuldeisers de mogelijkheid hebben onderhoud te verkrijgen hoewel het recht dat in beginsel van toepassing is op de beoordeling van dit onderhoud daarin niet voorziet.
70.
Enkele bepalingen van het Haags Protocol van 2007 wijzen echter duidelijk op het streven een evenwicht te bewaren tussen de belangen van de partijen bij de onderhoudsverplichting. Hoewel deze regelingen in beginsel geen betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun kinderen, vinden zij niettemin toepassing met betrekking tot de overige, in artikel 4, lid 1, van het Haags Protocol van 2007 genoemde bevoorrechte schuldeisers. De uitlegging van artikel 4, lid 2, van het protocol van 2007 die door het Hof is gegeven, is ook op die gevallen van toepassing. Ik denk dan ook niet dat bij de uitlegging van artikel 4, lid 2, van het protocol uitsluitend de context van het hoofdgeding in aanmerking genomen moet worden.
71.
Krachtens artikel 6 van het Haags Protocol van 2007 kan de schuldenaar bijvoorbeeld de vordering van de schuldeiser betwisten op de grond dat noch het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldenaar, noch in voorkomend geval het recht van de staat van de nationaliteit van de partijen in een dergelijke verplichting voorziet. Artikel 8, lid 5, van het Haags Protocol van 2007 bepaalt voorts dat het aangewezen recht niet van toepassing is indien de toepassing ervan zou leiden tot voor een van de partijen kennelijk onbillijke of onredelijke gevolgen, tenzij de partijen op het tijdstip van de aanwijzing ten volle kennis en besef hebben van de gevolgen van hun keuze.
72.
Ik denk dus niet dat het Haags Protocol van 2007 berust op de veronderstelling dat de schuldeiser in elk geval bevoorrecht zou moeten worden ten opzichte van de schuldenaar, ongeacht de gevolgen van een dergelijke handelwijze. Dientengevolge lijkt het standpunt van de Commissie in het licht van een teleologische uitlegging niet gegrond.
d) Historische uitlegging
73.
De argumenten die ervoor pleiten dat een band vereist is tussen de levenssituatie en het daarop toepasselijke recht vinden ook bevestiging in de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 4/2009.
74.
Een van de doelstellingen van de werkzaamheden aan verordening nr. 4/2009 was — naast vereenvoudiging voor de burgers en waarborging van een doeltreffende tenuitvoerlegging van onderhoudsbijdragen — de rechtszekerheid versterken.29. Verondersteld werd dat collisieregels aldus moeten worden opgesteld dat rechters beslissen op grond van de materieelrechtelijke regels die ‘de nauwste banden hebben met de zaak’, en niet ‘door toepassing van recht waarmee de betrokken familiale situatie geen voldoende band heeft’.30.
75.
Deze veronderstelling werd weerspiegeld in het voorstel voor verordening nr. 4/2009 dat — bijna tot aan het einde van de wetgevingsprocedure — collisieregels omvatte die aanknoopten bij de idee van een nauwe band tussen een bepaald feitencomplex en de staat waarvan het recht van toepassing zou zijn op de beoordeling ervan.31.
76.
Uiteindelijk werd afgezien van collisieregels in verordening nr. 4/2009 zelf en besloten deze te harmoniseren door middel van een verdrag. Ik denk echter niet dat de wetgever van de Unie is afgestapt van de oorspronkelijke veronderstellingen en besloten heeft het Haags Protocol van 2007 in te voegen in het Uniestelsel van collisieregels, hoewel het protocol niet berust op de veronderstelling dat er een nauwe band is tussen het feitencomplex waaraan de schuldeiser zijn recht op onderhoudsbijdragen ontleent en de staat waarvan het recht van toepassing is op de beoordeling ervan. De wetgever van de Unie was eerder van mening dat het Haags Protocol van 2007 beantwoordde aan die verwachtingen. In punt 22 supra heb ik immers uiteengezet dat de wetgever van de Unie er in principe toe was gekomen om zich van een verdrag te bedienen vanwege de problemen bij de onderhandelingen over en de vaststelling van een verordening met collisieregels voor onderhoudsverplichtingen.
e) Conclusie met betrekking tot de eerste vraag
77.
In het licht van het bovenstaande betoog, de onbevredigende resultaten van de taalkundige uitlegging en de eenduidige conclusies van de systematische uitlegging (ondersteund door de historische uitlegging), die niet worden weerlegd door de teleologische uitlegging, ben ik van mening dat de collisieregels van het Haags Protocol van 2007 stoelen op de veronderstelling dat op de beoordeling van onderhoudsbijdragen het recht van die staat toepasselijk moet zijn dat ten minste in die mate verbonden is met het feitencomplex waarop deze bijdragen betrekking hebben, dat de schuldeiser en de schuldenaar kunnen verwachten dat dit recht van toepassing zal zijn op de onderhoudsverplichting.
78.
Als artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 bepaalt dat de lex fori van subsidiaire toepassing is, moet dat het recht zijn van die staat die verbonden is of (in het geval van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden die worden gevorderd na wijziging van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser) was met het feitencomplex waaraan de schuldeiser zijn recht op onderhoudsbijdragen ontleent. Voor die rol komt het recht in aanmerking van die staat waarvan de rechters bevoegd waren kennis te nemen van zaken betreffende onderhoudsbijdragen in het tijdvak waarop deze bijdragen betrekking hebben.
79.
Hoewel het toepasselijke recht enkel aan de hand van het begrip ‘lex fori’ wordt bepaald, staat daarmee niet direct vast dat dat recht een band heeft met een bepaald feitencomplex. De noodzaak van een dergelijke band vloeit evenwel voort uit de toepasselijke bevoegdheidsregels van verordening nr. 4/2009. Deze bevoegdheidsregels berusten, zoals ik al heb betoogd, op de veronderstelling dat zaken betreffende onderhoudsbijdragen worden beslecht door de rechters van die staat waarmee die onderhoudsbijdragen zijn verbonden.
80.
Op die manier wordt ten eerste het recht toegepast dat het dichtst bij de levenssituatie staat waarin de onderhoudsbijdragen in de behoeften van de onderhoudsgerechtigde moeten voorzien. Dat recht is de getrouwste afspiegeling van de wezenlijke omstandigheden in de context van de onderhoudsverplichting, met name van de levensomstandigheden van de onderhoudsgerechtigde en de in die omstandigheden ontstane behoeften, de middelen van de onderhoudsplichtige of — meer in het algemeen — de gezinssituatie van de partijen bij die verbintenis. De gegrondheid van de vordering van onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden moet in beginsel in zekere zin retrospectief worden beoordeeld, tegen de achtergrond van de omstandigheden in het tijdvak waarin de onderhoudsbijdragen in de behoeften van de onderhoudsgerechtigde hadden moeten voorzien. Of dat inderdaad gebeurt, beslist uiteindelijk echter het op de onderhoudsverplichting toepasselijke recht en de formeelrechtelijke bepalingen die gelden in de zittingsplaats van de oordelende rechter.
81.
Ten tweede wordt op deze wijze het fundamentele doel van de collisieregels bereikt, namelijk waarborgen dat voorzienbaar is welk recht op een bepaald feitencomplex van toepassing is.
82.
Derhalve geef ik het Hof in overweging, gelet op mijn voorstel de eerste prejudiciële vraag opnieuw te formuleren, als volgt te antwoorden op deze vraag: artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 moet aldus worden uitgelegd dat de lex fori van toepassing is indien de schuldeiser van de schuldenaar onderhoudsbijdragen verlangt voor een tijdvak in het verleden, mits:
- 1)
de procedure betreffende de onderhoudsbijdragen is ingeleid door deze schuldeiser in een andere staat dan de staat waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft;
- 2)
de schuldeiser niet op grond van het recht van de staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, dat is aangewezen door artikel 3, leden 1 en 2, van het Haags Protocol van 2007, onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen;
- 3)
de lex fori het recht is van die staat waarvan de rechters bevoegd waren om een zaak over onderhoudsbijdragen te behandelen in het tijdvak waarop deze bijdragen betrekking hebben. Het is aan de nationale rechter om deze omstandigheden vast te stellen.
D. Tweede vraag
83.
Met zijn tweede prejudiciële vraag, die is gesteld voor het geval het Hof een ontkennend antwoord geeft op de eerste vraag, wenst de verwijzende rechter te vernemen hoe artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 moet worden uitgelegd voor zover daarin is bepaald dat de lex fori van toepassing is indien de schuldeiser ‘niet op grond van het in artikel 3 [van dat protocol] bedoelde recht onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen’.
84.
De hiernavolgende overwegingen kunnen van belang zijn voor de verwijzende rechter als het Hof de tweede prejudiciële vraag beantwoordt.
85.
In de context van de tweede vraag geeft de verwijzende rechter aan dat het naar Duits recht in beginsel ontoelaatbaar is onderhoudsbijdragen te vorderen voor een tijdvak dat voorafgaat aan het tijdstip waarop de vordering van onderhoudsbijdragen bij de rechter aanhangig wordt gemaakt. De uitzonderingen op deze regel worden in § 1613 BGB omschreven. Volgens lid 1 behoort tot deze uitzonderingen de situatie waarin de onderhoudsplichtige, met het oog op het vorderen van levensonderhoud, is verzocht om inlichtingen te verstrekken over zijn inkomen en zijn vermogen, hij in gebreke is gebleven of de vordering tot het verstrekken van levensonderhoud aanhangig is gemaakt. In het hoofdgeding bestaat volgens de door de verwijzende rechter verstrekte preciseringen wel recht op een onderhoudsbijdrage, maar heeft de onderhoudsgerechtigde geen aanmaning tot de onderhoudsplichtige gericht en deze dus niet in gebreke gesteld.
86.
De Duitse regering en de Commissie stellen zich, met een beroep op het verslag van Bonomi, op hetzelfde standpunt en spreken zich uit voor een ruime uitlegging van de voorwaarde in artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 dat de schuldeiser niet onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen.
87.
In punt 61 van het verslag van Bonomi wordt uiteengezet dat de formulering ‘niet […] onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen’ niet alleen de gevallen bestrijkt waarin het in beginsel toepasselijke recht in het geheel niet voorziet in onderhoudsverplichtingen, maar ook gevallen waarin geen onderhoud kan worden verkregen omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden. In het verslag wordt dat geïllustreerd aan de hand van het voorbeeld van een bepaling op grond waarvan onderhoudsverplichtingen eindigen wanneer het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.
88.
Vermelding verdient dat artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 overeenstemt met de regeling van het Verdrag van Den Haag van 197332.. Ook artikel 6 van dat verdrag maakte het mogelijk de lex fori toe te passen wanneer de onderhoudsgerechtigde niet op grond van het recht van zijn gewone verblijfplaats of op grond van het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen onderhoud van de onderhoudsplichtige kon verkrijgen.
89.
In de preambule van het Haags Protocol van 2007 wordt overigens verwezen naar het Verdrag van Den Haag van 1973. Ten minste tot op zekere hoogte hebben de bepalingen van dit verdrag dus als inspiratiebron gediend voor de regeling van het Haags Protocol van 2007.
90.
In punt 145 van het toelichtend verslag bij het Verdrag van Den Haag van 1973, dat is opgesteld door Michel Verwilghen33., is aangegeven dat de lex fori overeenkomstig artikel 6 van dat verdrag kan worden toegepast als niet is voldaan aan een van de wettelijke voorwaarden die worden gesteld door het toepasselijke recht. Die algemene opmerking werd toegelicht aan de hand van het voorbeeld van een geval waarin een geadopteerd kind naar het toepasselijke recht geen onderhoud kan verkrijgen tenzij het de banden met zijn biologische familie heeft verbroken.
91.
Bonomi en Verwilghen nemen in hun verslagen beiden aan dat de onderhoudsverplichting aan de hand van de lex fori kan worden beoordeeld als niet is voldaan aan een wettelijke voorwaarde waarvan afhankelijk is gesteld of daadwerkelijk onderhoudsbijdragen kunnen worden gevorderd van de onderhoudsplichtige.
92.
Een ruime uitlegging van de voorwaarde ‘niet […] onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen’ strookt derhalve met de ratio legis van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007, te weten het voorkomen van situaties waarin een schuldeiser die tot een van de in lid 1 van die bepaling genoemde categorieën behoort, geen middelen van onderhoud kan verkrijgen.
93.
In het hoofdgeding is de onmogelijkheid om naar Duits recht onderhoudsbijdragen te verkrijgen het gevolg ervan dat de schuldeiser een bepaalde handeling die een wettelijke voorwaarde vormt voor het vorderen van deze bijdragen voor een tijdvak in het verleden, niet heeft verricht. Niets wijst er echter op dat gevallen van passiviteit van de schuldeiser niet door artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 bestreken zouden worden, zodat het mogelijk is, in zekere zin, een sanctie te stellen op het verzuim van de schuldeiser om bepaalde handelingen te verrichten die volgens het in beginsel op de onderhoudsverplichting toepasselijke recht vereist zijn.
94.
Bovendien kan een ruime uitlegging van de in artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 neergelegde voorwaarde dat de schuldeiser geen onderhoud kan verkrijgen moeilijk worden gezien als een te vergaande bevoorrechting van de schuldeiser. Voor dit standpunt pleiten twee argumenten.
95.
Ten eerste is handhaving van het evenwicht tussen de belangen van beide partijen op dit punt mogelijk op grond van artikel 6 van het Haags Protocol van 2007. Krachtens deze bepaling kan de schuldenaar de vordering van de schuldeiser betwisten op de grond dat noch het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldenaar, noch in voorkomend geval het recht van de staat van de nationaliteit van de partijen ‘in een dergelijke verplichting voorziet’, behalve indien het gaat om een verbintenis jegens kinderen op basis van een betrekking ouder-kind.34. Ongeacht de categorische formulering van deze bepaling, die uitsluitend lijkt te zien op gevallen waarin geen sprake is van onderhoudsverplichtingen, wordt in punt 108 van het verslag van Bonomi verduidelijkt dat deze voorwaarde op dezelfde manier moet worden opgevat als de voorwaarde in artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007. Aangezien de voorwaarde van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 ruim zal worden uitgelegd, moet de voorwaarde van artikel 6 van dat protocol eveneens ruim worden uitgelegd.
96.
Ten tweede wordt de mogelijkheid om misbruik te maken van de ruime uitlegging van de voorwaarde betreffende het ontbreken van de mogelijkheid om onderhoud te verkrijgen van de schuldenaar ook beperkt door het door mij voorgestelde antwoord op de eerste prejudiciële vraag. Als de schuldeiser op een bepaalde manier handelt om te bewerkstelligen dat de rechter of rechters van een bepaalde staat bevoegd zijn zodat vervolgens krachtens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 het recht van die staat wordt toegepast, bereikt hij namelijk niet het gewenste resultaat, voor zover het niet gaat om de rechter of rechters die tot dan toe bevoegd waren om kennis te nemen van de zaak.
97.
In het licht van het bovenstaande geef ik het Hof in overweging om — mocht het de tweede prejudiciële vraag behandelen — deze vraag als volgt te beantwoorden: artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 moet aldus worden uitgelegd dat de zinsnede ‘niet […] onderhoud […] kan verkrijgen’ in die bepaling ook ziet op gevallen waarin het recht van de vorige verblijfplaats van de schuldeiser geen recht op levensonderhoud voor een tijdvak in het verleden erkent louter omdat niet is voldaan aan een wettelijke voorwaarde als is neergelegd in § 1613, lid 1, BGB.
VI. Conclusie
98.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van het Oberste Gerichtshof te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Artikel 4, lid 2, van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, dat als bijlage is gehecht aan besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat de lex fori van toepassing is indien de schuldeiser van de schuldenaar onderhoudsbijdragen verlangt voor een tijdvak in het verleden, mits:
- 1)
de procedure betreffende de onderhoudsbijdragen is ingeleid door deze schuldeiser in een andere staat dan de staat waarin de schuldenaar zijn gewone verblijfplaats heeft;
- 2)
de schuldeiser niet op grond van het recht van de staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, dat is aangewezen door artikel 3, leden 1 en 2, van het Haags Protocol van 2007, onderhoud van de schuldenaar kan verkrijgen;
- 3)
de lex fori het recht is van die staat waarvan de rechters bevoegd waren om een zaak over onderhoudsbijdragen te behandelen in het tijdvak waarop deze bijdragen betrekking hebben. Het is aan de nationale rechter om deze omstandigheden vast te stellen.
- 2)
Artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 moet aldus worden uitgelegd dat de zinsnede ‘niet […] onderhoud […] kan verkrijgen’ in die bepaling ook ziet op gevallen waarin het recht van de vorige verblijfplaats van de schuldeiser geen recht op levensonderhoud voor een tijdvak in het verleden erkent louter omdat niet is voldaan aan bepaalde wettelijke voorwaarden.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑01‑2018
Oorspronkelijke taal: Pools.
De tekst van het protocol is gehecht aan besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 331, blz. 17) (hierna: ‘Haags Protocol van 2007’).
Verordening van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1, met rectificaties in PB 2011, L 131, blz. 26, en PB 2013, L 8, blz. 19).
Zie arresten van 18 december 2014, Sanders en Huber (C-400/13 en C-408/13, EU:C:2014:2461), en 16 juli 2015, A (C-184/14, EU:C:2015:479). Zie ook arrest van 15 februari 2017, W en V (C-499/15, EU:C:2017:118).
Arrest van 9 februari 2017, S (C-283/16, EU:C:2017:104).
Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32).
Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).
Zie artikel 68, lid 1, van verordening nr. 4/2009 en overweging 44 van deze verordening.
Zie artikel 1, lid 2, onder b), van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB 2008, L 177, blz.6)en artikel 1, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB 2007, L 199, blz. 40), waarbij respectievelijk verbintenissen uit overeenkomst en niet-contractuele verbintenissen ‘die voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen en uit betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen’ van hun werkingssfeer worden uitgesloten. Ook bij het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1980, L 266, blz. 1) (hierna: ‘Verdrag van Rome’), waarvan de materiële werkingssfeer in beginsel samenviel met die van de Rome I-verordening, worden verbintenissen uit overeenkomst betreffende ‘rechten en verplichtingen uit familierechtelijke betrekkingen tussen ouders en kinderen, uit bloedverwantschap, huwelijk en aanverwantschap, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen jegens onwettige kinderen’ [artikel 1, lid 2, onder b), derde streepje, van het Verdrag van Rome] uitdrukkelijk van de werkingssfeer uitgesloten.
Het voorstel van de Commissie van 15 december 2005 voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen [COM(2005) 649 def., procedure 2005/0259 (CNS)] (hierna: ‘voorstel voor verordening nr. 4/2009’) omvatte een hoofdstuk III, met het opschrift ‘Toepasselijk recht’, waarin een reeks bepalingen was opgenomen over de kwestie van het op onderhoudsverplichtingen toepasselijke recht (artikelen 12-21 van het voorstel voor verordening nr. 4/2009).
M. Župan, ‘Innovations of the 2007 Hague Maintenance Protocol’, in: P. Beaumont, B. Hess, L. Walker, S. Spancken (red.), The Recovery of Maintenance in the EU and Worldwide, Oxford — Portland, Hart Publishing, 2014, blz. 313. Doordat de regels voor de bevoegdheid en de collisieregels in twee verschillende rechtshandelingen werden opgenomen, konden sommige lidstaten instemmen met verordening nr. 4/2009 zonder dat zij zich hoefden te verbinden tot toepassing van de collisieregels van het Haags Protocol van 2007 (zie P. Beaumont, ‘International Family Law in Europe — the Maintenance Project, the Hague Conference and the EC: A Triumph of Reverse Subsidiarity’, Rabels Zeitschrift für ausländisches und internationales Privatrecht, 2009, vol. 73, nr. 3, blz. 514). Dat was bijvoorbeeld het geval met het Verenigd Koninkrijk, dat uiteindelijk instemde met verordening nr. 4/2009, maar nog steeds geen partij is bij het Haags Protocol van 2007.
Zie punt 25 infra.
Zie artikel 15 van verordening nr. 4/2009. Uitgebreider over de koppeling van de verdragsbepalingen aan het stelsel van collisieregels van de Unie: P.A. de Miguel Asensio, J.S. Bergé, ‘The Place of International Agreements and European Law in a European Code of Private International Law’, in: M. Fallon, P. Lagarde, S. Poillot Peruzzetto (red.), Quelle architecture pour un code européen de droit international privé?, Frankfurt am Main, Peter Lang, 2011, blz. 187 e.v.
Zie voetnoot 2 supra.
Zie arrest van 22 oktober 2009, Bogiatzi (C-301/08, EU:C:2009:649, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Toelichtend verslag opgesteld door Andrea Bonomi over het Haags Protocol van 2007, Actes et documents de la Vingt et unième session de la Conférence de La Haye (2007), dat ook elektronisch beschikbaar is via https://www.hcch.net/fr/publications-and-studies/details4/?pid=4898&dtid=3
Daarbij mag niet worden vergeten dat de veronderstelling dat de verwerving of het verlies van een staatsburgerschap door de schuldenaar of schuldeiser terugwerkende kracht heeft, kan leiden tot oplossingen die ongunstig uitpakken voor de schuldeiser. Krachtens artikel 6 van het Haags Protocol van 2007 kan de schuldenaar immers de vordering van de schuldeiser betwisten op de grond dat noch het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de schuldenaar, noch in voorkomend geval het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen ‘in een dergelijke verplichting voorziet’. Indien een wijziging van de omstandigheden aan de hand waarvan een van de in deze bepaling genoemde toepasselijke rechten is aangewezen, ook terug zou werken, zou de schuldenaar door zijn gewone verblijfplaats of staatsburgerschap te wijzigen, de vorderingen van de schuldeiser voor het tijdvak voorafgaand aan die wijziging kunnen blokkeren.
Terzijde wijs ik erop dat de verwijzende rechter aangeeft dat de schuldeiser bij verzoekschrift van 18 mei 2015 een procedure betreffende onderhoudsverplichtingen heeft ingeleid voor de Oostenrijkse rechter, hoewel zij pas vanaf 28 mei 2015 haar gewone verblijfplaats in Oostenrijk had. Het is derhalve niet zeker op welke grondslag de Oostenrijkse rechter zichzelf internationaal bevoegd achtte. Deze omstandigheid is echter van beperkte betekenis tegen de achtergrond van de onderhavige procedure, want pas bij verzoekschrift van 18 mei 2016 — en dus al na de wijziging van haar gewone verblijfplaats — heeft de schuldeiser haar vordering uitgebreid tot onderhoudsbijdragen voor een tijdvak in het verleden, waarop de twee prejudiciële vragen betrekking hebben. Als de schuldeiser derhalve afzonderlijke procedures zou inleiden voor onderhoudsverplichtingen voor het tijdvak uit het verleden, zouden de Oostenrijkse rechters — als rechters van de staat waarin de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats heeft — zonder twijfel krachtens artikel 3, aanhef en onder a), van verordening nr. 4/2009 bevoegd zijn om kennis te nemen van deze zaak.
Zie de punten 58 en 59 infra, waar de aanknopingscriteria van de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 aan de hand waarvan het op onderhoudsverplichtingen toepasselijke recht wordt aangewezen, kort besproken zullen worden.
Zie punt 60 infra, waar de collisieregels in het Haags Protocol van 2007 krachtens welke het op onderhoudsverplichtingen toepasselijke recht kan worden gekozen, besproken zullen worden.
De bevoegdheid in dergelijke zaken wordt bepaald op basis van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB 2003, L 338, blz. 1). De rechterlijke bevoegdheid voor de staat van personen (echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk) is overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 2201/2003 verdeeld op basis van criteria die hoofdzakelijk rekening houden met de huidige of eerdere verblijfplaats van de echtgenoten of van een van hen, terwijl de bevoegdheidsregels op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid, volgens overweging 12 van die verordening, zodanig zijn opgezet dat zij in het belang van het kind zijn, en met name beantwoorden aan het criterium van de nauwe verbondenheid. Zie arrest van 16 juli 2015, A (C-184/14, EU:C:2015:479, punt 44). De aanknopingscriteria waarop de internationale bevoegdheid van de rechters in zaken betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigheid van het huwelijk en in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid berust, geven derhalve uitdrukking aan het beginsel dat de rechters bevoegd zijn van die lidstaat die in zekere zin verbonden is met de levenssituatie van de partijen.
In punt 60 van het verslag van Bonomi wordt verduidelijkt dat de toepassing van de lex fori bewerkstelligt dat de rechter het recht kan toepassen waarmee hij het best bekend is, wat uit het oogpunt van de schuldeiser betekent dat mogelijk sneller en goedkoper uitspraak wordt gedaan. Deze opmerkingen hebben echter geen betrekking op de onderbouwing van de toepassing van de lex fori als zodanig, zoals ook de Commissie heeft opgemerkt, maar op het voordeel van het aanknopingscriterium van de gewone verblijfplaats ten opzichte van het aanknopingscriterium van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen. De lex fori heeft ten opzichte van het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen ook het voordeel — aldus de doctrine — dat deze beter aansluit bij de levensomstandigheden van de partijen bij de onderhoudsverplichting. Zie L. Walker, Maintenance and Child Support in Private International Law, Oxford — Portland, Hart Publishing, 2015, blz. 81.
In omstandigheden als in de procedure voor de verwijzende rechter voorkomt artikel 8, lid 3, van het Haags Protocol van 2007 sowieso dat een recht wordt gekozen. Dat sluit namelijk uit dat een rechtskeuze wordt gedaan in geval van ‘onderhoudsverplichtingen jegens een persoon die jonger is dan 18 jaar’. De optie om de lex fori aan te wijzen als het recht dat op een specifieke procedure van toepassing is, neergelegd in artikel 7 van het Haags Protocol van 2007, is verder beperkt door de voorschriften van verordening nr. 4/2009, waarin is omschreven welke instanties bevoegd zijn in een bepaalde procedure. Krachtens artikel 5 van verordening nr. 4/2009 is overigens het gerecht van elke lidstaat bevoegd waarvoor de verweerder verschijnt. Ik twijfel erover welke gevolgen op het vlak van het conflictenrecht deze erkenning van bevoegdheid van een rechter van een lidstaat heeft als het recht van die lidstaat vervolgens moet worden toegepast op basis van artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007. Daarnaast is de toepassing van de lex fori krachtens artikel 4, lid 2, van het Haags Protocol van 2007 na verschijnen van de verweerder in omstandigheden als in het hoofdgeding in zekere zin in strijd met het verbod van een rechtskeuze dat in artikel 8, lid 3, van dat protocol is neergelegd.
Arrest van 18 december 2014 (C-400/13 en C-408/13, EU:C:2014:2461, punt 29).
Conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de gevoegde zaken Sanders en Huber (C-400/13 en C-408/13, EU:C:2014:2171, punt 69).
Arrest van 16 juli 2015 (C-184/14, EU:C:2015:479).
Arrest van 16 juli 2015, A (C-184/14, EU:C:2015:479, punt 44).
Zie artikel 4, lid 1, onder a) tot en met c), van het Haags Protocol van 2007.
Toelichting bij het voorstel voor verordening nr. 4/2009 (zie voetnoot 10 supra), punt 1.2.2, blz. 5.
Toelichting bij het voorstel voor verordening nr. 4/2009, punt 1.2.2, blz. 6.
Ik zal op deze plaats niet ingaan op de verdere lotgevallen van de collisieregels die in de verordening zouden worden opgenomen, maar ik noem enkel artikel 13, lid 3, van het voorstel voor verordening nr. 4/2009. Deze bepaling voorzag in subsidiaire toepassing van het recht van een staat waarmee de onderhoudsverplichting nauwe banden heeft als de schuldeiser geen alimentatie van de schuldenaar kon ontvangen op grond van het volgens de overige collisieregels als toepasselijk aangewezen recht.
Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973 inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Nederlandse tekst van het verdrag elektronisch beschikbaar op het adres https://www.hcch.net/en/dutch) (hierna: ‘Verdrag van Den Haag van 1973’).
M. Verwilghen, Rapport explicatif sur les Conventions-Obligations alimentaires de 1973, Actes et documents de la Douzième session de la Conférence de La Haye (1972), deel IV, Obligations alimentaires, blz. 384–465 (Engelse en Franse versie elektronisch beschikbaar op het adres https://www.hcch.net/fr/publications-and-studies/details4/?pid=2946).
Artikel 6 van het Haags Protocol van 2007 is ook niet van toepassing op onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten, voormalige echtgenoten of partijen bij een nietig verklaard huwelijk. Een eigen recht van verzet voor partijen bij deze categorie verplichtingen is neergelegd in artikel 5 van het Haags Protocol van 2007.