HR 20 april 2010, LJN BL6724.
HR, 27-09-2011, nr. 10/03825
ECLI:NL:HR:2011:BR2087
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-09-2011
- Zaaknummer
10/03825
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BR2087
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR2087, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR2087
ECLI:NL:PHR:2011:BR2087, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR2087
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑09‑2011
Inhoudsindicatie
De HR verbetert de bestreden uitspraak door de duur van de proeftijd te bepalen op twee jaren en art. 55 WWM te vermelden.
27 september 2011
Strafkamer
nr. 10/03825
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 2 augustus 2010, nummer 21/003398-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de proeftijd op twee jaar zal bepalen, art. 55 van de Wet wapens en munitie zal aanhalen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd de duur van de proeftijd te bepalen.
2.2. De bestreden uitspraak houdt onder het opschrift "Beslissing" het volgende in:
"Het hof:
(...)
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 (zevenentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulpen steun te verlenen.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak inverzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht."
2.3. Het middel is gegrond. Het Hof heeft verzuimd overeenkomstig art. 14b, eerste lid, Sr de duur van de proeftijd te bepalen. De Hoge Raad zal, met herstel van deze misslag, de bestreden uitspraak verbeteren als hierna te melden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd art. 55 Wet wapens en munitie (hierna: WWM) te vermelden als wettelijk voorschrift waarop de straf mede berust.
3.2. Het middel is gegrond. De Hoge Raad zal met toepassing van art. 441 Sv dit verzuim herstellen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarin niet art. 55 WWM als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf mede berust, is vermeld;
vermeldt als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust art. 55 WWM;
verstaat dat het Hof aan de veroordeling tot een gevangenisstraf van 27 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een proeftijd van 2 jaren heeft verbonden;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 27 september 2011.
Conclusie 21‑06‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 2 augustus 2010 voor 1. Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en 2. Medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweldpleging door twee of meer personen of medeplegen van afpersing, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met daaraan verbonden een bijzondere voorwaarde. Voorts heeft het hof de verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer gelast van in beslag genomen voorwerpen.
2.
Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof heeft verzuimd de duur van de proeftijd te bepalen.
3.2.
Het middel is gegrond. Aangenomen moet worden dat het hof een proeftijd van twee jaar aan deze veroordeling zou hebben willen verbinden. Dat ook proeftijden van kortere duur wel eens worden vastgesteld doet niet af aan het ervaringsgegeven dat in een overgrote meerderheid van de gevallen een proeftijd van twee jaar wordt bepaald. De Hoge Raad kan doen wat het hof heeft nagelaten en de proeftijd zelf op twee jaar bepalen. Voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing zie ik geen enkele grond. Ik neem aan dat de steller van het middel verdachte niet wil blootstellen aan het risico dat de proeftijd door de rechter, die overeenkomstig de wens van de steller van het middel de proeftijd opnieuw zal hebben te bepalen, gelet op de laatste volzin van artikel 14b lid 2 Sr, zal worden bepaald op een tijdsduur die de twee jaar te boven zal gaan.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof verzuimd heeft artikel 358 lid 4 Sv correct toe te passen, omdat artikel 55 Wet wapens en munitie niet is vermeld als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf berust.
4.2.
In geval van een veroordeling behoeven op grond van art. 358, vierde lid, Sv slechts die wettelijke voorschriften te worden vermeld die de toegepaste verbods- en strafbepalingen inhouden en de onmiddellijke grondslag der veroordeling uitmaken.1.
Artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie houdt het verbod in om een wapen of munitie van categorie II voorhanden te hebben. De strafbedreiging op dit verbod is te vinden in artikel 55, derde lid onder a Wet wapens en munitie. Zowel artikel 26 als artikel 55 moesten dus worden aangehaald.
De Hoge Raad kan doen wat het hof heeft verzuimd.
5.
Als de Hoge Raad bereid is zelf de proeftijd op twee jaar te bepalen en gebruik maakt van zijn wettelijke bevoegdheid, neergelegd in artikel 441 Sv, zijn beide middelen vruchteloos voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de proeftijd op twee jaar zal bepalen, artikel 55 Wet wapens en munitie zal aanhalen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2011