Rb. Amsterdam, 23-01-2008, nr. 361410
ECLI:NL:RBAMS:2008:BC3176
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
23-01-2008
- Zaaknummer
361410
- LJN
BC3176
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2008:BC3176, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 23‑01‑2008; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑01‑2008
Inhoudsindicatie
burengeschil, geluidsoverlast onrechtmatig? Op grond van de observaties van de comparitierechter ter plaatse moet worden aangenomen dat eisers als benedenburen overlast in de vorm van contactgeluiden ervaren, zodat thans de vraag aan de orde komt of deze overlast jegens hen onrechtmatig is. Dit is afhankelijk van de vraag of deze geluidsoverlast in verband staat met het plaatsen van de vloer door de bovenbuur en of deze aan hem toe te rekenen is. Hierbij dient de huidige situatie te worden vergeleken met de situatie ten tijde van de vorige vloer. Tevens speelt een rol de mogelijkheid om een afdoende geluidsisolerende tussenvloer onder een parketvloer die identiek is aan de bestaande vloer in de woning van gedaagden aan te brengen en de kosten die hieraan zijn verbonden. De rechtbank heeft in deze behoefte aan deskundige voorlichting.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 361410 / HA ZA 07-241
Vonnis van 23 januari 2008
in de zaak van
1. [A],
wonende te [-],
2. [B],
wonende te [-],
eisers,
procureur mr. P.J. van der Putt,
tegen
1. [C],
wonende te [-],
2. [D],
wonende te [-],
gedaagden,
procureur mr. J.P.M. Seegers.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [C] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 2 mei 2007 met de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 5 september 2007,
- -
het proces-verbaal van voortzetting van comparitie van 7 september 2007.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[A] c.s. is sinds 30 december 2002 eigenaar en bewoner van de woning op de begane grond van het pand [-] te [-] (hierna: het pand). [C] c.s. is sinds 1996 eigenaar en bewoner van de woning op de eerste verdieping van het pand. De bouwvloer die de etages in het pand scheidt is een houten vloer (hierna: de scheidingsvloer).
2.2.
In de akte van splitsing d.d. 4 november 2002 is het Modelreglement 1992 voor Vereniging van Eigenaars van toepassing verklaard. In art. 17 lid 5 van voornoemd Modelreglement staat vermeld, voor zover relevant:
‘De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.’
2.3.
[C] c.s. heeft in februari 2003 de in zijn woning liggende houten vloer vervangen door een nieuwe parketvloer (hierna: de vloer).
2.4.
Na het leggen van de vloer ervaart [A] c.s. geluidsoverlast. Zij heeft hierover haar beklag gedaan bij [C] c.s.
2.5.
In een door [A] c.s. overgelegde verklaring d.d. 9 januari 2007 van [E], voormalig eigenaar van de woning op de derde verdieping in het pand, staat vermeld:
‘Op 4 november 2002 vond bij Boekel de Nerée Notarissen de overdracht plaats van de appartementen op [-] en is de splitsingsakte gepasseerd. Hierbij is de vereniging van eigenaren opgericht. Het appartement op [-] werd toen nog niet bewoond waardoor er nog geen vertegenwoordigers van deze etage aanwezig waren. Tijdens de overdracht is de aanwezigheid van houten vloeren in de verschillende appartementen besproken. De vereniging heeft hierbij ingestemd met het houden danwel opnieuw aanbrengen van houten vloeren, mits zwevend gelegd en voorzien van isolatie conform de daarvoor op dat moment geldende normen.’
3. De vordering
3.1.
[A] c.s. vordert – samengevat weergegeven – veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [C] c.s.:
primair:
- (1)
tot het verwijderen van de vloer op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 per dag,
- (2)
vervolgens vloeren te plaatsen die voldoen aan de norm van een minimale contact-isolatie-eis van Ico + 10 dB op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 per dag,
- (3)
tot de kosten van dit geding,
subsidiair:
- (1)
tot medewerking aan een akoestisch onderzoek door Akoestisch Bureau [F] naar de geluidsoverlast geproduceerd door de vloer, op basis van een minimale contact-isolatie-eis van Ico + 10 dB, op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 per dag,
- (2)
tot het verwijderen van de vloer op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 per dag indien uit dit onderzoek blijkt dat de vloer niet voldoet aan voornoemde norm,
- (3)
tot betaling van het door [A] c.s. betaalde deel van het onderzoek indien blijkt dat de vloer geheel of gedeeltelijk niet voldoet aan voornoemde norm,
- (4)
tot de kosten van dit geding.
3.2.
[A] c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij door de vloer van [C] c.s. onrechtmatige hinder als bedoeld in art. 5:37 BW ondervindt, doordat deze vloer leidt tot geluidsoverlast. Zij vordert nakoming van een rechtsplicht om geen onrechtmatige hinder te veroorzaken en uit dien hoofde [A] c.s. te veroordelen primair de vloer te verwijderen, subsidiair medewerking te verlenen aan een akoestisch onderzoek.
3.3.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [A] c.s. dat zij sinds [C] c.s. de vloer heeft aangelegd geluidsoverlast ervaart. Deze overlast bestaat uit harde contactgeluiden van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Voorts heeft [C] c.s., volgens [A] c.s., in strijd met hetgeen is bepaald in art. 17 lid 5 van het van toepassing zijnde Modelreglement 1992 gehandeld door (1) zonder toestemming van de Vereniging van Eigenaren van het pand (hierna: de VvE) een parketvloer aan te brengen die (2) onredelijke hinder veroorzaakt.
3.4.
[A] c.s. betoogt voorts dat de vloer dient te voldoen aan de norm van een minimale contact-isolatie-eis van Ico + 10 dB. Hiertoe stelt zij dat deze norm is opgenomen in het Modelreglement 1996. Volgens [A] c.s. is dit een goede objectieve en toetsbare norm voor vaststelling van onrechtmatige hinder. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het vonnis d.d. 19 mei 2000 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (LJN: AA5906) in een geval waarin ook het Modelreglement 1992 van toepassing was en er derhalve geen objectieve norm was. Ten slotte wordt deze norm ook gehanteerd door Akoestisch Bureau [F] die onderzoek verricht op het gebied van geluidsoverlast van vloeren, aldus [A] c.s.
4. Het verweer
4.1.
[C] c.s. bestrijdt de vordering en betwist allereerst dat de door [A] c.s. gestelde geluidsoverlast aan hem is toe te rekenen. Ter onderbouwing van dit verweer voert hij allereerst aan dat [A] c.s. niet heeft aangetoond dat het gekraak van de vloer wordt veroorzaakt door de vloer. Het enkel stellen dat het gekraak zich niet voordeed voordat de nieuwe vloer werd gelegd is daarvoor volgens [C] c.s. ontoereikend. [A] c.s. kan, volgens [C] c.s., nauwelijks beoordelen of het gekraak zich eerder voordeed omdat zij pas omstreeks december 2002 in de woning is gaan wonen en [C] c.s. al in februari 2003 een nieuwe vloer heeft laten leggen. Voorts kan de houten bouwvloer die de etage van de beide woningen scheidt het gekraak veroorzaken. Tevens kan het gekraak ook te wijten zijn aan het plafond van [A] c.s. aangezien het gekraak in de woning van [C] c.s. niet te horen is. Volgens [C] c.s. zal men elkaar in het pand altijd horen lopen aangezien het gehorige jaren ’20 woningen zijn.
4.2.
[C] c.s. voert aan dat de door [A] c.s. ervaren hinder gemeten naar aard, ernst en duur zodanig gering is dat deze niet onrechtmatig is in de zin van art. 5:37 jo 6:162 BW. Ter onderbouwing van dit verweer wijst [C] c.s. erop dat de vloer voldoet aan alle eisen en dat deze zodanig geïsoleerd is dat zij ook geschikt is voor toepassing in appartementen en flatgebouwen. Ook doet het gekraak in de woning van [A] c.s. zich voor op plaatsen die normaal gesproken een minder wezenlijke woonfunctie hebben. Daar komt bij dat het gekraak zich uitsluitend voordoet als dat deel van de vloer wordt belopen of als er een kastdeur wordt verschoven. Tevens is van belang dat op het moment dat [A] c.s. in de woning ging wonen er al een houten vloer in de woning van [C] c.s. was aangebracht en dat alle woningen in het pand een houten vloer hebben. Daar komt bij dat [C] c.s. zich tot het uiterste inspant om eventuele geluidsoverlast te beperken.
4.3.
[C] c.s. stelt dat uit een belangenafweging tussen partijen ook niet volgt dat sprake is van onrechtmatige hinder.
4.4.
[C] c.s. wijst af dat de vloer is gelegd in strijd met het Modelreglement 1992. De vloer is immers pas onrechtmatig als daardoor hinder ontstaat voor de bewoners. Daar komt bij dat in 2002 alle leden van de VvE hebben ingestemd met de handhaving of aanleg van houten vloeren. Dit blijkt uit twee overgelegde brieven. [C] c.s. wijst er in dit verband ook op dat het recht om verwijdering van de vloer te vorderen enkel toekomt aan de VvE en niet aan [A] c.s. als individueel lid van die vereniging.
4.5.
[C] c.s. voert aan dat de subsidiaire vordering grondslag mist. Hij betwist dat de door [A] c.s. voorgestelde minimale contact-isolatie-eis van Ico + 10 dB algemene gelding heeft. Hiertoe voert hij aan dat algemene geldigheid niet uit één vonnis blijkt. Deze norm volgt volgens hem ook niet, zoals [A] c.s. stelt, uit het Modelreglement 1996. Voor zover [C] c.s. bekend bestaat dit reglement niet, maar is het Modelreglement 1992 vervangen door het Modelreglement 2006 waarin juist wordt bepaald dat bij de splitsing bestaande situaties dienen te worden geduld. Ter comparitie heeft [C] c.s. nog aangevoerd dat de norm van Ico +10 dB wel zou kunnen gelden voor stenen en betonnen tussenvloeren, maar niet voor panden waar houten tussenvloeren liggen. Voornoemde norm is immers onhaalbaar bij dergelijke woningen.
4.6.
[C] c.s. voert aan dat, zelfs als uitgegaan wordt van de norm van Ico + 10 dB en vast zou komen te staan dat de vloer deze norm overschrijdt, dan nog niet is gegeven dat de vloer onrechtmatige hinder veroorzaakt aan [A] c.s. De geluidsoverlast dient dan nog te worden getoetst aan het onrechtmatigheidscriterium.
5. De beoordeling
5.1.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of, zoals [C] c.s. aanvoert, het recht om verwijdering van de vloer te vorderen enkel aan de VvE en niet aan [A] c.s. als individueel lid toekomt. De rechtbank volgt [C] c.s. hierin niet. Het leerstuk van de onrechtmatige daad (waaronder hinder) biedt immers bescherming aan een ieder die schade ondervindt van een onrechtmatige daad van een ander. Op grond hiervan komt [A] c.s. zelfstandig een vorderingsrecht jegens [C] c.s. toe.
5.2.
De stelling van [A] c.s. dat [C] c.s. zonder meer onrechtmatig handelt door zonder toestemming van de VvE de vloer te hebben gelegd wordt verworpen. [C] c.s. heeft namelijk bij conclusie van antwoord twee brieven van (toenmalige) bewoners in het geding gebracht waaruit blijkt dat ten tijde van de splitsing de VvE heeft ingestemd met het behouden en/of plaatsen van houten vloeren in de woningen. Nu [A] c.s. haar stelling in deze tegenover de betwisting door [C] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd is niet vast komen te staan dat de vloer zonder toestemming is gelegd, zodat op grond hiervan niet reeds uitgegaan kan worden van onrechtmatig handelen door [C] c.s.
5.3.
Op grond van de observaties van de comparitierechter ter plaatse moet worden aangenomen dat [A] c.s. overlast in de vorm van contactgeluiden ervaart, zodat thans de vraag aan de orde komt of deze overlast jegens haar onrechtmatig is. Dit is afhankelijk van de vraag of deze geluidsoverlast in verband staat met het plaatsen van de vloer door [C] c.s. en of deze aan hem toe te rekenen is. Hierbij dient de huidige situatie te worden vergeleken met de situatie ten tijde van de vorige vloer. Tevens speelt een rol de mogelijkheid om een afdoende geluidsisolerende tussenvloer onder een parketvloer die identiek is aan de bestaande vloer in de woning van [C] c.s. aan te brengen en de kosten die hieraan zijn verbonden. De rechtbank heeft in deze behoefte aan deskundige voorlichting.
5.4.
Partijen verschillen voorts van mening over welke norm voor de isolerende waarde van vloeren in dit soort woningen gehanteerd dient te worden. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank dit geschilpunt eveneens aan de te benoemen deskundige voorleggen.
5.5.
Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank deskundige voorlichting onontbeerlijk met betrekking tot de volgende geschilpunten:
- -
de te hanteren norm betreffende geluidsoverlast en isolatiewaarde van een vloer in dergelijke woningen,
- -
de oorza(a)k(en) van de geluidsoverlast,
- -
de eventuele toename van geluidsoverlast veroorzaakt door de nieuwe vloer,
- -
de mogelijkheid om een afdoende geluidsisolerende tussenvloer onder een parketvloer die identiek is aan de bestaande vloer in de woning van [C] c.s. aan te brengen en de kosten die hieraan zijn verbonden.
5.6.
De rechtbank zal zelf een voorstel tot benoeming van een deskundige doen alsmede op grond van de hiervoor genoemde geschilpunten een voorstel voor de aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. De deskundige zal zo nodig gebruik kunnen maken van de expertise van een derde, indien zijn eigen deskundigheid voor de beantwoording van één of meer vragen niet voldoet. De rechtbank is voornemens om, nu [C] c.s. geen bezwaar heeft geuit tegen het door [A] c.s. voorgestelde [F] bv, dr. ir. [G] werkzaam bij [F] voornoemd als deskundige te benoemen. Laatstgenoemde heeft desgevraagd aan de rechtbank verklaard dat hij geen persoonlijke of zakelijke banden met een van partijen heeft en dat hij bereid is de benoeming te aanvaarden. Partijen zullen zich bij akte gelijktijdig kunnen uitlaten over genoemde deskundige en de hierna onder r.o. ?5.8 geformuleerde vragen. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen. De rechtbank gaat ervan uit dat (de raadslieden van) partijen hierover alvorens een akte te nemen overleg hebben gevoerd, zodat zij mogelijkerwijs met een eenstemmige reactie kunnen komen.
5.7.
De rechtbank stelt voor te benoemen als deskundige:
Dr. ir. [G]
[F] bv
Postbus [-]
[-]
Tel: [-]
Fax: [-].
5.8.
De rechtbank stelt voor aan de deskundige de volgende vragen voor te leggen, met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is overwogen:
- 1.
Welk beoordelingskader wordt gehanteerd voor de isolerende waarde van vloeren en de geluidsoverlast in dit soort woningen?
- 2.
Welke bouwkundige aspecten spelen een rol spelen bij de door [A] c.s. gestelde geluidsoverlast?
- 3.
Welke waarde heeft de contactgeluidsisolatie-index van de vloer van [C] c.s.?
- 4.
Kunt u inschatten danwel meten of het leggen van de vloer heeft geleid tot toename van de geluidsoverlast ten opzichte van de situatie met a) de oude vloer en b) alleen de scheidingsvloer? Indien mogelijk: in welke mate (uitgedrukt in dB)?
- 5.
Is het mogelijk om een geluidsisolerende tussenvloer onder een parketvloer die identiek is aan de bestaande parketvloer in de woning van [C] c.s. aan te brengen die voldoende verbetering geeft om de door [A] c.s. gestelde geluidsoverlast tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen? Wat zijn de kosten hiervan en wat is het effect voor de geluidsisolatie (uitgedrukt in dB)? Zijn er technisch gezien nog andere oplossingen en wat zijn de kosten hiervan?
6.
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
- 5.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [A] c.s. moeten worden betaald.
- 5.10.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
- 5.11.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie (ter plaatse) is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 februari 2008 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2008.?