Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 19-09-2018, nr. C-41/17
ECLI:EU:C:2018:736
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
19-09-2018
- Magistraten
J. L. da Cruz Vilaça, E. Levits, A. Borg Barthet, M. Berger, F. Biltgen
- Zaaknummer
C-41/17
- Conclusie
E. Sharpston
- Roepnaam
González Castro
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2018:736, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 19‑09‑2018
ECLI:EU:C:2018:289, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 26‑04‑2018
Uitspraak 19‑09‑2018
J. L. da Cruz Vilaça, E. Levits, A. Borg Barthet, M. Berger, F. Biltgen
Partij(en)
In zaak C-41/17,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Galicië, Spanje) bij beslissing van 30 december 2016, ingekomen bij het Hof op 25 januari 2017, in de procedure
Isabel González Castro
tegen
Mutua Umivale,
Prosegur España SL,
Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS),
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, E. Levits, A. Borg Barthet, M. Berger en F. Biltgen (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 februari 2018,
gelet op de opmerkingen van:
- —
het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), vertegenwoordigd door P. García Perea en A. Lozano Mostazo als gemachtigden,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en D. Klebs als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillán en A. Szmytkowska als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 april 2018,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (PB 2006, L 204, blz. 23), alsmede van de artikelen 4, 5 en 7 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB 1992, L 348, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van Isabel González Castro tegen de Mutua Umivale, tegen haar werkgever, Prosegur España SL (hierna: ‘Prosegur’) en tegen het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) (nationaal socialezekerheidsorgaan, Spanje) (hierna: ‘INSS’), over de weigering van laatstgenoemde om haar arbeidsovereenkomst te schorsen wegens risico's tijdens de lactatie en haar een uitkering toe te kennen.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Richtlijn 92/85
3
De eerste, de achtste tot en met de elfde en de veertiende overweging van richtlijn 92/85 vermelden het volgende:
‘Overwegende dat in artikel 118 A van het [EEG-]Verdrag is bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststelt om de verbetering van met name de werkomgeving te bevorderen ten einde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen;
[…]
Overwegende dat werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie in vele opzichten moeten worden beschouwd als een groep met bijzondere risico's en dat maatregelen moeten worden getroffen inzake hun gezondheid en veiligheid;
Overwegende dat de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie geen afbreuk mag doen aan de plaats van de vrouw op de arbeidsmarkt en evenmin afbreuk mag doen aan de richtlijnen van de Raad op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen;
Overwegende dat zich bij bepaalde werkzaamheden een specifiek risico kan voordoen van blootstelling van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie aan gevaarlijke agentia, procedés of arbeidsomstandigheden; dat deze risico's derhalve moeten worden geëvalueerd en dat de werkneemsters en/of hun vertegenwoordigers over het resultaat van deze evaluatie moeten worden geïnformeerd;
Overwegende dat voorts, ingeval uit het resultaat van deze evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werkneemsters blijkt, maatregelen met het oog op de bescherming van de werkneemsters moeten worden genomen;
[…]
Overwegende dat het in verband met de kwetsbaarheid van de werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie noodzakelijk is hun recht te geven op een vóór en/of na de bevalling te nemen zwangerschapsverlof van ten minste veertien aaneengesloten weken, en hun de verplichting op te leggen vóór en/of na de bevalling een zwangerschapsverlof van ten minste twee weken te nemen;
[…]’
4
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 92/85 bepaalt:
‘Deze richtlijn, die de tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG [van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1)] is, heeft ten doel maatregelen ten uitvoer te leggen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.’
5
Artikel 2 van de richtlijn, met het opschrift ‘Definities’, bepaalt:
‘In deze richtlijn wordt verstaan onder:
[…]
- c)
werkneemster tijdens de lactatie: elke werkneemster tijdens de lactatie in de zin van de nationale wetten en/of praktijken die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig deze wetten en/of praktijken.’
6
Artikel 3 van die richtlijn luidt:
- ‘1.
De Commissie, bijgestaan door het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats, stelt in overleg met de lidstaten richtsnoeren op voor de evaluatie van de chemische, fysische en biologische agentia alsmede van de industriële procedés welke geacht worden een risico te vormen voor de veiligheid of de gezondheid van de werkneemsters in de zin van artikel 2.
De in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren hebben ook betrekking op bewegingen en houdingen, geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en de overige lichamelijke en geestelijke belastingen in verband met de werkzaamheden van de werkneemsters in de zin van artikel 2.
- 2.
Het is de bedoeling dat in de lid 1 bedoelde richtsnoeren als leidraad dienen voor de in artikel 4, lid 1, bedoelde evaluatie.
Daartoe brengen de lidstaten die richtsnoeren ter kennis van de werkgevers en de werkneemsters en/of hun vertegenwoordigers in hun land.’
7
De in artikel 3 van richtlijn 92/85 bedoelde richtsnoeren, in hun in casu relevante versie, zijn opgenomen in de mededeling van de Commissie van 5 oktober 2000 over de richtsnoeren voor de evaluatie van chemische, fysische en biologische agentia alsmede van de industriële procedés welke geacht worden een risico te vormen voor de veiligheid of de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie [COM(2000) 466 definitief; hierna: ‘richtsnoeren’].
8
Inzake de risico-evaluatie en de over deze evaluatie aan de werknemers te verstrekken informatie bepaalt artikel 4 van richtlijn 92/85 het volgende:
- ‘1.
Voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico kan voordoen van blootstelling aan de agentia, procedés of arbeidsomstandigheden waarvan een niet-limitatieve lijst in bijlage I is opgenomen, moeten de aard, de mate en de duur van de blootstelling in de betrokken onderneming en/of inrichting van de werkneemsters in de zin van artikel 2 rechtstreeks door de werkgever of door bemiddeling van de in artikel 7 van [richtlijn 89/391] bedoelde beschermings- en preventiediensten worden geëvalueerd, teneinde:
- —
ieder risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede iedere terugslag op de zwangerschap of de lactatie van de werkneemster in de zin van artikel 2 te kunnen beoordelen;
- —
te kunnen vaststellen welke maatregelen moeten worden genomen.
- 2.
Onverminderd artikel 10 van [richtlijn 89/391] worden in de betrokken onderneming en/of inrichting de werkneemster in de zin van artikel 2 en de werkneemsters die zich in een van de in artikel 2 bedoelde toestanden zouden kunnen bevinden en/of hun vertegenwoordigers geïnformeerd over de resultaten van de in lid 1 bedoelde evaluatie en over alle maatregelen op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk.’
9
Aangaande de consequenties van de risico-evaluatie bepaalt artikel 5, leden 1 tot en met 3, van deze richtlijn:
- ‘1.
Onverminderd artikel 6 van [richtlijn 89/391] neemt de werkgever, indien uit de resultaten van de in artikel 4, lid 1, bedoelde evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede een terugslag op de zwangerschap of de lactatie van een werkneemster in de zin van artikel 2 blijkt, de nodige maatregelen opdat door tijdelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden van de betrokken werkneemster de blootstelling van deze werkneemster aan dit risico wordt vermeden.
- 2.
Indien aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, neemt de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken werkneemster een andere arbeidsplaats krijgt.
- 3.
Indien overplaatsing technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, wordt de betrokken werkneemster gedurende de gehele voor de bescherming van haar veiligheid of gezondheid noodzakelijke periode, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken, vrijgesteld van arbeid.’
10
Artikel 7 van richtlijn 92/85, ‘Nachtarbeid’, bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de werkneemsters in de zin van artikel 2 niet verplicht worden nachtarbeid te verrichten gedurende hun zwangerschap en tijdens een op de bevalling volgende periode die wordt bepaald door de nationale instantie bevoegd voor veiligheid en gezondheid, mits onder de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden een medisch attest wordt overgelegd waarin de noodzaak daarvan in verband met de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster wordt bevestigd.
- 2.
De in lid 1 bedoelde maatregelen dienen de mogelijkheid te omvatten, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken:
- a)
van overplaatsing naar werk overdag,
of
- b)
van vrijstelling van arbeid of verlenging van het zwangerschapsverlof wanneer overplaatsing naar werk overdag technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd.’
Richtlijn 2006/54
11
Artikel 1 van richtlijn 2006/54, met het opschrift ‘Doel’, luidt als volgt:
‘Doel van deze richtlijn is het verzekeren van de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.
Daartoe worden bepalingen vastgesteld betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op:
- a)
de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip van promotie, en tot beroepsopleiding;
- b)
arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van beloning;
- c)
ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid.
Deze richtlijn omvat ook bepalingen die beogen dat dit beginsel door de vaststelling van passende procedures effectiever wordt toegepast.’
12
Artikel 2 van deze richtlijn, ‘Definities’, bepaalt:
- ‘1.
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)
‘directe discriminatie’: wanneer iemand op grond van geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;
- b)
‘indirecte discriminatie’: wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een geslacht in vergelijking met personen van het andere geslacht bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn;
[…]
- 2.
Voor de toepassing van deze richtlijn omvat discriminatie:
[…]
- c)
elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof in de zin van richtlijn [92/85].’
13
Artikel 14, lid 1, van deze richtlijn verruimt het discriminatieverbod tot onder meer de arbeidsvoorwaarden en bepaalt:
‘Er mag geen directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht plaatsvinden in de publieke of de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, voor wat betreft:
[…]
- c)
werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning, zoals bepaald in artikel 141 van het [EG-Verdrag];
[…]’
14
Met betrekking tot de bewijslast en de toegang tot de rechter in geval van directe of indirecte discriminatie bepaalt artikel 19, leden 1 en 4, van diezelfde richtlijn:
- ‘1.
De lidstaten nemen, overeenkomstig hun nationale rechtsstelsels, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer iemand die zich door niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, voor de rechter of een andere bevoegde instantie feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, de verweerder moet bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden.
[…]
- 4.
De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op:
- a)
de situaties waarop artikel 141 van het [EG-Verdrag] en, voor zover er sprake is van discriminatie op grond van geslacht, de richtlijnen [92/85] en 96/34/EG [van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (PB 1996, L 145, blz. 4)] van toepassing zijn;
[…]’
Richtlijn 2003/88
15
Overweging 14 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9), luidt:
‘Meer specifieke voorschriften die in andere communautaire besluiten zijn vastgesteld voor bijvoorbeeld rusttijden, arbeidstijd, jaarlijkse vakantie en nachtarbeid van bepaalde categorieën werknemers, moeten prevaleren boven de bepalingen van deze richtlijn.’
16
Artikel 1 van deze richtlijn, ‘Doel en toepassingsgebied’, bepaalt:
- ‘1.
Deze richtlijn bepaalt minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd.
- 2.
Deze richtlijn is van toepassing op:
[…]
- b)
bepaalde aspecten van nacht- en ploegenarbeid en van het werkrooster.
[…]’
17
Artikel 2 van deze richtlijn, ‘Definities’, bepaalt in de punten 3 en 4:
‘Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
[…]
- 3.
‘nachttijd’: een tijdvak van ten minste zeven uren, als vastgesteld bij de nationale wetgeving, dat in ieder geval de periode tussen vierentwintig uur en vijf uur omvat;
- 4.
‘nachtarbeider’
- a)
enerzijds, een werknemer die normaal gedurende ten minste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd werkzaam is binnen de nachttijd;
- b)
anderzijds, een werknemer die gedurende een bepaald gedeelte van zijn jaarlijkse arbeidstijd binnen de nachttijd werkzaam kan zijn, als vastgesteld, naar keuze van de betrokken lidstaat, bij:
- i)
de nationale wetgeving na raadpleging van de sociale partners, of
- ii)
collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners op nationaal of regionaal niveau;
[…]’
Spaans recht
18
De sociale uitkering voor risico's tijdens de lactatie is in het Spaanse rechtsbestel opgenomen in Ley Orgánica 3/2007 para la igualdad efectiva de mujeres y hombres (organieke wet 3/2007 inzake de feitelijke gelijkheid van man en vrouw) van 22 maart 2007 (BOE nr. 71 van 23 maart 2007, blz. 12611; hierna: ‘wet 3/2007’).
19
Wet 3/2007 heeft tot doel de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen door hun de mogelijkheid te bieden hun beroepsleven met hun privéleven en gezinsleven te verenigen.
20
Bij de twaalfde aanvullende bepaling van deze wet is artikel 26 van Ley 31/1995 de Prevención de Riesgos Laborales (wet 31/1995 ter preventie van arbeidsrisico's) van 8 november 1995 (BOE nr. 269 van 10 november 1995, blz. 32590; hierna: ‘wet 31/1995’) aldus gewijzigd dat werkneemsters en pasgeboren kinderen bescherming wordt geboden in situaties die tijdens de lactatie een risico inhouden wanneer de omstandigheden van een bepaalde arbeidsplaats negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de werkneemster of van het kind.
21
Artikel 26 van wet 31/1995, waarbij de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 zijn omgezet in nationaal recht, luidt als volgt:
- ‘1.
De evaluatie van de risico's [voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers] als bedoeld in artikel 16 van de onderhavige wet omvat de bepaling van de aard, de mate en de duur van de blootstelling van zwangere of pas bevallen werkneemsters aan agentia, procedés of werkomstandigheden die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de werkneemsters of de foetus bij alle werkzaamheden die een specifiek risico kunnen inhouden. Indien uit de resultaten van de evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid blijkt of een mogelijke terugslag op de zwangerschap of de lactatie van bovenbedoelde werkneemsters, neemt de werkgever de nodige maatregelen om blootstelling aan dat risico te voorkomen door de arbeidsomstandigheden of de werktijden van de betrokken werkneemster aan te passen.
Indien nodig bestaan die maatregelen erin werkneemsters vrij te stellen van nachtarbeid of arbeid in ploegendienst.
- 2.
Wanneer de medische dienst van het [INSS] of van het ziekenfonds, naargelang de entiteit waarbij de onderneming de arbeidsrisico's heeft doen verzekeren, met het verslag van de arts van de Servicio Nacional de Salud [(nationale gezondheidsdienst, Spanje)] die de werkneemster facultatief bijstaat, bevestigt dat een aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de werktijden niet mogelijk is of dat ondanks een dergelijke aanpassing de arbeidsomstandigheden een negatieve invloed kunnen hebben op de gezondheid van de zwangere werkneemster of van de foetus, wordt deze werkneemster toegewezen aan een andere arbeidsplaats of functie die met haar toestand te verenigen is. Daartoe stelt de werkgever, na overleg met de werknemersvertegenwoordigers, een lijst van risicovrije arbeidsplaatsen op.
De toewijzing aan een andere arbeidsplaats of functie gebeurt volgens de regels en criteria die gelden voor functionele mobiliteit, en blijft gelden totdat de gezondheidstoestand van de werkneemster haar in staat stelt terug te keren naar haar vroegere arbeidsplaats.
[…]
- 3.
Indien overplaatsing technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, kan de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder d), [van Real Decreto Legislativo 1/1995, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (koninklijk wetgevend decreet 1/1995 tot goedkeuring van de herschikte tekst van het werknemersstatuut) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654)] wegens een risico tijdens de zwangerschap worden geschorst zolang als noodzakelijk is om haar veiligheid en gezondheid te beschermen en zolang zij niet naar haar vorige functie kan terugkeren of een andere met haar toestand verenigbare functie kan uitoefenen.
- 4.
Leden 1 en 2 van het onderhavige artikel zijn ook van toepassing tijdens de periode van lactatie wanneer de medische dienst van het [INSS] of van het ziekenfonds, naargelang de entiteit waarbij de onderneming de arbeidsrisico's heeft doen verzekeren, met het verslag van de arts van de nationale gezondheidsdienst die de werkneemster of haar kind facultatief bijstaat, bevestigt dat de arbeidsomstandigheden negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de moeder of van het kind. Tevens kan de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster wegens een risico tijdens de lactatie van kinderen jonger dan negen maanden overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder d), van [koninklijk wetgevend besluit 1/1995] worden geschorst indien is voldaan aan de in lid 3 van dit artikel gestelde voorwaarden.’
[…]’
22
Bij de achttiende aanvullende bepaling van wet 3/2007 is de Spaanse wettelijke regeling aldus gewijzigd dat de lactatieperiode uitdrukkelijk is erkend als een van de situaties die valt onder de Ley General de la Seguridad Social — Real Decreto Legislativo 1/1994 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley General de la Seguridad Social (koninklijk wetgevend besluit 1/994 tot goedkeuring van de herschikte tekst van de algemene wet op de sociale zekerheid), van 20 juni 1994 (BOE nr. 154 van 29 juni 1994, blz. 20658; hierna: ‘algemene socialezekerheidswet’).
23
In artikel 135 bis van de algemene socialezekerheidswet is bepaald:
‘Beschermde situatie.
Voor de toekenning van de financiële uitkering wegens een risico tijdens de borstvoedingsperiode wordt als beschermde situatie aangemerkt de periode waarin de arbeidsovereenkomst is opgeschort, indien de werkende vrouw naar een met haar situatie verenigbare arbeidsplaats moet overstappen, maar dit volgens artikel 26, lid 4, van wet 31/1995 technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd.’
24
Artikel 135 ter van de algemene socialezekerheidswet luidt:
‘Uitkeringen.
De financiële uitkering wegens een risico tijdens de borstvoedingsperiode wordt aan de werkende vrouw toegekend onder de in deze wet neergelegde voorwaarden voor de financiële uitkering wegens een risico tijdens de zwangerschap en stopt wanneer het kind negen maanden oud wordt, tenzij de begunstigde voortijdig naar haar vorige functie is teruggekeerd of een andere met haar situatie verenigbare functie uitoefent.’
25
Met betrekking tot het procesrecht bepaalt artikel 96, lid 1, van Ley 36/2011, reguladora de la jurisdicción social (wet 36/2011 betreffende de rechtspleging in arbeids- en socialezekerheidszaken), van 10 oktober 2011 (BOE nr. 245, blz. 106584 van 11 oktober 2011):
‘Bewijslast in geval van discriminatie of arbeidsongeval
- 1.
In rechtsgedingen waarin uit de argumenten van de verzoeker blijkt dat er gegronde aanwijzingen zijn voor discriminatie op grond van geslacht, seksuele geaardheid, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, een handicap, leeftijd of intimidatie, en in alle andere gevallen van schending van een fundamenteel recht of een openbare vrijheid, dient de verweerder een rechtens genoegzame gestaafde objectieve en redelijke rechtvaardiging te geven voor de genomen maatregelen en de evenredigheid ervan.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
26
Blijkens de verwijzingsbeslissing werkt González Castro als veiligheidsagent bij Prosegur.
27
Op 8 november 2014 beviel zij van een zoon, aan wie zij borstvoeding gaf.
28
Sinds maart 2015 verricht zij haar taken in een winkelcentrum, volgens een systeem van variabele ploegen met werkdagen van acht uur.
29
De bewakingstaak verricht zij op de werkplek in de regel samen met een andere veiligheidsagent, behalve gedurende de volgende uren, waarin zij dat alleen doet: maandag tot en met donderdag van middernacht tot 8 uur 's ochtends, vrijdag van 2 tot 8 uur 's ochtends, zaterdag van 3 tot 8 uur 's ochtends en zondag van 1 tot 8 uur 's ochtends.
30
González Castro heeft bij de Mutua Umivale, een particuliere onderlinge waarborgmaatschappij zonder winstoogmerk die de risico's van arbeidsongevallen en beroepsziekten dekt, de procedure ingeleid om een uitkering te verkrijgen wegens risico's tijdens de lactatie, op grond van artikel 26 van wet 31/1995. Daartoe verzocht zij Mutua Umivale haar overeenkomstig de nationale wettelijke regeling een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar werkplek een risico tijdens de lactatie inhoudt.
31
Daar haar aanvraag door de Mutua Umivale werd afgewezen, heeft zij daartegen bezwaar gemaakt, dat eveneens werd afgewezen.
32
González Castro heeft tegen deze weigering beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Social no 3 de Lugo (arbeidsrechtbank nr. 3 Lugo, Spanje).
33
Aangezien haar beroep werd verworpen heeft González Castro tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Galicië, Spanje).
34
In de eerste plaats vraagt de verwijzende rechter zich af hoe het begrip ‘nachtarbeid’ in de zin van artikel 7 van richtlijn 92/85 moet worden uitgelegd, wanneer dit, zoals in de bij hem aanhangige zaak, wordt gecombineerd met ploegenarbeid. Volgens de verwijzende rechter dienen werkneemsters tijdens de lactatie die in ploegendienst werken, in het kader waarvan zij uitsluitend in sommige ploegen nachtarbeid verrichten, dezelfde bescherming te genieten als werkneemsters die anders dan in ploegendienst nachtarbeid verrichten.
35
In de tweede plaats is het volgens de verwijzende rechter niet uitgesloten dat de beoordeling van de risico's van de arbeidsplaats van González Castro, die is voorzien in het kader van de procedure ter verkrijging van uitkering wegens risico's tijdens de lactatie, overeenkomstig artikel 26 van wet 31/1995, waarbij de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 zijn omgezet, niet juist is gemaakt, en dat haar arbeidsplaats in werkelijkheid een risico voor haar gezondheid of haar veiligheid inhoudt, met name wegens het feit dat zij nachtarbeid verricht en in ploegendienst werkt, dat zij op bepaalde plekken alleen werkt, en wanneer zij patrouilleert op noodsituaties, zoals delicten, brand of andere dergelijke incidenten moet reageren en dat niet is bewezen dat er een ruimte is die geschikt is voor borstvoeding of in voorkomend geval afkolven.
36
In deze context wenst de verwijzende rechter te vernemen of de regels van de omkering van de bewijslast die zijn voorzien in artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 toepassing vinden in een situatie als aan de orde in het bij hem aanhangige geding. En zo ja wenst hij te vernemen hoe deze bepaling moet worden toegepast, met name met betrekking tot de vraag of het aan de betrokken werkneemster dan wel aan de verwerende partij — hetzij de werkgever hetzij het orgaan dat verantwoordelijk is voor de betaling van de uitkering wegens risico's tijdens de lactatie — staat om te bewijzen dat de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of overplaatsing van de betrokken werkneemster technisch of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
37
Daarop heeft de Tribunal Superior de Justicia de Galicia de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vragen:
- ‘1)
Moet artikel 7 van richtlijn [92/85] aldus worden uitgelegd dat nachtarbeid — waartoe de in artikel 2 bedoelde werkneemsters (onder andere dus werkneemsters tijdens de lactatie) niet mogen worden verplicht — niet alleen arbeid omvat die volledig 's nachts wordt verricht, maar ook ploegendienst wanneer, zoals in casu, een deel daarvan uit nachtdiensten bestaat?
- 2)
Gelden in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie van een werkneemster de bijzondere bewijsregels van artikel 19, lid 1, van richtlijn [2006/54] — in Spaans recht omgezet bij, onder andere, artikel 96, lid 1, van wet 36/2011 — in samenhang met de voorwaarden van artikel 5 van richtlijn [92/85] — in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van wet 31/1995 — voor de vrijstelling van arbeid van een werkneemster tijdens de lactatie en, in voorkomend geval, voor de toekenning van de desbetreffende, krachtens artikel 11, eerste alinea, punt 1, van richtlijn [92/85], in de nationale rechtsorde voorziene uitkering?
- 3)
Kan artikel 19, lid 1, van richtlijn [2006/54] aldus worden uitgelegd dat — in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie, waardoor recht ontstaat op vrijstelling van arbeid als bedoeld in artikel 5 van richtlijn [92/85], in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van wet 31/1995 — als feiten die directe of indirecte discriminatie van een werkneemster tijdens de lactatie kunnen doen vermoeden, kunnen worden aangemerkt: i) het feit dat de werkneemster als veiligheidsagent in ploegendienst werkt en soms 's nachts en alleen werkt; dat ii) zij patrouilleert en, in voorkomend geval, op noodgevallen (delicten, brand of andere incidenten) reageert, en dat bovendien iii) niet is aangetoond dat er op de werkplek een geschikte ruimte voor borstvoeding of, in voorkomend geval, afkolven bestaat?
- 4)
Kan in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie, waardoor recht ontstaat op vrijstelling van arbeid, in het kader waarvan feiten zijn bewezen ‘die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden’ in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn [2006/54] juncto artikel 5 van richtlijn [92/85] — in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van wet 31/1995 — van een werkneemster tijdens de lactatie worden geëist dat zij, om te worden vrijgesteld van arbeid volgens de nationale wettelijke regeling tot omzetting van artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn [92/85], bewijst dat aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden technisch en/of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd en overplaatsing technisch en/of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd, of moet dit bewijs daarentegen door verweersters (haar werkgever en de entiteit die de socialezekerheidsuitkering tijdens de schorsing van de arbeidsovereenkomst verstrekt) worden geleverd?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
38
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7 van richtlijn 92/85 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betrokken werkneemster in ploegendienst werkt in het kader waarvan zij slechts een gedeelte van haar taken in nachttijd verricht.
39
Om deze vraag te beantwoorden dient in herinnering te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof bij de uitlegging van een bepaling van het Unierecht niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt, nastreeft (zie met name arrest van 17 april 2018, Egenberger, C-414/16, EU:C:2018:257, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40
Volgens artikel 7, lid 1, van richtlijn 92/85 nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat zwangere werkneemsters, werkneemsters na de bevalling of werkneemsters tijdens de lactatie niet verplicht worden nachtarbeid te verrichten gedurende hun zwangerschap en tijdens een op de bevalling volgende periode die wordt bepaald door de nationale instantie bevoegd voor veiligheid en gezondheid, mits onder de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden een medisch attest wordt overgelegd waarin de noodzaak daarvan in verband met de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster wordt bevestigd.
41
Artikel 7, lid 2, preciseert dat de in lid 1 bedoelde maatregelen de mogelijkheid dienen te omvatten, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken, van overplaatsing naar werk overdag of van vrijstelling van arbeid of verlenging van het zwangerschapsverlof wanneer overplaatsing naar werk overdag technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
42
De bewoordingen van deze bepaling bevatten echter geen enkele precisering over de exacte draagwijdte van het begrip ‘nachtarbeid’.
43
In dit verband blijkt uit artikel 1 van richtlijn 92/85 dat deze deel uitmaakt van een reeks richtlijnen die zijn vastgesteld op grondslag van artikel 118 A van het EEG-Verdrag, en tot doel heeft minimumvoorschriften vast te stellen met name met betrekking tot de verbetering van de werkomgeving teneinde de gezondheid en de veiligheid van de werknemers te beschermen.
44
Zoals de advocaat-generaal in punt 44 van haar conclusie heeft opgemerkt, is dat tevens het geval voor richtlijn 2003/88, waarin de minimumvoorschriften zijn vastgesteld inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd en die onder meer van toepassing is op bepaalde aspecten van nacht- en ploegenarbeid en het werkrooster.
45
Artikel 2, punt 4, van richtlijn 2003/88 omschrijft ‘nachtarbeider’ als ‘een werknemer die normaal gedurende ten minste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd werkzaam is binnen de nachttijd’ en ‘een werknemer die gedurende een bepaald gedeelte van zijn jaarlijkse arbeidstijd binnen de nachttijd werkzaam kan zijn’. Voorts preciseert artikel 2, punt 3, dat het begrip ‘nachttijd’ moet worden begrepen als ‘een tijdvak van ten minste zeven uren, als vastgesteld bij de nationale wetgeving, dat in ieder geval de periode tussen vierentwintig uur en vijf uur omvat’.
46
Uit de tekst van deze bepaling, en met name uit het gebruik van de uitdrukkingen ‘een tijdvak’, ‘ten minste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd’ en ‘een bepaald gedeelte van zijn […] arbeidstijd’, vloeit voort dat een werkneemster die, zoals in het hoofdgeding, in ploegendienst werkt in het kader waarvan zij slechts een gedeelte van haar taken gedurende de nacht verricht, moet worden beschouwd arbeid te verrichten tijdens de ‘nachttijd’ en derhalve moet worden aangemerkt als ‘nachtarbeider’ in de zin van richtlijn 2003/88.
47
Vastgesteld moet worden dat, aangezien het in het belang is van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie dat op hen overeenkomstig overweging 14 van richtlijn 2003/88 de specifieke voorschriften van richtlijn 92/85 met betrekking tot nachtarbeid worden toegepast, met name teneinde de bescherming die zij in dit opzicht genieten, te versterken, deze specifieke voorschriften niet minder gunstig mogen worden uitgelegd dan de algemene voorschriften van richtlijn 2003/88, die van toepassing zijn op de andere categorieën werknemers.
48
Bijgevolg verricht een werkneemster als die in het hoofdgeding ‘nachtarbeid’ in de zin van artikel 7 van richtlijn 92/85 en valt zij in beginsel onder die bepaling.
49
Deze uitlegging vindt steun in het doel van richtlijn 92/85.
50
Die bepaling beoogt immers de bescherming van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie te versterken door het beginsel vast te leggen dat zij niet mogen worden verplicht nachtarbeid te verrichten wanneer zij door die arbeid worden blootgesteld aan een risico voor hun veiligheid of hun gezondheid.
51
Indien een werkneemster tijdens de lactatie die, zoals in het hoofdgeding, in ploegendienst werkt, zou moeten worden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 7 van richtlijn 92/85 op grond dat zij slechts een gedeelte van haar taken in nachttijd verricht, zou dit tot gevolg hebben dat aan deze bepaling een deel van haar nuttige werking wordt ontnomen. De betrokken werkneemster zou immers kunnen worden blootgesteld aan een risico voor haar gezondheid of haar veiligheid en de bescherming waarop zij krachtens deze bepaling recht heeft, zou aanzienlijk worden verminderd.
52
Met betrekking tot de vraag hoe artikel 7 van richtlijn 92/85 moet worden toegepast op een situatie als die van het hoofdgeding, moet worden gepreciseerd dat, om in aanmerking te komen voor de in lid 2 van deze bepaling genoemde beschermingsmaatregelen, te weten overplaatsing naar werk overdag of, als dat niet mogelijk is, vrijstelling van arbeid, de betrokken werkneemster een medisch attest over moet leggen waarin, onder de door de betrokken lidstaat vastgestelde voorwaarden, de noodzaak daarvan in verband met haar veiligheid of haar gezondheid wordt bevestigd. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.
53
Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 92/85 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betrokken werkneemster in ploegendienst werkt in het kader waarvan zij slechts een gedeelte van haar taken in nachttijd verricht.
Tweede tot en met vierde vraag
54
Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, het Hof tot taak heeft de nationale rechter een voor de oplossing van het bij hem aanhangige geding nuttig antwoord te geven. Met het oog hierop staat het aan het Hof om de voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren en om in die context alle bepalingen van het Unierecht uit te leggen die noodzakelijk zijn voor de beslechting van bij de nationale rechterlijke instanties aanhangige gedingen, ook wanneer die bepalingen niet uitdrukkelijk worden genoemd in de door deze rechterlijke instanties aan het Hof voorgelegde vragen (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
55
Derhalve dient het Hof, ook al de heeft verwijzende rechter zijn tweede tot en met zijn vierde vraag formeel beperkt tot de uitlegging van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 en van artikel 5 van richtlijn 92/85, uit alle door de verwijzende rechterlijke instantie verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van het Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
56
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding relevante nationale regeling, te weten artikel 26 van wet 31/1995, met name de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85, zonder duidelijk onderscheid, in nationaal recht omzet en dat deze regeling in het bijzonder bepaalt dat de schorsing van de arbeidsovereenkomst wegens een risico tijdens de lactatie en de toekenning van de desbetreffende uitkering slechts mogelijk zijn indien na een evaluatie van de arbeidsplaats van de betrokken werkneemster is komen vast te staan dat deze een dergelijk risico inhoudt en dat het niet mogelijk is de arbeidsomstandigheden van deze werkneemster aan te passen of haar over te plaatsen.
57
De verwijzende rechter baseert zich op de premisse dat niet is uitgesloten dat indien de in de nationale regeling voorziene evaluatie van de risico's van de arbeidsplaats van de betrokken werkneemster op juiste wijze was verricht, het bestaan van een risico voor de gezondheid of de veiligheid van deze werkneemster had kunnen worden aangetoond, met name in het licht van artikel 7 van richtlijn 92/85, wegens het feit dat deze werkneemster nachtarbeid en arbeid in ploegendienst verricht, op bepaalde plaatsen haar arbeid alleen verricht, wanneer zij patrouilleert en moet reageren op noodsituaties, zoals delicten, brand of andere dergelijke incidenten, zonder dat is voorzien in geschikte ruimte voor borstvoeding of, in voorkomend geval, afkolven.
58
In deze context vraagt de verwijzende rechter of de regels van de omkering van de bewijslast die zijn vervat in artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54, moeten worden toegepast in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een werkneemster aan wie werd geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico's tijdens de lactatie werd geweigerd, bij de nationale rechter of enige andere bevoegde nationale instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico's. Zo ja, vraagt de verwijzende rechter hoe deze bepaling moet worden toegepast, met name met betrekking tot de vraag of de betrokken werkneemster dan wel de verwerende partij, ongeacht of dit de werkgever is of het orgaan dat verantwoordelijk is voor de betaling van de uitkering wegens risico's tijdens de lactatie, dient te bewijzen dat aanpassing van de arbeidsomstandigheden of overplaatsing van de betrokken werkneemster technisch of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
59
Rekening gehouden met deze overwegingen moeten de tweede tot en met de vierde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, in die zin worden begrepen dat de verwijzende rechter daarmee in wezen wenst te vernemen of artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een werkneemster aan wie is geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico tijdens de lactatie is geweigerd, bij een nationale rechter of enige andere bevoegde instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico's, en zo ja hoe deze bepaling in een dergelijk geval moet worden toegepast.
60
In de eerste plaats dient eraan te worden herinnerd dat de lidstaten krachtens artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 overeenkomstig hun nationale rechtstelsels de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat wanneer iemand die zich door niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, voor de rechter of een andere bevoegde instantie feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, de verweerder dient te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden.
61
Artikel 19, lid 4, onder a), van deze richtlijn preciseert met name dat de regels van lid 1 van datzelfde artikel, waarin de bewijslast wordt omgekeerd, ook van toepassing zijn op situaties die onder richtlijn 92/85 vallen, voor zover er sprake is van discriminatie op grond van geslacht.
62
In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 van toepassing is op een situatie waarin een werkneemster tijdens de lactatie bij een nationale rechter of enige andere bevoegde instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico's omdat deze niet zou zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 65).
63
Het feit dat het risico dat verbonden is met de arbeidsplaats van een werkneemster tijdens de lactatie, niet overeenkomstig de vereisten van artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 is beoordeeld, moet immers worden beschouwd als een minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof, in de zin van die richtlijn, en vormt dus directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 2, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/54 (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punten 62 en 63).
64
Het Hof heeft in dit verband gepreciseerd dat de evaluatie van de risico's die zijn verbonden met de arbeidsplaats van een werkneemster tijdens de lactatie, slechts voldoet aan de vereisten van artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 indien zij een specifiek onderzoek omvat waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de betrokken werkneemster teneinde vast te stellen of haar gezondheid of veiligheid of die van haar kind aan een risico zijn blootgesteld (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 51).
65
In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat de in artikel 4 van richtlijn 92/85 bedoelde risico-evaluatie tot doel heeft werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie en hun kind in die zin te beschermen dat wanneer uit deze evaluatie van de werkplaats van een dergelijke werkneemster een risico voor haar gezondheid of haar veiligheid, een terugslag op de zwangerschap of de lactatie van haar kind blijkt, de werkgever krachtens artikel 5 van deze richtlijn gehouden is de nodige maatregelen te nemen opdat de blootstelling aan dit risico wordt vermeden.
66
Zoals de advocaat-generaal in punt 61 van haar conclusie heeft opgemerkt, is artikel 4 van richtlijn 92/85 de algemene bepaling waarin wordt vastgesteld welke maatregelen genomen moeten worden voor alle werkzaamheden die een specifiek risico voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie kunnen inhouden. Artikel 7 van deze richtlijn is daarentegen een specifieke bepaling die van toepassing is op nachtarbeid, die volgens de wetgever een bijzonder risico kan inhouden voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.
67
Hoewel de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 dus hetzelfde doel hebben van bescherming van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie tegen de aan hun arbeidsplaats verbonden risico's, beoogt artikel 7 van richtlijn 92/85 meer in het bijzonder deze bescherming te versterken door het beginsel te formuleren dat werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie niet verplicht zijn nachtarbeid te verrichten wanneer zij een medisch attest overleggen waarin de noodzaak van een dergelijke bescherming in verband met hun veiligheid of hun gezondheid wordt bevestigd.
68
Voor de evaluatie van de risico's die zijn verbonden met de arbeidsplaats van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, als voorzien in het kader van artikel 7 van richtlijn 92/85, kunnen derhalve geen minder strenge vereisten gelden dan die welke van toepassing zijn in het kader van artikel 4, lid 1, van deze richtlijn.
69
Voor deze uitlegging is steun te vinden in het feit dat de richtsnoeren, die overeenkomstig artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/85 bedoeld zijn om als leidraad dienen voor de in artikel 4, lid 1, van deze richtlijn bedoelde evaluatie, uitdrukkelijk verwijzen naar nachtarbeid.
70
In het bijzonder blijkt uit de gedetailleerde tabel inzake de risicobeoordeling van generieke gevaren en bijbehorende situaties waarmee de meeste vrouwen tijdens de zwangerschap, na de bevalling of tijdens de lactatie te maken kunnen krijgen, die staat op bladzijde 13 van die richtsnoeren, dat nachtarbeid een nadelige invloed kan hebben op de gezondheid van jonge en aanstaande moeders en op de lactatie, dat de risico's die deze vrouwen lopen variëren met het soort werk, de arbeidsomstandigheden en de persoon in kwestie, en dat bijgevolg sommige zwangere en borstvoeding gevende vrouwen wegens toenemende vermoeidheid mogelijk niet in staat zijn om in onregelmatige of late diensten te werken of nachtarbeid te verrichten. Deze tabel bevat bovendien preventieve maatregelen met betrekking tot nachtarbeid.
71
Voorts blijkt uit de richtsnoeren dat de evaluatie van de risico's die zijn verbonden met de arbeidsplaats van een werkneemster tijdens de lactatie, een specifiek onderzoek moet omvatten waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de betrokken werkneemster (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punten 46 en 51).
72
Bijgevolg moet worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in punt 50 van haar conclusie heeft opgemerkt, dat de in het kader van artikel 7 van richtlijn 92/85 verrichte evaluatie van de risico's die zijn verbonden aan de arbeidsplaats van de betrokken werkneemster, een specifiek onderzoek moet omvatten waarbij de individuele situatie van deze werkneemster in aanmerking wordt genomen, teneinde te bepalen of haar gezondheid of haar veiligheid of die van haar kind aan een risico worden blootgesteld. Indien een dergelijk onderzoek ontbreekt, is er sprake van een minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof in de zin van deze richtlijn en zou dit rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht vormen in de zin van artikel 2, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/54, zodat artikel 19, lid 1, van deze richtlijn kan worden toegepast.
73
Met betrekking tot de wijze van toepassing van deze bepaling moet in herinnering worden gebracht dat de daarin vervatte bewijsregels niet gelden op het tijdstip waarop de betrokken werkneemster verzoekt om aanpassing van haar arbeidsomstandigheden of — zoals in het hoofdgeding — om een financiële uitkering wegens een risico tijdens de lactatie, en dat de met haar arbeidsplaats verbonden risico's derhalve moeten worden beoordeeld overeenkomstig artikel 4, lid 1, of in voorkomend geval artikel 7, van richtlijn 92/85. Het is pas in een later stadium, wanneer de betrokken werkneemster voor een rechter of enige andere bevoegde instantie opkomt tegen deze risicobeoordeling, dat deze bewijsregels toepassing vinden (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 67).
74
Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 dient de werkneemster die zich door niet-eerbiediging te haren aanzien van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, voor een rechter of enige andere bevoegde instantie feiten of bewijselementen aan te dragen op grond waarvan het bestaan van directe of indirecte discriminatie kan worden aangenomen (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
75
In een situatie als die van het hoofdgeding betekent dit dat de betrokken werkneemster aan de verwijzende rechter of enige andere bevoegde instantie van de betrokken lidstaat feiten of bewijselementen over moet leggen die erop kunnen duiden dat de beoordeling van de van de met haar arbeidsplaats verbonden risico's die is voorzien in de nationale wettelijke regeling ter omzetting van met name de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 in het nationale recht, geen specifiek onderzoek inhield waarbij rekening werd gehouden met haar individuele situatie en dat bijgevolg jegens haar is gediscrimineerd.
76
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing en uit het bij het Hof ingediende dossier dat González Castro bij Mutua Umivale de procedure had ingeleid om een uitkering wegens risico's tijdens de lactatie te verkrijgen en dat zij daartoe op 9 maart 2015 middels een door Mutua Umivale daarvoor verstrekt formulier een medisch attest heeft aangevraagd waarmee wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhield.
77
In het kader van deze procedure heeft Prosegur op 13 maart 2015 aan Mutua Umivale een verklaring gezonden waarin zij erop wees dat zij niet had geprobeerd om de arbeidsomstandigheden van de arbeidsplaats van González Castro aan te passen en evenmin om haar over te plaatsen omdat zij meende dat de taken die zij verrichtte, en haar arbeidsomstandigheden geen invloed hadden op de lactatie.
78
Deze verklaring, die de vorm heeft van een door Mutua Umivale verstrekt standaardformulier, bevat echter geen enkele motivering over de wijze waarop Prosegur tot deze slotsom is gekomen en het blijkt niet dat zij zich heeft gebaseerd op een specifiek onderzoek waarbij rekening is gehouden met de individuele situatie van de betrokken werkneemster.
79
In het besluit waarbij Mutua Umivale de door González Castro ingediende aanvraag heeft afgewezen, wordt voorts enkel vermeld dat ‘er — na een uitputtend onderzoek van de door de werkgeefster zelf verstrekte documentatie — geen sprake is van een aan haar arbeidsplaats inherent risico dat schadelijk kan zijn’. In de conclusies in de bijlage bij dit besluit verwijst Mutua Umivale naar de ‘richtsnoeren voor de evaluatie van beroepsrisico's tijdens de lactatie’, die zijn opgesteld door de Spaanse pediatrievereniging en zijn gepubliceerd door het INSS, om tot het oordeel te komen dat deze aangeven dat ploegenarbeid of nachtarbeid geen risico voor de lactatie vormt. Mutua Umivale stelt tevens, zonder nadere toelichting, dat González Castro gedurende haar arbeid niet is blootgesteld aan stoffen die schadelijk zijn voor haar kind en dat haar arbeidsomstandigheden de lactatie niet verstoren.
80
In die omstandigheden blijkt, zoals de advocaat-generaal in de punten 70 en 77 van haar conclusie heeft opgemerkt, dat de evaluatie van de aan de arbeidsplaats van González Castro verbonden risico's geen specifiek onderzoek heeft omvat waarbij rekening werd gehouden met haar individuele situatie, en dat jegens de belanghebbende is gediscrimineerd. Het staat uiteindelijk aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om de feiten van de bij hem aangebrachte zaak te beoordelen, om na te gaan of dat inderdaad het geval is.
81
Zo ja, dan dient verweerster in het hoofdgeding te bewijzen dat de risicobeoordeling waarin is voorzien in de nationale wettelijke regeling ter omzetting van, met name, de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 in nationaal recht, een specifiek onderzoek omvatte waarin rekening werd gehouden met de individuele situatie van González Castro, met dien verstande dat documenten zoals een verklaring van de werkgever dat de door die werkneemster verrichte taken en haar arbeidsomstandigheden geen invloed hebben op de lactatie, zonder toelichting ter onderbouwing van deze stelling, gecombineerd met de omstandigheid dat haar arbeidsplaats niet voorkomt op de door de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat opgestelde lijst van arbeidsplaatsen die een risico voor de lactatie inhouden, als zodanig geen onweerlegbaar vermoeden vestigen dat dit het geval is. Anders zouden zowel de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 als de bewijsregels van artikel 19 van richtlijn 2006/54 elke nuttige werking verliezen (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 74).
82
Daaraan moet voorts worden toegevoegd dat die bewijsregels van toepassing zijn in het kader van artikel 5 of in voorkomend geval artikel 7, lid 2, van richtlijn 92/85. In het bijzonder wanneer een werkneemster tijdens de lactatie verzoekt om vrijstelling van arbeid gedurende de gehele voor de bescherming van haar veiligheid of gezondheid noodzakelijke periode, en elementen aandraagt die erop kunnen wijzen dat de beschermende maatregelen van artikel 5, leden 1 en 2, of van artikel 7, lid 2, eerste alinea, van deze richtlijn niet haalbaar waren, dient de werkgever te bewijzen dat deze maatregelen technisch of objectief mogelijk waren en redelijkerwijze konden worden verlangd in de situatie van de betrokken werkneemster.
83
Gelet op al het voorgaande dient op de tweede tot en met de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een werkneemster aan wie is geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico's tijdens de lactatie werd geweigerd, bij de nationale rechter of enige andere bevoegde nationale instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico's, wanneer deze werkneemster feiten aandraagt die kunnen suggereren dat deze evaluatie geen specifiek onderzoek heeft omvat waarin rekening is gehouden met haar individuele situatie, en dus kan worden aangenomen dat sprake is van directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van richtlijn 2006/54, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. Het staat dan aan de verwerende partij om het bewijs te leveren dat die risico-evaluatie wel een dergelijk concreet onderzoek heeft omvat en dat het discriminatieverbod bijgevolg niet is geschonden.
Kosten
84
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 7 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betrokken werkneemster in ploegendienst werkt in het kader waarvan zij slechts een gedeelte van haar taken in nachttijd verricht.
- 2)
Artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking), moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een werkneemster aan wie is geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico's tijdens de lactatie werd geweigerd, bij de nationale rechter of enige andere bevoegde nationale instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico's, wanneer deze werkneemster feiten aandraagt die kunnen suggereren dat deze evaluatie geen specifiek onderzoek heeft omvat waarin rekening is gehouden met haar individuele situatie, en dus kan worden aangenomen dat sprake is van directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van richtlijn 2006/54, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
Het staat dan aan de verwerende partij om het bewijs te leveren dat die risico-evaluatie wel een dergelijk concreet onderzoek heeft omvat en dat het discriminatieverbod bijgevolg niet is geschonden.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑09‑2018
Conclusie 26‑04‑2018
E. Sharpston
Partij(en)
Zaak C-41/171.
Isabel González Castro
tegen
Mutua Umivale
Prosegur España SL
Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS)
[verzoek van de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Galicië, Spanje) om een prejudiciële beslissing]
1.
In dit verzoek om een prejudiciële beslissing verzoekt de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Galicië, Spanje) het Hof om richtsnoeren voor de uitlegging van het begrip ‘nachtarbeid’ in richtlijn 92/85/EEG inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie2.. De verwijzende rechter wenst te vernemen of een borstvoeding gevende moeder die in ploegendienst werkt in het kader van een regeling waarbij er bepaalde uren 's nachts wordt gewerkt, specifieke bescherming geniet uit hoofde van deze richtlijn. De verwijzende rechter wenst tevens te vernemen of, indien de betrokken werkneemster opkomt tegen een beslissing waarbij haar verlof om haar kind borstvoeding te geven en betaling van een uitkering in die periode wordt geweigerd, richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep3. van toepassing is. Sommige bepalingen van deze richtlijn leggen de bewijslast bij de werkgever (of, in voorkomend geval, de bevoegde instantie) om aan te tonen dat er in de desbetreffende zaak geen sprake is van discriminatie.
Unierecht
Richtlijn 89/391
2.
Richtlijn 89/391/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk4. is een kaderrichtlijn. Hierin is ‘preventie’ gedefinieerd als ‘het geheel van bepalingen of maatregelen die zijn genomen of vastgesteld in alle stadia van de activiteit in de onderneming teneinde beroepsrisico's te voorkomen of te verminderen’.5. Afdeling II bepaalt de verplichtingen van de werkgever met onder meer de plicht te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met het werk verbonden aspecten.6. De richtlijn bepaalt dat bijzonder kwetsbare risicogroepen moeten worden beschermd tegen voor hen specifieke gevaren7. en machtigt de Uniewetgever om bijzondere richtlijnen vast te stellen ter bevordering van de verbetering van de werkomstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemers8..
Richtlijn 92/85
3.
Richtlijn 92/85 is vastgesteld in het kader van richtlijn 89/391. Uit de overwegingen blijkt dat werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie een specifieke risicogroep vormen.9. De bescherming van de veiligheid en de gezondheid van dergelijke werkneemsters mag geen afbreuk doen aan de plaats van de vrouw op de arbeidsmarkt en mag evenmin afbreuk doen aan de richtlijnen op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.10. Bij bepaalde werkzaamheden kan zich een specifiek risico voordoen voor die groep werkneemsters: dergelijke risico's moeten geëvalueerd worden en de betrokken werkneemster moet over het resultaat van deze evaluatie geïnformeerd worden.11. Ingeval uit het resultaat van de evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster blijkt, moeten maatregelen met het oog op haar bescherming worden genomen.12. Maatregelen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat deze groep werkneemsters niet 's nachts hoeft te werken wanneer dit op grond van hun veiligheid en gezondheid noodzakelijk is.13.
4.
Volgens artikel 1, lid 1, heeft richtlijn 92/85 ten doel ‘maatregelen ten uitvoer te leggen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie’.
5.
Artikel 2 geeft de volgende definities:
- ‘a)
zwangere werkneemster of werkneemster tijdens de zwangerschap: elke zwangere werkneemster die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken;
- b)
werkneemster na de bevalling: elke werkneemster die is bevallen in de zin van de nationale wetten en/of praktijken, en die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig deze wetten en/of praktijken;
- c)
werkneemster tijdens de lactatie: elke werkneemster tijdens de lactatie in de zin van de nationale wetten en/of praktijken die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig deze wetten en/of praktijken.’
6.
Overeenkomstig artikel 3, lid 1, heeft de Commissie richtsnoeren opgesteld voor onder meer de evaluatie van fysische agentia welke geacht worden een risico te vormen voor de veiligheid en de gezondheid van de werkneemsters in de zin van artikel 2.14. De tweede alinea van artikel 3, lid 1, bepaalt dat ‘de [richtsnoeren] ook betrekking [hebben] op bewegingen en houdingen, geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en de overige lichamelijke en geestelijke belastingen in verband met de werkzaamheden van de werkneemsters in de zin van artikel 2’. Artikel 3, lid 2, bepaalt dat de richtsnoeren als leidraad dienen voor de evaluatie van de risico's die in het kader van artikel 4 wordt uitgevoerd.
7.
Artikel 4, lid 1, bepaalt dat voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico kan voordoen van blootstelling aan de agentia, procedés of arbeidsomstandigheden waarvan een niet-limitatieve lijst in bijlage I15. is opgenomen, de aard, de mate en de duur van de blootstelling in de betrokken onderneming en/of inrichting van de werkneemsters in de zin van artikel 2 door de werkgever moeten worden geëvalueerd. De evaluatie heeft ten doel ieder risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede iedere terugslag op onder meer de lactatie van de betrokken werkneemster te evalueren en vast te stellen welke maatregelen moeten worden genomen. Overeenkomstig artikel 4, lid 2, moet de betrokken werkneemster worden geïnformeerd over de resultaten van de evaluatie en over alle maatregelen op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk.
8.
Artikel 5 bepaalt welke maatregelen genomen moeten worden naar aanleiding van de resultaten van een evaluatie uit hoofde van artikel 4, indien uit die evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid of een terugslag op de zwangerschap of de lactatie van een werkneemster blijkt. In dergelijke gevallen neemt de werkgever de nodige maatregelen opdat door tijdelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden van de betrokken werkneemster de blootstelling van deze werkneemster aan dit risico wordt vermeden (artikel 5, lid 1). Indien een dergelijke aanpassing technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, neemt de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken werkneemster een andere arbeidsplaats krijgt (artikel 5, lid 2). Indien overplaatsing technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, wordt de betrokken werkneemster gedurende de gehele voor de bescherming van haar veiligheid of gezondheid noodzakelijke periode, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken, vrijgesteld van arbeid (artikel 5, lid 3).
9.
Artikel 7, met als opschrift ‘Nachtarbeid’, bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de werkneemsters in de zin van artikel 2 niet verplicht worden nachtarbeid te verrichten gedurende hun zwangerschap en tijdens een op de bevalling volgende periode die wordt bepaald door de nationale instantie bevoegd voor veiligheid en gezondheid, mits onder de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden een medisch attest wordt overgelegd waarin de noodzaak daarvan in verband met de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster wordt bevestigd.
- 2.
De in lid 1 bedoelde maatregelen dienen de mogelijkheid te omvatten, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken:
- a)
van overplaatsing naar werk overdag, of
- b)
van vrijstelling van arbeid of verlenging van het zwangerschapsverlof wanneer overplaatsing naar werk overdag technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd.’
10.
Artikel 11, eerste alinea, bepaalt dat de lidstaten, teneinde de rechten van de werknemers die door richtlijn 92/85 worden beschermd, te waarborgen, voorzien in bepalingen ten behoeve van de werkneemsters, met inbegrip van het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering, wanneer onder meer uit de in artikel 4 bedoelde evaluatie een risico blijkt waarvoor verdere maatregelen moeten worden genomen overeenkomstig artikel 5 of in gevallen waarin artikel 7 van die richtlijn van toepassing is.
Richtlijn 2003/88
11.
In richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd16. is de volgende definitie opgenomen:
‘‘Nachttijd’: een tijdvak van ten minste zeven uren, als vastgesteld bij de nationale wetgeving, dat in ieder geval de periode tussen vierentwintig uur en vijf uur omvat.’17.
Richtlijn 2006/54
12.
In de overwegingen van richtlijn 2006/54 staat onder meer het volgende te lezen. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt duidelijk dat de ongunstige behandeling van een vrouw die verband houdt met zwangerschap of moederschap, een directe discriminatie op grond van geslacht vormt. Een dergelijke behandeling moet daarom uitdrukkelijk onder de richtlijn vallen.18. Het Hof heeft ten aanzien van het beginsel van gelijke behandeling consequent de legitimiteit erkend van de bescherming van de biologische gesteldheid van vrouwen bij zwangerschap en moederschap alsook van maatregelen ter bescherming van het moederschap als een middel om tot werkelijke gelijkheid te komen. Richtlijn 2006/54 dient richtlijn 92/85 derhalve onverlet te laten.19. Tot slot ‘[is het] [v]oor een effectieve handhaving van het beginsel van gelijke behandeling […] van groot belang dat regels voor de bewijslast worden vastgesteld. Zoals [het Hof] heeft geoordeeld, moet derhalve worden bepaald dat de bewijslast bij de verweerder wordt gelegd indien er sprake is van kennelijke discriminatie, behalve in procedures waarin de rechter of een andere bevoegde nationale instantie de feiten moet onderzoeken. Wel moet worden verduidelijkt dat de beoordeling van de feiten die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, blijft toekomen aan de relevante nationale instantie, overeenkomstig de nationale wetgeving of praktijk. Voorts behouden de lidstaten het recht om in alle fasen van de procedures een voor de eiser gunstigere bewijsregeling in te voeren.’20.
13.
Artikel 1 bepaalt dat de richtlijn ten doel heeft ‘de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep’ te verzekeren.
14.
Overeenkomstig de definitie in artikel 2, lid 1, onder a), is er sprake van ‘directe discriminatie’ ‘wanneer iemand op grond van geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld’. Volgens artikel 2, lid 1, onder b), is er sprake van ‘indirecte discriminatie’ ‘wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een geslacht in vergelijking met personen van het andere geslacht bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn’. Volgens artikel 2, lid 2, onder c), omvat ‘discriminatie’ ‘elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof in de zin van [richtlijn 92/85]’.
15.
Artikel 14, lid 1, verbiedt discriminatie op grond van geslacht met betrekking tot onder meer werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden [artikel 14, lid 1, onder c)].
16.
Artikel 19 luidt:
- ‘1.
De lidstaten nemen, overeenkomstig hun nationale rechtsstelsels, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer iemand die zich door niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, voor de rechter of een andere bevoegde instantie feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, de verweerder moet bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden.
- 2.
Lid 1 belet de lidstaten niet voor de eiser gunstiger regels in te voeren.
[…]
- 4.
De leden [1 en 2] zijn ook van toepassing op:
- a)
de situaties waarop […], voor zover er sprake is van discriminatie op grond van geslacht, [richtlijn 92/85] van toepassing [is];
[…]’
17.
Overeenkomstig artikel 28 laat richtlijn 2006/54 bepalingen (van de Unie en van de lidstaten) betreffende de bescherming van vrouwen, in het bijzonder wat zwangerschap en moederschap betreft, onverlet. Tevens is uitdrukkelijk bepaald dat zij, onder meer, richtlijn 92/85 onverlet laat.
Spaans recht
18.
Artikel 26 van Ley 31/1995 de Prevención de Riesgos Laborales (wet 31/1995 ter preventie van arbeidsrisico's) van 8 november 1995 (hierna: ‘Ley 31/1995’) luidt als volgt:
- ‘1.
De evaluatie van de risico's [voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers] als bedoeld in artikel 16 van de onderhavige wet omvat de bepaling van de aard, de mate en de duur van de blootstelling van zwangere of pas bevallen werkneemsters aan agentia, procedés of werkomstandigheden die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de werkneemsters of de foetus bij alle werkzaamheden die een specifiek risico kunnen inhouden. Indien uit de resultaten van de evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid blijkt of een mogelijke terugslag op de zwangerschap of de lactatie van de betrokken werkneemsters, neemt de werkgever de nodige maatregelen om blootstelling aan dat risico te voorkomen door de arbeidsomstandigheden of de werktijden van de betrokken werkneemster aan te passen.
Indien nodig bestaan die maatregelen erin werkneemsters vrij te stellen van nachtarbeid of arbeid in ploegendienst.
- 2.
Wanneer de medische dienst van het Instituto Nacional de la Seguridad Social [nationaal socialezekerheidsorgaan; hierna: ‘INSS’] of van het ziekenfonds, naargelang de entiteit waarbij de onderneming de arbeidsrisico's heeft doen verzekeren, met het verslag van de arts van de Servicio Nacional de Salud [nationale gezondheidsdienst] die de werkneemster facultatief bijstaat, bevestigt dat een aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de werktijden niet mogelijk is of dat ondanks een dergelijke aanpassing de arbeidsomstandigheden een negatieve invloed kunnen hebben op de gezondheid van de zwangere werkneemster of van de foetus, wordt deze werkneemster toegewezen aan een andere arbeidsplaats of functie die met haar toestand te verenigen is. Daartoe stelt de werkgever, na overleg met de werknemersvertegenwoordigers, een lijst van risicovrije arbeidsplaatsen op.
De toewijzing aan een andere arbeidsplaats of functie gebeurt volgens de regels en criteria die gelden voor functionele mobiliteit, en blijft gelden totdat de gezondheidstoestand van de werkneemster haar in staat stelt terug te keren naar haar vroegere arbeidsplaats.
[…]
- 3.
Indien overplaatsing technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, kan de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder d), [van Real Decreto Legislativo 1/1995, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (koninklijk wetgevend decreet 1/1995 tot goedkeuring van de herschikte tekst van de wet op het werknemersstatuut) van 24 maart 1995] wegens een risico tijdens de zwangerschap worden geschorst zolang als noodzakelijk is om haar veiligheid en gezondheid te beschermen en zolang zij niet naar haar vorige functie kan terugkeren of een andere met haar toestand verenigbare functie kan uitoefenen.
- 4.
Leden 1 en 2 van het onderhavige artikel zijn ook van toepassing tijdens de periode van lactatie wanneer de medische dienst van het [INSS] of van het ziekenfonds, naargelang de entiteit waarbij de onderneming de arbeidsrisico's heeft doen verzekeren, met het verslag van de arts van de nationale gezondheidsdienst die de werkneemster of haar kind facultatief bijstaat, bevestigt dat de arbeidsomstandigheden negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de moeder of van het kind. Tevens kan de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster wegens een risico tijdens de lactatie van kinderen jonger dan negen maanden overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder d), van [koninklijk wetgevend decreet 1/1995] worden geschorst indien is voldaan aan de in lid 3 van dit artikel gestelde voorwaarden.’
19.
Naar Spaans recht brengt het bestaan van een risico tijdens de lactatie alleen de schorsing van de arbeidsovereenkomst en de ontvangst van een socialezekerheidsuitkering met zich mee indien het bestaan van een dergelijk risico is bewezen en een aanpassing van de arbeidsplaats of een overplaatsing niet mogelijk is.
20.
De verwijzende rechter wijst erop dat in de rechtspraak van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) herhaaldelijk is bevestigd dat ploegendienst en nachtwerk niet automatisch als risico voor de lactatie kunnen worden beschouwd. De Tribunal Supremo heeft evenwel verklaard dat een dergelijk risico kan worden vastgesteld wanneer de werkuren niet in overeenstemming zijn met de normale intervallen om de baby te voeren, mits de onverenigbaarheid van rechtstreekse borstvoeding niet ondervangen kan worden door de moedermelk af te kolven, en dat het in elk geval aangetoond moet worden dat het afkolven van de moedermelk in dit specifieke geval om redenen die verband houden met de gezondheid van de moeder of de zuigeling, niet raadzaam zou zijn.
21.
Wat het procesrecht betreft, heeft artikel 96 van Ley 36/2011 reguladora de la jurisdicción social (wet 36/2011 betreffende de rechtspleging in arbeids- en socialezekerheidszaken) van 10 oktober 2011 (hierna: ‘Ley 36/2011’) als opschrift ‘Bewijslast in geval van discriminatie of arbeidsongeval’. Artikel 96, lid 1, waarbij artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 in Spaans recht is omgezet, bepaalt dat in gevallen waarin een persoon die van mening is dat hij nadeel heeft geleden omdat het beginsel van gelijke behandeling niet op hem is toegepast, feiten aanvoert die aannemelijk maken dat sprake is van discriminatie, onder meer op grond van geslacht, de bewijslast naar de verweerder wordt verschoven.
Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen
22.
Isabel González Castro werkte als veiligheidsagent bij Prosegur España SL. Op 8 november 2014 beviel zij van een zoon, aan wie zij borstvoeding gaf. Vanaf maart 2015 werkte zij in het winkelcentrum As Termas te Lugo (Spanje).21. Zij werkte in variabele ploegen van acht uur. Met de bewaking op haar werkplek waren ten minste twee veiligheidsagenten belast, behalve wat de volgende ploegen betreft, wanneer er slechts één veiligheidsagent was: van maandag tot en met donderdag van middernacht tot 8.00 uur; op vrijdag van 14.00 tot 20.00 uur; op zaterdag van 15.00 tot 20.00 uur, en op zondag van 1.00 tot 8.00 uur.
23.
Uit het procesdossier dat door de verwijzende rechter is overgelegd, blijkt dat González Castro op 3 maart 2015 van de afdeling kindergeneeskunde van de openbare gezondheidsdienst een attest heeft gekregen voor risico's tijdens de lactatie, waarin bevestigd werd dat zij haar zoon inderdaad borstvoeding gaf. De verzekeraar van de werkgever, Mutua Umivale, heeft Prosegur España op 3 maart 2015 een standaardbrief gestuurd, waarin werd verklaard dat het verzoek om betaling van een uitkering tijdens de zwangerschap of de lactatie was afgewezen ‘omdat er geen risico's waren’. González Castro heeft op 9 maart 2015 een formulier ingevuld genaamd ‘Aanvraag van een medisch attest waaruit een risico tijdens de lactatie blijkt’, dat zij bij haar werkgever heeft ingediend. De standaardtekst op het formulier luidde: ‘Het gevraagde medische attest rechtvaardigt, in uw geval, overplaatsing of wijziging van de werkzaamheden die u verricht. Alleen als dat om wettelijke redenen niet gebeurt, krijgt u de uitkering voor het risico tijdens de zwangerschap of de borstvoedingsperiode uitbetaald.’ De vertegenwoordiger van Prosegur España vulde op 13 maart 2015 een formulier in genaamd ‘Attest voor de betaling van de werkgeversbijdragen aan het socialezekerheidsstelsel in verband met een verzoek om betaling van een financiële vergoeding voor het risico tijdens de borstvoedingsperiode’, waarin werd verklaard dat González Castro als veiligheidsagent werkte, dat haar taken erin bestonden om te patrouilleren en, in voorkomend geval, erop toe te zien dat geen strafbare feiten werden gepleegd, en dat haar arbeidsomstandigheden niet van invloed waren op de borstvoeding.22.
24.
Mutua Umivale heeft vervolgens het verzoek van González Castro om een medisch attest formeel onderzocht. Op 17 maart 2015 heeft Mutua Umivale het verzoek van González Castro om een medisch attest per brief afgewezen met de verklaring dat, op basis van de door de werkneemster zelf verstrekte gegevens, er aan haar baan geen risico verbonden was dat schadelijk zou kunnen zijn. In de bij de brief gevoegde documenten werd geciteerd uit het handboek van de Spaanse vereniging voor kindergeneeskunde (‘Richtsnoeren voor de beoordeling van arbeidsrisico's tijdens de lactatie’), dat voor het INSS is opgesteld (hierna: ‘handboek van de Spaanse vereniging voor kindergeneeskunde’). In die brief stelde Mutua Umivale dat ‘nachtwerk, ploegendienst of alleen werken op zich geen duidelijk risico voor borstvoeding inhouden, ook al kunnen zij het geven van borstvoeding lastiger maken wegens de werktijden; er bestaat geen risico op onderbreking van de borstvoeding als de door ons aan u gegeven aanbevelingen worden opgevolgd’.23.
25.
Op 24 april 2015 schreef González Castro een brief aan Mutua Umivale met bezwaar tegen de weigering. Haar verzoek werd bij brief van 4 mei 2015 door Mutua Umivale afgewezen op grond van het feit dat er op de werkplek van González Castro geen risico bestond voor de gezondheid van het kind. Op 4 augustus 2015 heeft Mutua Umivale een medisch verslag overgelegd ondertekend door dr. Maria Renau Escudero. In het verslag werd verwezen naar het attest van de kinderarts dat zij had verstrekt en naar de verklaringen van haar werkgever dat ‘noch haar arbeidsomstandigheden, noch haar werkzaamheden en functies als veiligheidsagent van invloed waren op de borstvoeding’. In het verslag werd ook verwezen naar het handboek van de Spaanse vereniging voor kindergeneeskunde. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen enkel risico bestaat voor de betrokken werkneemster dat van invloed is op de borstvoeding. Daarbij wordt dat handboek aangehaald: ‘Volgens onze criteria houdt nachtwerk noch ploegendienst op zichzelf een duidelijk risico in voor borstvoeding, hoewel wij kunnen aanvaarden dat beide omstandigheden in die zin een weerslag hebben op borstvoeding dat deze lastiger wordt gemaakt door de werktijden.’ Op 30 december 2015 werd het beroep van González Castro tegen dat besluit door de Juzgado de lo Social n.o 3 de Lugo (arbeidsrechtbank nr. 3 Lugo, Spanje) verworpen op grond dat ploegendienst of nachtwerk geen risico vormt tijdens de borstvoedingsperiode, volgens de arresten van de Tribunal Supremo en het handboek van de Spaanse vereniging voor kindergeneeskunde. González Castro heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
26.
González Castro beweert dat zij tijdens de periode dat zij borstvoeding gaf, om drie redenen gevaar liep:
- i)
de aard van het werk als veiligheidsagent (het gevaar en de daarmee gepaard gaande stress);
- ii)
het feit dat zij haar werk in ploegendiensten verrichtte, soms 's nachts en alleen, en
- iii)
het feit dat het niet mogelijk was op de werkplek borstvoeding te geven, aangezien daar volgens haar geen voorzieningen voor waren en zij haar werkplek niet kon verlaten om borstvoeding te geven.
Mutua Umivale (de verzekeraar) werpt tegen dat de beroepsactiviteit van González Castro geen reëel gevaar voor borstvoeding inhield, maar slechts een ‘moeilijkheid’ voor borstvoeding opleverde die eigen is aan alle beroepsactiviteiten. Zij stelt dat nachtwerk en ploegendienst op zich geen duidelijk risico voor borstvoeding inhouden, ‘ook al kunnen zij het geven van borstvoeding lastiger maken’, en dat de moeilijkheden en de onverenigbaarheid van rechtstreekse borstvoeding ‘kunnen worden ondervangen door de moedermelk buiten het werk af te kolven, aangezien moedermelk lang kan worden bewaard, zelfs op kamertemperatuur’.
27.
De verwijzende rechter verklaart dat niet was aangetoond dat González Castro op de werkplek toegang had tot een geschikte ruimte voor borstvoeding of afkolven, of dat de arbeidsplaats kon worden aangepast of dat voor een andere arbeidsplaats kon worden gezorgd om de omstandigheden te voorkomen die volgens González Castro een risico voor borstvoeding vormen.
28.
Tegen deze achtergrond verzoekt de verwijzende rechter om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 7 van richtlijn [92/85] aldus worden uitgelegd dat nachtarbeid — waartoe de in artikel 2 bedoelde werkneemsters (onder andere werkneemsters tijdens de lactatie) niet mogen worden verplicht — niet alleen arbeid omvat die volledig 's nachts wordt verricht, maar ook ploegendienst wanneer, zoals in casu, een deel daarvan uit nachtdiensten bestaat?
- 2)
Gelden in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie van een werkneemster de bijzondere bewijsregels van artikel 19, lid 1, van richtlijn [2006/54] — in Spaans recht omgezet bij, onder andere, artikel 96, lid 1, van Ley 36/2011 — in samenhang met de voorwaarden van artikel 5 van richtlijn [92/85] — in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van Ley 31/1995 — voor de vrijstelling van arbeid van een werkneemster tijdens de lactatie en, in voorkomend geval, voor de toekenning van de desbetreffende, krachtens artikel 11, eerste alinea, punt 1, van richtlijn [92/85], in de nationale rechtsorde voorziene uitkering?
- 3)
Kan artikel 19, lid 1, van richtlijn [2006/54] aldus worden uitgelegd dat — in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie, waardoor recht ontstaat op vrijstelling van arbeid als bedoeld in artikel 5 van richtlijn [92/85], in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van Ley 31/1995 — als feiten die directe of indirecte discriminatie van een werkneemster tijdens de lactatie kunnen doen vermoeden, kunnen worden aangemerkt:
- 1)
het feit dat de werkneemster als veiligheidsagent in ploegendienst werkt en soms 's nachts en alleen werkt; dat
- 2)
zij patrouilleert en, in voorkomend geval, op noodgevallen (misdrijven, brand of andere incidenten) reageert, en dat bovendien
- 3)
niet is aangetoond dat er op de werkplek een geschikte ruimte voor borstvoeding of, in voorkomend geval, afkolven bestaat?
- 4)
Kan in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie, waardoor recht ontstaat op vrijstelling van arbeid, in het kader waarvan feiten zijn bewezen ‘die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden’ in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn [2006/54] juncto artikel 5 van richtlijn [92/85] — in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van Ley 31/1995 — van een werkneemster tijdens de lactatie worden geëist dat zij om te worden vrijgesteld van arbeid volgens de nationale wettelijke regeling tot omzetting van artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn [92/85], bewijst dat aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden technisch en/of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd en overplaatsing technisch en/of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd, of moet dit bewijs daarentegen door verweersters (haar werkgever en de entiteit die de socialezekerheidsuitkering tijdens de schorsing van de arbeidsovereenkomst verstrekt) worden geleverd?’
29.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door het INSS, de Duitse en de Spaanse regering, alsmede door de Europese Commissie. Ter terechtzitting van 22 februari 2018 hebben deze partijen, behalve de Duitse regering, pleidooi gehouden.
Beoordeling
Inleidende opmerkingen
30.
Het INSS is van mening dat het Spaanse recht antwoorden biedt op de vragen van de verwijzende rechter. Bijgevolg stelt het dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet noodzakelijk is.
31.
Hoewel de nationale maatregelen ter uitvoering van de richtlijnen 92/85, 2003/88 en 2006/54 onder de bevoegdheid van de verwijzende rechter vallen, lijkt het mij dat de gezaghebbende uitlegging van de bepalingen van het Unierecht die bij deze nationale maatregelen zijn omgezet, een zaak van dit Hof is. De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of het begrip nachtarbeid in artikel 7 van richtlijn 92/85 uitgelegd moet worden in het licht van richtlijn 2003/88 en of de situatie van González Castro binnen de werkingssfeer van deze bepaling valt. Tevens wil hij weten in hoeverre richtlijn 92/85 samen met richtlijn 2006/54 moet worden gelezen. Dat zijn kwesties van Unierecht. Verder is het vaste rechtspraak van het Hof dat uitsluitend de nationale rechter kan bepalen welke prejudiciële vragen worden gesteld.24. De verwijzende rechter heeft met zijn verzoek om een prejudiciële beslissing gewoon van deze bevoegdheid gebruikgemaakt. Ik ben het daarom niet eens met het INSS: de vragen van de verwijzende rechter moeten worden onderzocht.
32.
Het staat vast dat González Castro bij Prosegur España werkte en dat zij in de relevante periode als ‘werkneemster tijdens de lactatie’ in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 92/85 werd beschouwd.25. Het Hof verklaarde onlangs dat ‘aangezien de toestand van de vrouw tijdens de lactatie nauw samenhangt met het moederschap en inzonderheid met ‘de zwangerschap of het bevallingsverlof’, werkneemsters tijdens de lactatie dezelfde bescherming moeten genieten als werkneemsters tijdens de zwangerschap of na de bevalling’.26.
33.
Evenmin wordt betwist dat het werkrooster van González Castro gelijk is aan dat van een werkneemster in ploegendienst die ook 's nachts werkt.
34.
Tot slot moet ik erop wijzen dat de lidstaten op grond van artikel 7 van richtlijn 92/85 de nodige maatregelen moeten nemen opdat werkneemsters niet verplicht worden nachtarbeid te verrichten tijdens de zwangerschap en gedurende een periode na de bevalling die door de bevoegde nationale instantie wordt bepaald. Uit de beschrijving die de verwijzende rechter in de verwijzingsbeslissing van het nationale recht geeft, blijkt dat deze termijn in Spanje negen maanden na de bevalling beslaat. Het staat vast dat het verzoek om een vergoeding van González Castro binnen deze termijn is ingediend.
Eerste vraag
35.
Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of ‘nachtarbeid’ in de zin van artikel 7 van richtlijn 92/85 ook arbeid in ploegendienst omvat, wanneer de betrokken werkneemster slechts enkele uren nachtarbeid verricht.
36.
Volgens het INSS staat het aan de verwijzende rechter om te beoordelen of González Castro op basis van nationale regels nachtarbeider is en of er overeenkomstig artikel 7 van richtlijn 92/85 en de relevante nationale regeling een door een arts gecertificeerd risico voor borstvoeding bestaat.
37.
Het lijdt geen twijfel dat de taken van het Hof duidelijk onderscheiden zijn van de taken van de verwijzende rechter en dat het uitsluitend aan laatstgenoemde staat om de nationale wettelijke regeling uit te leggen.27. In procedures op grond van artikel 267 VWEU volgt echter uit de taakverdeling tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof dat de verwijzende rechter de betrokken nationale wettelijke regeling zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de in het geding zijnde richtlijnen om uitvoering te geven aan het beoogde resultaat.28. Het is niet aan dit Hof om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van de nationale regels met die richtlijnen. Het Hof is echter wel bevoegd om de verwijzende rechter alle gegevens over de uitlegging van het Unierecht te verschaffen die hij nodig heeft om die taken uit te oefenen.29.
38.
Duitsland betoogt dat artikel 7 van richtlijn 92/85 in het licht van richtlijn 2003/88 moet worden uitgelegd en voert aan dat ‘nachtarbeid’ ploegendienst omvat waarbij gedurende een bepaald aantal uren 's nachts wordt gewerkt. Spanje stelt dat ploegendienst die 's nachts wordt verricht onder het begrip nachtarbeid valt, maar dat dit niet betekent dat deze arbeid een inherent risico inhoudt voor werkneemsters tijdens de lactatie. Volgens de Commissie omvat nachtarbeid niet alleen arbeid die volledig 's nachts wordt verricht, maar ook ploegendienst die ten minste gedeeltelijk 's nachts wordt verricht.
39.
Ik ben het om de volgende redenen eens met de Commissie.
40.
Ten eerste kan nachtarbeid, hoewel dit begrip niet is gedefinieerd in richtlijn 92/85, niet tot een bepaald werktijdenrooster worden beperkt. Mijns inziens kunnen zowel werkzaamheden die volledig 's nachts worden verricht als ploegendienst waarbij slechts een gedeelte van de gewerkte uren 's nachts worden verricht, onder ‘nachtarbeid’ vallen.
41.
Ten tweede moet volgens vaste rechtspraak bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt.30.
42.
De uitlegging van artikel 7 van richtlijn 92/85 die ik voorstel, strookt met de doelstellingen van deze richtlijn. Richtlijn 92/85 heeft ten doel maatregelen ten uitvoer te leggen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.31. Zo behoort een werkneemster die borstvoeding geeft tot de specifieke risicogroep voor wie maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid genomen moeten worden. Bovendien is het in overeenstemming met de algemene preventieve doelstelling van deze maatregel dat vrouwen die onder artikel 2, onder c), van de richtlijn vallen, in aanmerking zouden moeten komen voor bescherming krachtens artikel 7 indien zij nachtdiensten verrichten in plaats van systematisch 's nachts te werken.
43.
Werpt richtlijn 2003/88 licht op de uitlegging van het begrip nachtarbeid in artikel 7 van richtlijn 92/85?
44.
Beide richtlijnen hebben dezelfde rechtsgrondslag.32. Artikel 7 van richtlijn 92/85 verwijst echter niet naar de definitie van ‘nachttijd’ in artikel 2, lid 3, van richtlijn 2003/88 en de term nachtarbeid is niet gedefinieerd in laatstgenoemde richtlijn.33.
45.
Bovendien beschermt richtlijn 92/85 een bijzonder kwetsbare groep werknemers34. en moet vastgesteld worden of de betrokken werkneemster aan de eisen van die richtlijn voldoet om onder de bepalingen ervan te kunnen vallen. De voorschriften van richtlijn 2003/88 zijn niet noodzakelijk relevant voor een dergelijke beoordeling.
46.
Het lijkt mij dat nachtarbeid in richtlijn 92/85 niet noodzakelijk precies dezelfde betekenis heeft als nachttijd in artikel 2, lid 3, van richtlijn 2003/88. Het gaat er veeleer om de twee richtlijnen op coherente wijze uit te leggen.
47.
Het begrip ‘nachttijd’ in richtlijn 2003/88 is in artikel 2, lid 3, gedefinieerd als een tijdvak van ten minste zeven uren, als vastgesteld bij de nationale wetgeving, dat in ieder geval de periode tussen 24.00 uur en 5.00 uur omvat. Ik ben van mening dat het woord ‘nacht’ in richtlijn 92/85, bij gebreke van dwingend tegenbewijs, dezelfde betekenis moet krijgen. Hieruit volgt dat, indien een werkneemster tijdens dit tijdvak haar werkzaamheden verricht, deze werktijden nachtarbeid in de zin van artikel 7 van richtlijn 92/85 vormen. Ik merk op dat in richtlijn 2003/88 de term ‘een tijdvak’ wordt gebruikt, wat suggereert dat ploegenarbeid niet van de werkingssfeer van de definitie is uitgesloten.
48.
Ik ben het ook eens met de opmerking van de verwijzende rechter dat, als ploegendienst die 's nachts wordt verricht, uitgesloten zou worden van de werkingssfeer van artikel 7 van richtlijn 92/85, moeders die borstvoeding geven tijdens die uren minder bescherming zouden genieten dan vrouwen die alleen 's nachts werken. Het is moeilijk te geloven dat de wetgever een dergelijk resultaat voor ogen had.
49.
Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld (met betrekking tot de huidige richtlijn 2006/54) dat de lidstaten verplicht zijn in hun nationale wetgeving niet het beginsel op te nemen dat nachtarbeid door vrouwen verboden is — ook indien in afwijkingen van dat verbod is voorzien — wanneer nachtarbeid door mannen niet verboden is. Een dergelijk verbod zou in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling.35.
50.
In de dertiende overweging van richtlijn 92/85 staat echter te lezen dat onder meer van werkneemsters tijdens de lactatie niet mag worden verlangd dat zij 's nachts werken wanneer dit uit veiligheids- of gezondheidsoverwegingen noodzakelijk is. Uit deze overweging, gelezen in samenhang met de regeling van artikel 7, blijkt dat de situatie van de betrokken werkneemster individueel beoordeeld moet worden.
51.
Uit het procesdossier van de nationale rechter blijkt dat González Castro een gecertificeerd medisch attest heeft gekregen dat zij inderdaad borstvoeding gaf en dat zij ter ondersteuning van haar verzoek de procedure voor het verkrijgen van een medisch attest was begonnen door haar deel van het formulier ‘Aanvraag van een medisch attest waaruit een risico tijdens de lactatie blijkt’ op 9 maart 2015 in te vullen. Het INSS heeft ter terechtzitting verklaard dat het geen deel uitmaakt van de procedure voor het verstrekken van een dergelijk medisch attest, wat een zaak is tussen de werkneemster, haar werkgever en in voorkomend geval diens verzekeraar (in dit geval Mutua Umivale). Het Hof werd ook verteld dat de werkneemster een verslag van een andere arts, zoals een huisarts, kan overleggen, maar dat het onduidelijk is of een dergelijk verslag op zichzelf voldoende zou zijn om de procedure te starten en verzoekster in aanmerking te laten komen voor bescherming op grond van richtlijn 92/85.
52.
Het staat uiteraard aan de verwijzende rechter om de noodzakelijke feitelijke vaststellingen te doen. Zelfs nog voordat González Castro op 9 maart 2015 haar formele aanvraag voor het medisch attest indiende, bleek uit de brief van Mutua Umivale van 3 maart 2015 aan haar werkgever echter dat haar verzoek geen succes zou hebben.36. Er zijn geen aanwijzingen dat haar werkgever of Mutua Umivale een individuele evaluatie van haar persoonlijke situatie heeft uitgevoerd. Wanneer het materiaal wordt samengevoegd dat beschikbaar is door wat het INSS en de Spaanse regering hebben aangevoerd, de beschrijving van de verwijzende rechter in zijn verwijzingsbeslissing en de documenten in het procesdossier van die rechter, blijkt dat de huidige nationale praktijk erin bestaat dat wanneer in het handboek van de Spaanse vereniging voor kindergeneeskunde niet wordt erkend dat een bepaald beroepsprofiel een risico voor borstvoeding inhoudt, het verzoek van de werkneemster om een medisch attest automatisch wordt afgewezen.37.
53.
Het is mij duidelijk dat een dergelijke benadering in strijd is met richtlijn 92/85. De Uniewetgever heeft besloten dat nachtarbeid een risico vormt. Het medisch attest is bedoeld om een beoordeling van de situatie van de individuele werkneemster in een specifiek geval teweeg te brengen. De regeling die aan het Hof is beschreven, is duidelijk in strijd met de doelstellingen van de wetgever.
54.
Ik suggereer niet dat er in deze zaak sprake is geweest van ongepast gedrag. Een procedure waarbij de verzekeraar die de door de werkneemster aangevraagde uitkering moet uitbetalen, tevens als poortwachter optreedt door te beslissen of die werkneemster het bij artikel 7 van richtlijn 92/85 vereiste medisch attest kan krijgen, is echter intrinsiek gebrekkig. De verzekeraar bevindt zich in een positie met een duidelijk belangenconflict.
55.
Als González Castro aan de eisen van artikel 7, lid 1, voldoet, wordt zij uit hoofde van richtlijn 92/85 beschermd en hoeven de artikelen 4 en 5 niet in aanmerking te worden genomen (zie tweede tot en met vierde vraag), aangezien het bij toepassing van artikel 7 niet nodig is een beroep te doen op de algemene risicobeoordeling uit hoofde van artikel 4 van richtlijn 92/85.38. In de huidige stand van zaken is het niet duidelijk of de artikelen 4 en 5 nog steeds relevant zijn voor het geschil in het hoofdgeding.39.
56.
Ik concludeer derhalve dat een werkneemster die in ploegendienst werkt en een deel van haar taken 's nachts verricht, onder artikel 7, lid 1, van richtlijn 92/85 kan vallen, mits zij een medisch attest overlegt waaruit blijkt dat het noodzakelijk is maatregelen te treffen om een risico voor haar veiligheid of gezondheid te voorkomen overeenkomstig artikel 7, lid 2, van deze richtlijn. Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak, na te gaan of verzoekster een dergelijk attest heeft verstrekt, dan wel in staat is gesteld om dit te verstrekken.
Tweede, derde en vierde vraag
Algemene opmerkingen
57.
Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 nemen de lidstaten, overeenkomstig hun respectieve rechtsstelsels, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, wanneer iemand zich door schending van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht en feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, de verweerder dient te bewijzen dat dit beginsel niet werd geschonden.40. Met de tweede, de derde en de vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen hoe deze bepaling in samenhang met artikel 5 van richtlijn 92/85 moet worden uitgelegd. Deze vragen zijn met name relevant wanneer González Castro niet voldoet aan de voorwaarden die in artikel 7 van richtlijn 92/85 worden gesteld voor vrijstelling van arbeid en de betaling van een uitkering uit hoofde van artikel 11, aangezien het niet mogelijk is haar over te plaatsen naar uitsluitend werk overdag.41.
58.
De verwijzende rechter heeft de tweede, de derde en de vierde vraag gebaseerd op de premisse dat uit een correct uitgevoerde evaluatie op grond van artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 mogelijk naar voren was gekomen dat er een risico voor de borstvoeding gevende werkneemster bestond, zodat het noodzakelijk is om na te gaan welke maatregelen ter bescherming van haar veiligheid en gezondheid op grond van artikel 5 genomen hadden moeten worden. In de verwijzingsbeslissing (of in het begeleidende nationale dossier) is echter geen informatie opgenomen waaruit blijkt dat een evaluatie overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 92/85 heeft plaatsgevonden. Ter terechtzitting heeft de Spaanse regering het Hof meegedeeld dat artikel 26 van Ley 31/1995 de belangrijkste bepaling ter uitvoering van de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 is, maar dat er in de nationale wettelijke regeling geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de twee artikelen van deze richtlijn. Het is niet helemaal duidelijk of artikel 4 dan wel artikel 7 (of zelfs beide) de basis vormt voor het verzoek van González Castro om een vergoeding. Dat is een vraag die uiteindelijk door de verwijzende rechter moet worden onderzocht.
59.
Valt de situatie van González Castro binnen de werkingssfeer van artikel 4 van richtlijn 92/85?
60.
Deze bepaling is van toepassing op werkneemsters tijdens de lactatie ‘voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico kan voordoen van blootstelling aan de agentia, procedés of arbeidsomstandigheden waarvan een niet-limitatieve lijst in bijlage I is opgenomen’. Het feit dat González Castro geen ondergrondse werkzaamheden in de mijnen verrichtte (de enige categorie werk die in de niet-limitatieve lijst van bijlage I onder ‘Arbeidsomstandigheden’ wordt genoemd), betekent niet dat een baan als de hare noodzakelijkerwijs buiten de werkingssfeer van richtlijn 92/85 valt. De risicobeoordeling uit hoofde van artikel 4, lid 1, wordt uitgevoerd op basis van de richtsnoeren, die onder meer betrekking hebben op ‘geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en de overige lichamelijke en geestelijke belastingen in verband met de werkzaamheden van de werkneemsters in de zin van artikel 2’ van die richtlijn.42. Ploegendienst en nachtarbeid zijn twee situaties die in de richtsnoeren worden genoemd.43. De uitdrukkelijke tekst van artikel 3, lid 1, tweede alinea, juncto artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 bevestigt derhalve dat werk als dat van González Castro inderdaad binnen de werkingssfeer van laatstgenoemde bepaling valt.
61.
Artikel 4 is de algemene bepaling waarin wordt vastgesteld welke maatregelen genomen moeten worden voor alle werkzaamheden die een specifiek risico voor werkneemsters in de zin van artikel 2 van richtlijn 92/85 kunnen inhouden. Artikel 7 is daarentegen een specifieke bepaling die van toepassing is op nachtarbeid, die volgens de wetgever een bijzonder risico kan inhouden voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.
62.
De werkgever is verplicht de risicobeoordeling uit te voeren, de betrokken werkneemster hoeft niet uitdrukkelijk om bescherming op grond van richtlijn 92/85 te verzoeken. Dat strookt volledig met het kader van richtlijn 89/391, die werkgevers verplicht om preventieve maatregelen te nemen om de veiligheid en gezondheid van werknemers te waarborgen voor alle aspecten die met het werk te maken hebben.44.
63.
Kortom, bij richtlijn 92/85 werd de verplichting ingevoerd om een evaluatie te verrichten en de risico's mee te delen. Indien uit de resultaten van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, van die richtlijn uitgevoerde risicobeoordeling een risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede een mogelijke terugslag op de zwangerschap of de lactatie van een werkneemster blijkt, moet de werkgever volgens artikel 5, leden 1 en 2, van deze richtlijn zorgen voor een tijdelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden.45. Indien dat onder de gegeven omstandigheden niet mogelijk is, dient de betrokken werkneemster te worden overgeplaatst naar een andere functie. Alleen indien ook deze overplaatsing onmogelijk blijkt, moet de betrokken werkneemster volgens artikel 5, lid 3, gedurende de gehele voor de bescherming van haar veiligheid of gezondheid noodzakelijke periode, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken, worden vrijgesteld van arbeid.46. Artikel 5 treedt dus alleen in werking als uit de resultaten van de beoordeling overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 92/85 blijkt dat er een risico voor de veiligheid of de gezondheid of een terugslag bestaat, in dit geval op de betrokken werkneemster tijdens de lactatie.
64.
Hoewel de verwijzende rechter in zijn vragen artikel 4 van richtlijn 92/85 niet uitdrukkelijk vermeldt, belet dit niet dat het Hof de verwijzende rechter alle noodzakelijke elementen verschaft voor de uitlegging van het Unierecht, met inbegrip van andere bepalingen van deze richtlijn (hier in het bijzonder artikel 4) die nuttig kunnen zijn.47.
65.
Ik begrijp de tweede, de derde en de vierde vraag aldus dat verzocht wordt om richtsnoeren over de uitlegging van artikel 19 van richtlijn 2006/54 betreffende de verdeling van de bewijslast en artikel 4 van richtlijn 92/85. Ik zal de tweede en de derde vraag samen behandelen alvorens over te gaan op de vierde vraag.
Tweede en derde vraag
66.
Zijn de regels die de bewijslast krachtens artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 naar de werkgever (of de bevoegde autoriteit) verschuiven, van toepassing wanneer een werkneemster in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 92/85 een overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deze richtlijn uitgevoerde risicobeoordeling aanvecht (of wanneer artikel 7 in het geding is) (tweede vraag)? Wat moet er worden verstaan onder ‘feiten die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden’ in artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54? De verwijzende rechter vraagt met name of uit de volgende feiten directe of indirecte discriminatie in de zin van deze bepaling blijkt:
- i)
dat de werkneemster in ploegendienst werkt en soms 's nachts en alleen werkt;
- ii)
dat het werk het toezicht op een gebouw omvat, waarbij, in voorkomend geval, op noodgevallen moet worden gereageerd, en
- iii)
dat niet is aangetoond dat er op de werkplek een geschikte ruimte voor borstvoeding of afkolven bestaat (derde vraag).
67.
De werkgever is verplicht de risicobeoordeling krachtens artikel 4 overeenkomstig de richtsnoeren uit te voeren.48. Het staat aan de werkgever om
- i)
gevaren, waaronder geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en andere lichamelijke en geestelijke belastingen, en
- ii)
de categorie werkneemsters, in dit geval een borstvoeding gevende moeder, te identificeren, alsook te zorgen voor een kwalitatieve en kwantitatieve risicobeoordeling door een bevoegd persoon.
De richtsnoeren maken duidelijk dat bij een risicobeoordeling terdege rekening moet worden gehouden met medisch advies en de zorgen van de individuele vrouw.49.
68.
In de richtsnoeren wordt het volgende gesteld met betrekking tot de risicobeoordeling voor ‘geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en werktijden’: ‘Lange werkdagen, continu- en nachtarbeid kunnen nadelige invloed hebben op jonge en a.s. moeders en op de lactatie. Niet alle vrouwen worden op dezelfde manier beïnvloed en de bijbehorende risico's variëren met het soort werk, de arbeidsomstandigheden en de persoon in kwestie. […] [D]e geestelijke zowel als lichamelijke moeheid [neemt] tijdens de zwangerschap en na de bevalling toe, als gevolg van de verschillende fysiologische en andere veranderingen die tijdens de zwangerschap plaatsvinden. Omdat sommige zwangere en borstvoeding gevende vrouwen lijden aan toenemende vermoeidheid, zijn zij mogelijk niet in staat onregelmatige of late diensten te werken, of nachtarbeid of overwerk te verrichten. Arbeidstijdregelingen […] kunnen van nadelige invloed zijn op de gezondheid van de zwangere vrouw en haar ongeboren kind, haar herstel na de bevalling of haar vermogen tot lactatie en zij kunnen het risico van stress en met stress verwante ziekten verhogen.’50.
69.
De verwijzende rechter legt uit dat het beroep van González Castro in eerste aanleg is verworpen ‘op grond dat ploegendienst of nachtwerk — zoals de Tribunal Supremo heeft geoordeeld en zoals wordt vermeld in het handboek van de Spaanse vereniging voor kindergeneeskunde […] — geen risico tijdens de lactatie inhoudt en dat het feit dat de werkneemster ‘moet patrouilleren, reageren op een alarm wegens een noodgeval (misdrijf, brand) en, ten slotte, waakzaam zijn voor eventuele incidenten (in bepaalde gevallen verricht zij die activiteiten alleen)’, ‘geen risico voor borstvoeding inhoudt en het niet onmogelijk maakt om borstvoeding te geven, aangezien moedermelk buiten de arbeidstijd kan worden afgekolfd’’.
70.
Deze verklaring suggereert dat de bevoegde autoriteit het algemene profiel van de functie van González Castro heeft beoordeeld aan de hand van algemene richtsnoeren, maar haar persoonlijke situatie niet heeft onderzocht, zoals vereist door een gecombineerde lezing van artikel 3, lid 2, en artikel 4 van richtlijn 92/85.
71.
De lidstaten moeten krachtens artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 overeenkomstig hun nationale rechtstelsels de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat wanneer iemand die zich door niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, voor de rechter of een andere bevoegde instantie feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, de verweerder dient te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Artikel 19, lid 4, onder a), van deze richtlijn preciseert met name dat de regels van lid 1 van datzelfde artikel waarbij de bewijslast wordt omgekeerd, ook van toepassing zijn op situaties die onder richtlijn 92/85 vallen, voor zover er sprake is van discriminatie op grond van geslacht.51. Het ontbreken van een behoorlijke risicobeoordeling op grond van artikel 4 van richtlijn 92/85 leidt overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/54 tot een minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof in de zin van deze richtlijn, en vormt derhalve discriminatie in de zin van deze richtlijn.52.
72.
Het begrip indirecte discriminatie in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/54 kan niet relevant zijn voor werkneemsters die binnen de werkingssfeer van artikel 2 van richtlijn 92/85 vallen. Bepalingen, criteria of praktijken die leiden tot een minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof, kunnen per definitie niet ‘ogenschijnlijk neutraal’ zijn, omdat deze bepalingen enkel gevolgen hebben voor specifieke categorieën werkneemsters die in artikel 2 van richtlijn 92/85 worden omschreven.53. Wanneer een werkneemster zich op richtlijn 92/85 beroept, gaat het er dus om of er feiten zijn die directe discriminatie in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 kunnen doen vermoeden.54.
73.
Artikel 19, lid 4, onder a), van richtlijn 2006/54 preciseert met name dat de regels van lid 1 van datzelfde artikel, waarin de bewijslast wordt omgekeerd, ook van toepassing zijn op situaties die onder richtlijn 92/85 vallen, voor zover er sprake is van discriminatie op grond van geslacht. Elke minder gunstige behandeling van een werkneemster om het feit dat zij borstvoeding geeft, moet wordt geacht binnen de werkingssfeer van artikel 2, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/54 te vallen en vormt derhalve directe discriminatie op grond van geslacht.55. Bijgevolg zijn de voorschriften van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 mogelijk van toepassing.
74.
Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat artikel 2, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/54, door de lidstaten het recht voor te behouden om bepalingen ter bescherming van de vrouw bij zwangerschap en moederschap in stand te houden of in te voeren, in het kader van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen de wettigheid van de bescherming van de biologische gesteldheid van de vrouw tijdens en na de zwangerschap, alsmede van de bescherming van de bijzondere relatie tussen moeder en kind tijdens de periode na de bevalling erkent. Voorts is overeenkomstig artikel 14 van richtlijn 2006/54 elke vorm van discriminatie van een vrouw in deze omstandigheden bij deze richtlijn verboden voor zover de discriminatie betrekking heeft op de werkgelegenheid en de arbeidsvoorwaarden van de betrokken werkneemster, in de zin van artikel 14, lid 1, onder c), van die richtlijn.56.
75.
Leiden de feiten die door de verwijzende rechter zijn vastgesteld tot discriminatie in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54?
76.
Indien de werkgever nalaat een beoordeling in de zin van artikel 4, lid 1, uit te voeren wanneer de betrokken werkneemster onder artikel 2, onder c), van richtlijn 92/85 valt, vormt dit nalaten ‘feiten die directe […] discriminatie kunnen doen vermoeden’ in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54. De factoren die de verwijzende rechter in zijn verwijzingsbeslissing heeft genoemd (ploegendienst, de taken die van een veiligheidsagent worden verwacht, gebrek aan faciliteiten op het werk om borstvoeding te geven) zouden voor elke beoordeling relevant zijn. Het is echter niet de aanwezigheid van deze factoren die aanleiding moet geven tot een evaluatie door de werkgever.57. De noodzaak om de evaluatie uit te voeren vloeit voort uit de gesteldheid van de vrouw, in dit geval als werkneemster tijdens de lactatie, en uit de verplichtingen van de werkgever uit hoofde van artikel 4 van richtlijn 92/85.
77.
Wanneer de betrokken werkneemster zich echter benadeeld acht en kan aantonen dat de uitgevoerde beoordeling geen evaluatie van haar persoonlijke situatie omvatte, zou een dergelijke situatie eveneens leiden tot een vermoeden van directe discriminatie in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54. Dat lijkt mij het geval te zijn wanneer de werkgever of de bevoegde autoriteiten een beleid of een algemene regel toepassen uit hoofde waarvan ploegendienst of nachtarbeid geen inherent risico voor borstvoeding inhoudt, zonder de specifieke situatie van de betrokken individuele werkneemster en haar kind te onderzoeken. Een dergelijke aanpak ondermijnt in feite de doelstellingen van zowel richtlijn 92/85 als richtlijn 2006/54. Een dergelijk proces plaatst de werkneemster in een positie waarin zij een vermoeden dat haar werk haar niet in gevaar brengt, moet aanvechten en, in voorkomend geval, moet weerleggen. Dit staat in schril contrast met het feit dat in beide richtlijnen wordt erkend dat werkneemsters die onder artikel 2 van richtlijn 92/85 vallen, een bijzonder kwetsbare groep vormen.58. Een evaluatieproces waarbij de betrokken werkneemster een algemeen vermoeden moet weerleggen dat zij geen risico loopt omdat haar beroepsprofiel niet wordt geacht risico's in te houden voor moeders die borstvoeding geven, vormt dus een minder gunstige behandeling van een vrouw in de zin van artikel 2, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/54, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 1 en lid 4, onder a), van deze richtlijn.
78.
Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit inderdaad het gevolg is van de nationale regels in kwestie, of een beoordeling op grond van artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 heeft plaatsgevonden, en of een dergelijke beoordeling, voor zover deze in het geval van González Castro heeft plaatsgevonden, in overeenstemming is met de richtsnoeren.
79.
Wanneer een werkneemster in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 92/85 zich benadeeld acht omdat het beginsel van gelijke behandeling niet op haar is toegepast, en aantoont dat haar werkgever geen beoordeling op grond van artikel 4, lid 1, van deze richtlijn heeft verricht om de risico's voor haar veiligheid en gezondheid te beoordelen, of dat een dergelijke beoordeling niet is uitgevoerd overeenkomstig de richtsnoeren als bedoeld in artikel 3 van richtlijn 92/85, dan leiden deze omstandigheden tot het ontstaan van een vermoeden van directe discriminatie in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of de praktische toepassing van de nationale regeling in kwestie in strijd is met de regel van deze bepaling, volgens welke de bewijslast wordt verlegd naar de verweerder.
Vierde vraag
80.
Met de vierde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de werkgever de bewijslast draagt indien hij het niet eens is met de bewering van de werkneemster dat zij recht heeft op verlof en betaling van een uitkering uit hoofde van artikel 5, lid 3, en artikel 11 van richtlijn 92/85. Deze rechter stelt dat die vraag alleen aan de orde is wanneer het Hof op de derde vraag met ‘ja’ antwoordt.
81.
Op basis van mijn analyse tot nu toe is die vraag alleen relevant als de verwijzende rechter tot de conclusie komt
- i)
dat de bevoegde autoriteiten een beoordeling hebben uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 waaruit blijkt dat er een risico bestaat voor de veiligheid of de gezondheid van González Castro,
- ii)
dat haar arbeidsvoorwaarden niet tijdelijk konden worden aangepast (artikel 5, lid 1), en
- iii)
dat zij niet kon worden overgeplaatst (artikel 5, lid 2). Hoewel dit uitgangspunt niet wordt weerspiegeld in de beschrijving van de feiten in de verwijzingsbeslissing, is het nog steeds zo dat de bewering van González Castro dat zij recht heeft op verlof en betaling van een uitkering, ten grondslag ligt aan de nationale procedure.
Een antwoord op de vierde vraag kan de verwijzende rechter derhalve helpen om uitspraak te doen in de nationale procedure.
82.
De werkgever heeft een algemeen overzicht van de arbeidsomstandigheden en vereisten voor zijn werknemers en is het best in staat om te beoordelen welke maatregelen geschikt zijn om op geïdentificeerde risico's te reageren. Voor zover de beoordeling van eventuele verdere maatregelen op grond van artikel 5 van richtlijn 92/85 deel uitmaakt van het hoofdgeding, berust de bewijslast overeenkomstig artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 dus bij de werkgever.59. Het tegenovergestelde standpunt zou de bescherming door richtlijn 92/85 tenietdoen.60. Ik voeg daaraan toe dat dit volgens mij bij uitstek een situatie is waarin tussen werkgever en werkneemster moet worden besproken welke aanpassingen nodig zijn.
83.
Voor zover de beoordeling van eventuele verdere maatregelen op grond van artikel 5 van richtlijn 92/85 deel uitmaakt van het hoofdgeding, berust de bewijslast overeenkomstig artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 derhalve bij de verweerder.
Conclusie
84.
Gelet op al het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van de Tribunal Superior de Justicia de Galicia als volgt te beantwoorden:
- ‘—
Een werkneemster die in ploegendienst werkt en een deel van haar taken 's nachts verricht, kan binnen de werkingssfeer vallen van artikel 7, lid 1, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, mits zij een medisch attest overlegt waaruit blijkt dat het noodzakelijk is maatregelen te treffen om een risico voor haar veiligheid of gezondheid te voorkomen overeenkomstig artikel 7, lid 2, van deze richtlijn. Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak, na te gaan of verzoekster een dergelijk attest heeft verstrekt, dan wel in staat is gesteld om dit te verstrekken.
- —
De regels van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, volgens welke de bewijslast wordt verlegd naar de verweerder, zijn van toepassing in omstandigheden waarin een werkneemster tijdens de lactatie in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 92/85 aantoont dat haar werkgever heeft nagelaten een risicobeoordeling overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deze richtlijn uit te voeren.
- —
Wanneer een werkneemster in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 92/85 zich benadeeld acht omdat het beginsel van gelijke behandeling niet op haar is toegepast, en zij aantoont dat haar werkgever geen beoordeling op grond van artikel 4, lid 1, van deze richtlijn heeft verricht om de risico's voor haar veiligheid en gezondheid te beoordelen of dat een dergelijke beoordeling niet is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 3 van die richtlijn bedoelde richtsnoeren, dan leiden deze omstandigheden tot het ontstaan van een vermoeden van directe discriminatie in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of de praktische toepassing van de nationale regeling in kwestie in strijd is met de regel van deze bepaling, volgens welke de bewijslast bij de verweerder berust.
- —
Voor zover de beoordeling van eventuele verdere maatregelen op grond van artikel 5 van richtlijn 92/85 deel uitmaakt van het hoofdgeding, berust de bewijslast overeenkomstig artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 bij de verweerder.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2018
Oorspronkelijke taal: Engels.
Richtlijn van de Raad van 19 oktober 1992 (PB 1992, L 348, blz. 1).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 (PB 2006, L 204, blz. 23). Zie verder de punten 12 en 17 hieronder.
Richtlijn van de Raad van 12 juni 1989 (PB 1989, L 183, blz. 1).
Artikel 3, onder d).
Artikel 5, lid 1.
Artikel 15.
Artikel 16, lid 1.
Achtste overweging.
Negende overweging.
Tiende overweging.
Elfde overweging.
Dertiende overweging.
Zie de mededeling van de Commissie over de richtsnoeren voor de evaluatie van chemische, fysische en biologische agentia alsmede van de industriële procedés welke geacht worden een risico te vormen voor de veiligheid of de gezondheid op het werk van de werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie [COM(2000) 466 definitief/2 (hierna: ‘richtsnoeren’)].
De lijst in bijlage I omvat onder meer fysische, biologische en chemische agentia, procedés en arbeidsomstandigheden. De enige vermelding van arbeidsomstandigheden is ‘ondergrondse werkzaamheden in de mijnen’.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 (PB 2003, L 299, blz. 9).
Artikel 2, punt 3.
Overweging 23.
Overweging 24.
Overweging 30.
De periode vanaf maart 2015, toen González Castro als veiligheidsagent voor Prosegur España werkte en haar zoon borstvoeding gaf, noem ik de ‘relevante periode’.
In punt 3 van dat formulier verklaart Prosegur España dat zij heeft geprobeerd de arbeidsomstandigheden van González Castro aan te passen teneinde haar over te plaatsen naar een andere werkplek, maar dat een dergelijke overplaatsing niet mogelijk was, omdat haar arbeidsomstandigheden niet van invloed waren op het geven van borstvoeding.
Cursivering van mij.
Arrest van 6 maart 2003, Kaba, C-466/00, EU:C:2003:127, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak. Zie ook arrest van 15 november 2007, International Mail Spain, C-162/06, EU:C:2007:681, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Een ‘werkneemster’ in de zin van richtlijn 92/85 is een autonoom Unierechtelijk begrip, zie arrest van 11 november 2010, Danosa, C-232/09, EU:C:2010:674, punt 39.
Arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 59. Zie de achtste overweging van richtlijn 92/85.
Arrest van 15 januari 2013, Križan e.a., C-416/10, EU:C:2013:8, punt 58.
Arrest van 13 november 1990, Marleasing, C-106/89, EU:C:1990:395, punt 8.
Arrest van 15 november 2007, International Mail Spain, C-162/06, EU:C:2007:681, punten 19 en 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie naar analogie arrest van 16 juli 2015, Maïstrellis, C-222/14, EU:C:2015:473, punt 30.
Arrest van 18 maart 2014, D., C-167/12, EU:C:2014:169, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Richtlijn 92/85 had als rechtsgrondslag artikel 118 A van het EEG-Verdrag; voor richtlijn 2003/88 was dit artikel 137 EG (de bepaling die overeenstemt met artikel 118 A van het voormalige Verdrag). De overeenkomstige bepaling is thans artikel 153 VWEU.
Richtlijn 92/85 dateert van elf jaar vóór richtlijn 2003/88. Bij deze laatste richtlijn is richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 1993, L 307, blz. 18) gecodificeerd. Artikel 1, lid 4, van richtlijn 2003/88 bepaalt dat de bepalingen van richtlijn 89/391 volledig van toepassing zijn op onder meer nachtarbeid, ploegendienst en werkroosters. Zie ook overweging 3 van richtlijn 2003/88.
Arrest van 18 maart 2014, D., C-167/12, EU:C:2014:169, punten 33 en 34.
Arresten van 13 maart 1997, Commissie/Frankrijk, C-197/96, EU:C:1997:155, punt 4 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 4 december 1997, Commissie/Italië, C-207/96, EU:C:1997:583, punt 4 en aldaar aangehaalde rechtspraak. Zie ook de negende overweging van richtlijn 92/85.
Zie punt 23 hierboven.
Zie punten 24 en 25 hierboven.
In het oorspronkelijke voorstel COM(90) 406 def. stond dat er een verplicht tijdvak zou komen waarin de betrokken werkneemster geen nachtarbeid zou verrichten. Dat tijdvak kon worden aangevuld met een extra tijdvak na overlegging van een medisch attest waaruit blijkt dat dit nodig was voor de gezondheid van de werkneemster. De tekst is in het gewijzigde voorstel COM(92) 259 def. van 10 juni 1992 gewijzigd in de formulering die nu terugkomt in artikel 7 van richtlijn 92/85.
Zie verder punten 57-64 hieronder.
Arrest van 21 juli 2011, Kelly, C-104/10, EU:C:2011:506, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak. Die zaak betrof richtlijn 97/80/EG van de Raad van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van geslacht (PB 1998, L 14, blz. 6).
Zie punt 27 hierboven.
Tweede alinea van artikel 3, lid 1; zie punt 6 hierboven.
Zie punt 68 hieronder.
Zie punt 2 hierboven.
Zie elfde overweging van richtlijn 92/85.
Arrest van 1 juli 2010, Parviainen, C-471/08, EU:C:2010:391, punten 31 en 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/85. Zie ook arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punten 44-51, en mijn conclusie in die zaak, EU:C:2017:287, punten 41-45.
Het gaat hierbij onder meer om de vraag of de betrokken werkneemster voor het eerst borstvoeding geeft: zie bladzijden 8 en 9 van de richtsnoeren.
Zie de tabel op bladzijde 13 van de richtsnoeren.
Arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 53.
Arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 62.
Bij bijna alle heterogame diersoorten worden de nakomelingen gewoonlijk tot de geboorte door het vrouwtje gedragen. Bij vissen van de familie Syngnathidae (zoals zeepaardjes) wordt deze functie echter door mannetjes vervuld. Aangezien dit bij de mens niet het geval is, is het intrinsiek onwaarschijnlijk dat er een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze wordt gevonden die personen van een geslacht bijzonder benadeelt in vergelijking met personen van een ander geslacht met betrekking tot zwangerschap, het feit recent te zijn bevallen of borstvoeding. Een dergelijke bepaling, maatstaf of handelwijze kan niet ‘ogenschijnlijk neutraal’ zijn, aangezien deze alleen betrekking kan hebben op vrouwen, die tot deze zeer specifieke categorieën behoren.
Zie punt 14 hierboven en overweging 23 van richtlijn 2006/54.
Arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 60.
Arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 64.
Het bestaan van een van deze factoren, kan dus niet bepalend zijn.
Zie punt 3 hierboven.
Arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 75. Zie ook mijn conclusie in die zaak, EU:C:2017:287, punten 90 en 91, en overweging 30 van richtlijn 2006/54.
Zie in dat verband arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C-531/15, EU:C:2017:789, punt 74.