Rb. Almelo, 11-01-2012, nr. 122722 HA ZA 2011-611
ECLI:NL:RBALM:2012:BV1465
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
11-01-2012
- Zaaknummer
122722 HA ZA 2011-611
- LJN
BV1465
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2012:BV1465, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 11‑01‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Gerechtelijke rangregeling 3:271 lid 1 BW; bevelschrift 485 Rv.
Partij(en)
RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 122722 HA ZA 2011-611
datum vonnis: 11 januari 2012 (mljk)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
eiseres tot verificatie,
hierna ook te noemen: de bank,
advocaat: mr. T.T. van Zanten te Amsterdam,
en
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende de [woonplaats], [land],
verweerders tot verificatie,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. M.D. Kalmijn te Leeuwarden.
De weergave van het procesverloop
- 1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende achtereenvolgens in het geding gebrachte processtukken:
- -
de conclusie van eis tot verificatie van de zijde van de bank van 26 oktober 2011;
- -
de akte van de zijde van [gedaagden] van 23 november 2011;
- -
de akte uitlating producties van de zijde van de bank van 21 december 2011.
- 2.
Daarna is vonnis gevraagd waarvan de uitspraak bij vervroeging is bepaald op heden.
Waarvan kan worden uitgegaan
- 3.
Op 30 juni 2011 is bij deze rechtbank het verzoek ingekomen van de bank tot benoeming van een rechter-commissaris in een rangregeling. Op 4 juli 2011 is door de voorzieningenrechter in deze rechtbank mr. A.E. Zweers tot rechter-commissaris benoemd, te wiens overstaan de verdeling van de verkoopopbrengst van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] – ten laste van [gedaagden] – zal plaatsvinden. Bij beschikking van genoemde rechter-commissaris van 25 juli 2011 is in dat kader de door de wet voorgeschreven staat van verdeling in de rangregeling vastgesteld. Die staat van verdeling luidt:
“De opbrengst van de executoriale verkoop van de onroerende zaak gelegen aan de [adres]te [plaats], ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats, land, adres], behoort als volgt te worden verdeeld:
ABN AMRO Bank N.V. € 950.000,00 in mindering op haar door hypotheek gedekte vordering ad € 1.471.467,39.”
- 4.
Ter zitting op 15 augustus 2011 is ten overstaan van genoemde rechter-commissaris door [gedaagden] tegenspraak gedaan tegen de hiervoor aangehaalde staat van verdeling. De bank is bij die zitting niet verschenen. Daarop is deze zaak door de rechter-commissaris verwezen naar de terechtzitting van deze rechtbank (renvooiprocedure), waarop aansluitend door partijen is geprocedeerd zoals hierboven bij de weergave van het procesverloop is weergegeven.
De standpunten van partijen
- 5.
De tegenspraak van [gedaagden] luidt samengevat aldus:
- -
de bank is bij herhaling - en ook thans - niet in staat gebleken de hoogte te onderbouwen van door haar gestelde vordering op [gedaagden] ten bedrage
van € 1.471.467,39 exclusief rente en kosten. Het juiste mede daarom is geweest
dat partijen op 18 maart 2010 de na te noemen vaststellingsovereenkomst
zijn aangegaan;
- -
uit de naar zeggen van [gedaagden] nog steeds tussen partijen geldende vaststellingsovereenkomst van de bank en [gedaagde sub 1] (bijlage 5 bij de akte van
- [gedaagden])
volgt dat de bank tegen finale kwijting € 950.000,- toekomt (minus de kosten van de notaris).
- 6.
Door de bank is gepersisteerd bij haar stellingname dat zij het bestaan van haar vordering op [gedaagden] ten bedrage van € 1.471.467,39 exclusief rente en kosten afdoende heeft aangetoond en dat haar vordering is gesecureerd door de hypotheekrechten zoals aangeduid in de conclusie van eis. Aan de vaststellingsovereenkomst van 18 maart 2010 zijn partijen naar zeggen van de bank niet meer gebonden, omdat aan hetgeen daarin in de artikelen 1 en 9 als voorwaarde is gesteld, niet is voldaan. [Gedaagden] zijn dan ook nog steeds de volledige vordering verschuldigd aan de bank. Het belang van die vaststellingsovereenkomst voor deze procedure is gering. De verkoopopbrengst van de woonboerderij bedraagt immers € 950.000,-, welk bedrag de bank dus in ieder geval toekomt na aftrek van kosten, ook als de vaststellings-overeenkomst nog wel van kracht zou zijn tussen partijen.
De beoordeling van het geschil
- 7.
Aan de orde is hier de gerechtelijke rangregeling van artikel 3:271 lid 1 BW. Duidelijk is dat partijen in dat kader belanghebbenden zijn. Uit de tekst van genoemd artikel blijkt dat - nadat de koopprijs reeds is betaald en zich in handen bevindt van de notaris - deze rangregeling alleen tot doel kan hebben “om tot verdeling van de opbrengst te komen (…)”. Voor meer en andere doelen is deze rangregelingsprocedure dus niet bedoeld.
- 8.
Tussen partijen staat vast dat de verkoopopbrengst van de betreffende onroerende za(a)k(en) € 950.000,- bedraagt. De op meer gedachten hinkende tegenspraak van
[gedaagden] moet naar het oordeel van de rechtbank aldus worden begrepen dat [gedaagden] onverkort en onvoorwaardelijk vasthouden aan hun stelling dat de meergenoemde vaststellingsovereenkomst van partijen geldig is (gebleven). Die stellingname impliceert dat zij ook thans in dit geding erkennen en blijven erkennen het in die overeenkomst aangeduide bedrag van € 950.000,- (minus de kosten van de notaris) verschuldigd te zijn (gebleven) aan de bank en ook dat die vordering valt onder de reikwijdte van het/de aan de bank verleende hypotheekrecht(en). Aldus beschouwd ziet de tegenspraak van [gedaagden] dus alleen op de vaststelling van de vordering van de bank op hen, [gedaagden], voor zover die vordering hoger is dan het bedrag van € 950.000,-.
- 9.
Op basis van deze genoegzaam tussen partijen vaststaande informatie kan de verdeling van de verkoopopbrengst plaatsvinden; immers komt die opbrengst geheel toe aan de zich op haar hypotheekrecht(en) beroepende bank.
- 10.
In het beperkte kader van deze procedure en gelet op deze uitkomst, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of de bank (toch nog) een hogere vordering op [gedaagden] heeft dan het meergenoemde bedrag van € 950.000,-. In het kader van dit nu eenmaal op de verdeling van de verkoopopbrengst gerichte geding, kunnen [gedaagden] immers geen belang (meer) hebben bij de beoordeling van die vraag.
- 11.
Dit betekent ook dat de rechtbank in het kader van deze rangregelingsprocedure niet toekomt aan de beoordeling van de kwestie of partijen al dan niet nog rechten kunnen ontlenen aan de meergenoemde tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst.
- 12.
Aldus beschouwd kunnen [gedaagden] geen redelijk belang (in de zin van artikel 485a Rv) hebben bij hun tegenspraak voor zover daarmee is beoogd te voorkomen dat deze verkoopopbrengst (deels) toekomt aan de bank.
- 13.
De vaststelling van de rechter-commissaris dat de door hypotheek gedekte vordering van de bank € 1.471.467,39 bedraagt, dient bij de verdeling van deze verkoopopbrengst geen doel, en kan hier achterwege worden gelaten. Volstaan kan immers worden met de vaststelling dat van de opbrengst van € 950.000,- (minus de kosten van de notaris) aan de bank toekomt. Alleen in zoverre moet de tegenspraak van belang worden geoordeeld.
- 14.
Voor een adequate verdeling is hier voldoende dat het bevelschrift van de rechter-commissaris (zoals is bedoeld in artikel 485 Rv) gaat inhouden dat de houder van de netto-opbrengst wordt gelast daaruit de nog niet eerder voldane kosten te voldoen en aan de bank het restant uit te keren, welk restant nooit meer kan zijn dan het meergenoemde bedrag van
€ 950.000,- (minus de kosten van de notaris). Bij maar één gerechtigde tot die netto-opbrengst is dit immers de staat die vereist is om de algehele verdeling van die netto-opbrengst na aftrek van kosten gerealiseerd te krijgen.
- 15.
Voor de verdere gang van zaken moet hier worden verwezen naar het bepaalde in artikel 489 Rv.
- 16.
Op deze renvooiprocedure zijn de gewone regels van de dagvaardingsprocedure van toepassing. Dit betekent dat ook een kostenveroordeling moet worden afgegeven. Om reden dat de tegenspraak in beperkte mate is gehonoreerd, zal de rechtbank de kosten van de rangregelingsprocedure echter compenseren op na te melden wijze.
- 17.
Dit betekent dat in na te melden zin moet worden beslist.
Rechtdoende:
De rechtbank:
- I.
Stelt de hier vereiste staat van verdeling in afwijking van die van de rechter-commissaris als volgt vast:
“De opbrengst van de executoriale verkoop van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats], ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats, land, adres], behoort als volgt te worden uitgekeerd:
de ABN AMRO Bank N.V. ontvangt € 950.000,00 minus de kosten (waaronder die van de notaris) welk bedrag in mindering strekt op haar door hypotheek(en) gedekte vordering(en).”
- II.
Verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
- III.
Compenseert de kosten van dit geding aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
- IV.
Wijst af wat in het kader van deze rangregelingprocedure meer of anders is gevorderd, en zulks om reden als voormeld.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Koopmans en op woensdag 11 januari 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.