HR, 25-01-2011, nr. 09/04572 Hs
ECLI:NL:HR:2011:BP1901
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-01-2011
- Zaaknummer
09/04572 Hs
- LJN
BP1901
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP1901, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1901
ECLI:NL:HR:2011:BP1901, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑01‑2011; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1901
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef. Aanvrage gegrond.
Nr. 09/04572 Hs
Mr. Fokkens
Zitting 31 augustus 2010
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft aanvrager bij onherroepelijke uitspraak van 26 september 2006 wegens 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen", 2. "Opzetheling", veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle.
3. De aanvrage steunt op de stelling dat het onderzoek van de zaak niet zou hebben geleid tot de veroordeling van aanvrager indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van een in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproef.
4. Voor het bewijs van deze stelling is bij de aanvrage een brief gevoegd van het Arrondissementsparket te Arnhem van 30 maart 2007, inhoudende -kort gezegd- dat uit intern onderzoek is gebleken dat bij de geuridentificatieproeven die in de periode september 1997 tot en met maart 2006 zijn afgenomen door de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland, regelmatig niet conform het vastgestelde protocol is gewerkt en dat de resultaten ervan onvoldoende betrouwbaar zijn om in een strafzaak als bewijs te kunnen gebruiken. Verder staat in die brief dat ook in aanvragers zaak sprake is van een door deze dienst uitgevoerde geuridentificatieproef en dat derhalve een herzieningsprocedure mogelijk is.
5. De Hoge Raad heeft verschillende keren beslist op vergelijkbare herzieningsaanvragen.(1) De Hoge Raad gaat er daarbij van uit dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat daarom moet worden aangenomen dat het resultaat van die geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat de feitenrechter zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager ter zake zou hebben vrijgesproken.
6. Het Hof heeft een zogenaamd Promis-arrest gewezen en heeft daarin de volgende bewijsoverweging opgenomen.
Ten aanzien van feit 1 heeft het Hof het volgende overwogen:
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg is onder meer het volgende komen vast te staan:
- [Betrokkene 2] heeft op 12 december 2004 aangifte gedaan van diefstal van zijn bedrijfsauto, een Mercedes, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], gepleegd tussen zaterdag 11 december 2004 12.00 uur en zondag 12 december 2004 20.30 uur. Op de auto stond: "[...]" (p. 42-43 van het proces-verbaal);
- Op zondag 12 december 2004 omstreeks 19.28 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1 en 2] melding van de politiemeldkamer dat er werd ingebroken in supermarkt Coöperatie [A], gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] (p. 23 van het proces-verbaal);
- Getuige [getuige 1] heeft op zondag 12 december 2004 rond 19.15 uur gezien dat een bestelbus van [betrokkene 2] naar de Coöperatie [A] reed, dat twee mannen uit de bestelbus stapten en bij de schuifdeur stonden te rommelen. Bij deze schuifdeur reed de bestelbus even later naar binnen (p. 37 van het proces-verbaal)
- In het pand van de Coöperatie werd een bedrijfsauto, merk Mercedes, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], aangetroffen. Op de auto stond onder andere de tekst:
"[...]". Van dit voertuig bleek een portierslot te zijn vernield en bleek tevens de bedrading onder de stuurkolom te zijn doorverbonden (p. 7 en 45 van het proces-verbaal);
- Verbalisanten [verbalisant 1 en 2] zagen op zondag 12 december 2004 omstreeks 19.40 uur twee mannen uit de inrit van de Coöperatie vandaan komen, waarop zij tegen de mannen riepen: "Politie, staan blijven", Eén man begon gelijk na het aanspreken te rennen in de richting van Barneveld. De andere man, zijnde [betrokkene 3], bleef staan en is vervolgens aangehouden ter zake van inbraak (p. 23 van het proces-verbaal);
- De onder verdachte [betrokkene 3] inbeslaggenomen GSM van het merk Dagem is nader onderzocht. Het telefoonnummer van deze GSM betrof 06-[001] (p. 59-60 van het proces-verbaal);
- Uit de historische printgegevens van het mobiele telefoonnummer 06-[001] is gebleken dat op 12 december 2004 op de navolgende tijdstippen telefonisch contact heeft plaatsgevonden met het telefoonnummer 06-[002]: 11.34.09 uur, 17.32.32 uur, 17.43.16 uur, 17.46 uur, 17.59.16 uur, 18.06.52 uur, 18.29.48 uur, 18.31.10 uur, 18.56.48 uur en 18.59.26 uur (p. 75-76 van het proces-verbaal);
- De vier hierboven genoemde telefonische contacten welke plaatsvonden kort voor de inbraak, zijnde om 18.29.48 uur, 18.31.10, 18.56.48 en 18.59.26 uur, verliepen via de basisstations met de nummers [003, 004 en 005] in gebruik bij de provider KPN. Uit de informatie bij de KPN bleek dat deze drie mastnummers allen toegekend waren aan het basisstation dat gevestigd was bij perceel [a-straat 2] te [plaats], in de nabijheid van de Coöperatie [A] (p. 14 van het proces-verbaal);
- Het telefoonnummer 06-[001] stond in de onder verdachte [betrokkene 3] inbeslaggenomen GSM opgeslagen onder de naam "[aanvrager]"(2) (p. 59-60 van het procesverbaal);
- Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven "[aanvrager]" te worden genoemd en verklaard dat hij op 12 december 2004 meermalen met [betrokkene 3] gebeld had;
- Door verbalisant [verbalisant 3] zijn op zondag 12 december 2004, omstreeks 20.30 zijn onder meer geurmonsters afgenomen van het stuur en de versnellingspook in de bedrijfsauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] en van de handvatten van een in de Coöperatie achter voornoemde bedrijfsauto aangetroffen kruiwagen (pagina 2-3 en 46- 47 van het proces-verbaal);
- Er is door een speurhond geurovereenkomst waargenomen tussen de geurmonsters van de handvatten van de kruiwagen en de geurdragers welke werden vastgehouden door [betrokkene 3] (p. 55-57 van het proces-verbaal);
- Er is door een speurhond eveneens geurovereenkomst waargenomen tussen de geurmonsters van het stuur en de versnellingspook in de bedrijfsauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] en de geurdragers welke werden vastgehouden door verdachte (p. 55-57 van het proces-verbaal);
- [Betrokkene 1], eigenaar van de Coöperatie [A] heeft aangifte gedaan van diefstal uit zijn bedrijf. Een geldbedrag van 50 euro is weggenomen. Tevens is een metalen kast opengebroken en een sleutel weggenomen (p. 32- 35 van het procesverbaal).
Ten aanzien van feit 2 overweegt het Hof het volgende:
Er is geurovereenkomst vastgesteld tussen de geurmonsters van het stuur en de versnellingspook van de in de Coöperatie aangetroffen tenlastegelegde bedrijfsauto en de geurdragers welke werden vastgehouden door verdachte. Naast de vernieling van de portierslot was de bedrading onder het stuurkolom doorverbonden.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat betrokkene de auto voorhanden heeft gehad en op het moment van het voorhanden krijgen moet hebben geweten dat deze van misdrijf afkomstig was.
7. Deze bewijsvoering moet, zoals in noot 2 al is aangegeven, op één punt verbeterd worden gelezen: in de telefoon van [betrokkene 3] stond onder de naam [aanvrager] opgeslagen het nummer 06[002] en niet 06[001], zijnde het GSM-nummer van [betrokkene 3]. Voor de beoordeling van de aanvrage is dat overigens niet van belang. Nu het resultaat van de geuridentificatieproef komt te vervallen, resteert als enig aanknopingspunt voor mogelijke betrokkenheid van aanvrager bij feit 1 de omstandigheid dat [betrokkene 3] kort voor het tijdstip van de inbraak een aantal keren telefonisch contact met hem heeft gehad. Dat gegeven kan de conclusie dat aanvrager betrokken is geweest bij die inbraak niet dragen. Voor wat betreft feit 2 bestaat er naast de positieve geuridentificatieproef geen ander bewijs.
Derhalve is het niet aannemelijk dat het Hof zonder de uitkomst van de geuridentificatieproef op grond van het overige bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen. Er is sprake van het ernstige vermoeden dat het Hof, ware hij op de hoogte geweest van de omstandigheid dat ten aanzien van de geurproef ervan moet worden uitgegaan dat deze niet op deugdelijke wijze is uitgevoerd, tot een vrijspraak van het tenlastegelegde zou zijn gekomen (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592, rov. 5.3.2).
9. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van het Hof zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592; HR22 april, LJN BC 8789, NJ 2008, 591.
2 Het Hof bedoelt hier kennelijk het nummer 06-[001] Dit blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen doorgenummerde dossierpagina's 59-60.
Uitspraak 25‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef. Aanvrage gegrond.
25 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/04572 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 september 2006, nummer 21/005792-05, ingediend door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep de aanvrager ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen", 2. "opzetheling", veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling ter zake van de hem tenlastegelegde feiten, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
4. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 30 maart 2007 van het Arrondissementsparket Arnhem gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
5. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
5.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008/591).
5.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
5.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
6. Beoordeling van de aanvrage
6.1. Ten laste van de aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht bewezenverklaard dat:
"1. hij op 12 december 2004 te Wekerom, in elk geval in de gemeente Ede, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen 50 euro en/of een sleutel, in elk geval enig goed, toebehorende aan Coöperatie "[A]" U.A. en/of aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader.
2. hij op 12 december 2004 in Nederland een bedrijfsauto (merk Mercedes Benz, kenteken [AA-00-BB]) voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bedrijfsauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
6.2. De bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering waarvan de inhoud is weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 6.
6.3. Met betrekking tot het bewijs van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten is aannemelijk dat het Hof in het bijzonder aan het desbetreffende resultaat van de geuridentificatieproef heeft ontleend dat de aanvrager in verband moet worden gebracht met deze strafbare feiten. In het onderhavige geval moet het daarom ervoor worden gehouden het Hof zonder de uitkomst van deze geuridentificatieproef uit het beschikbare andere bewijsmateriaal niet met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager op de in de uitspraak omschreven wijze betrokken is bij de tenlastegelegde feiten.
Dit betekent dat het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval zich ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten voordoet, zodat sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van die feiten zou hebben vrijgesproken.
6.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 september 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 januari 2011.