ABRvS, 22-09-2016, nr. 201602905/1/V3
ECLI:NL:RVS:2016:2591
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-09-2016
- Zaaknummer
201602905/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2591, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑09‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 3.109d Vreemdelingenbesluit 2000
- Vindplaatsen
JV 2016/275
Uitspraak 22‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 maart 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.
201602905/1/V3.
Datum uitspraak: 22 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 april 2016 in zaak nr. 16/5615 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in zijn grieven, in onderlinge samenhang bezien, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vaststellingen in het proces-verbaal van bevindingen betreffende de leeftijdsschouw van 8 januari 2016 (hierna: het proces-verbaal) de conclusie dat de vreemdeling evident meerderjarig is niet ondersteunen. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank door aldus te overwegen niet heeft onderkend dat de vreemdeling geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, hij geen documenten heeft overgelegd waaruit zijn leeftijd blijkt alsook dat uit informatie van de Zwitserse autoriteiten is gebleken dat hij daar te kennen heeft gegeven meerderjarig te zijn. Gelet hierop bestond volgens de staatssecretaris derhalve geen aanleiding een leeftijdsonderzoek aan te bieden.
1.1. Volgens paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, biedt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek aan als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 als:
- de vreemdeling zijn minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;
- de vreemdeling zijn minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;
- de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA.
De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.
(…)
Een leeftijdsonderzoek wordt niet aan de vreemdeling aangeboden als de vreemdeling naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND evident meerderjarig of evident minderjarig is.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen concludeert samen met één medewerker van de IND (indien er twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken zijn) of twee medewerkers van de IND (indien er één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken is):
- of er sprake is van evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en/of verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn.
- of er sprake is van evidente minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en/of verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn. (…)
Volgens paragraaf C1/4.3 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, moeten documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling.
1.2. Vaststaat dat de vreemdeling bij aanmelding in Zwitserland een andere geboortedatum heeft opgegeven zodat hij in dat land als meerderjarig geregistreerd staat. De vreemdeling heeft geen documenten overgelegd die zijn thans gestelde minderjarigheid onderbouwen. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 22 maart 2016 terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde doopakte niet volstaat, omdat deze niet is afgegeven door de overheid van Eritrea en geen pasfoto en geboorteplaats bevat. De staatssecretaris wijst er in het besluit verder terecht op dat de verklaring van de vreemdeling voor het met opzet opgeven van een andere geboortedatum in Zwitserland, te weten dat hij vastzat in een kamp en hij als meerderjarige in staat was het kamp te verlaten, niet kan worden gevolgd. Daartoe wijst de staatssecretaris er terecht op dat de verklaringen van de vreemdeling over de door hem in Zwitserland opgegeven geboortedatum tegenstrijdig zijn, nu de vreemdeling blijkens het proces-verbaal van verhoor van 7 januari 2016 van het onderzoek naar zijn leeftijd op 4 januari 2016 heeft verklaard niet te weten welke geboortedatum hij in Zwitserland heeft opgegeven en voorts in de zienswijze heeft verklaard dat hij in dat land heeft opgegeven dat hij in 1996 geboren was, welk jaartal niet overeenkomt met de uit het door de staatssecretaris bij de Zwitserse autoriteiten verrichte onderzoek gebleken geboortedatum. De staatssecretaris heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de in Zwitserland geregistreerde geboortedatum en heeft reeds hierom geen aanleiding hoeven zien de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aan te bieden. De inhoud van het proces-verbaal biedt geen grond voor een ander oordeel. Het in beroep overgelegde e-mailbericht van de gezinsvoogd van 18 maart 2016, waarin deze te kennen geeft dat hij de vreemdeling tussen de 16 en 17 jaar oud schat kan evenmin leiden tot een ander oordeel, reeds omdat deze inschatting op geen enkele wijze is onderbouwd.
De grieven slagen.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 maart 2016 alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 april 2016 in zaak nr. 16/5615;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Annen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2016
765.