ABRvS, 19-05-2010, nr. 200907909/1/H3
ECLI:NL:RVS:2010:BM4952
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-05-2010
- Zaaknummer
200907909/1/H3
- LJN
BM4952
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BM4952, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑05‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 juni 2008 heeft het college het verzoek van [appellant] van 17 juni 2008 tot het wijzigen van zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de gba) afgewezen.
Partij(en)
200907909/1/H3.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 augustus 2009 in zaak nr. 09/1171 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2008 heeft het college het verzoek van [appellant] van 17 juni 2008 tot het wijzigen van zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de gba) afgewezen.
Bij besluit van 22 januari 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2009, verzonden op 1 september 2009, heeft de rechtbank Haarlem het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.E.J. Coenraad, advocaat te Zandvoort, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Goossen en J.P.T. Kaandorp, beiden werkzaam bij de gemeente Heemskerk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie (hierna: de Wet gba) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
- a.
een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
- b.
een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
- c.
een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- d.
een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
- e.
een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
2.2.
[appellant] heeft op 21 juli 2003 bij het college een verzoek ingediend om wijziging van zijn geboortedatum in de gba, omdat deze door een ambtenaar van de gemeente Amsterdam in 1977 volgens hem ten onrechte is gewijzigd van 1 januari 1947 naar 1 januari 1950. Bij besluit van 25 juli 2003 is dat verzoek afgewezen. Het bezwaar daartegen heeft het college op 14 november 2003 ongegrond verklaard. [appellant] heeft tegen dat besluit geen beroep ingesteld.
Op 19 juni 2008 heeft [appellant] opnieuw verzocht om wijziging van zijn geboortedatum in de gba van 1 januari 1950 naar 1 januari 1947. Het college heeft dat verzoek onder verwijzing naar het besluit van 25 juli 2003 afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
2.3.
De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de documenten die [appellant] heeft overgelegd bij zijn verzoek van 19 juni 2008 en zijn nadere onderbouwing van de omstandigheden die tot de volgens hem onjuiste wijziging van zijn geboortedatum in 1977 hebben geleid, niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
De omstandigheden rondom de wijziging van de geboortedatum in 1977 waren reeds bekend ten tijde van het besluit van 25 juli 2003 en voor zover [appellant] deze feiten niet naar voren heeft gebracht in de vorige procedure had hij deze toen naar voren kunnen brengen, aldus de rechtbank. Ook de omstandigheid dat de door [appellant] in de vorige procedure overgelegde rechterlijke uitspraken uit Marokko thans zijn gelegaliseerd, maakt volgens de rechtbank niet dat deze uitspraken als nieuwe feiten in de zin van artikel 4:6 van de Awb kunnen worden aangemerkt, aangezien die uitspraken zelf niet nieuw zijn.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat de door [appellant] overgelegde getuigenverklaring, hoewel deze van na het besluit van 25 juli 2003 dateert, desondanks niet als nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb kan worden aangemerkt. De verklaring is afkomstig van twaalf inwoners van zijn geboortedorp en volgens de rechtbank derhalve niet objectief, zodat deze niet kan afdoen aan het besluit van 25 juli 2003.
2.4.
[appellant] betoogt dat de rechtbank door aldus te overwegen heeft miskend dat hij wel degelijk nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, te weten: de omstandigheid dat hij in Nederland vanaf zijn aankomst tot 1977 geregistreerd stond met de juiste geboortedatum en dat deze in Frankrijk nog steeds in de officiële registers is vermeld; de omstandigheid dat de juiste geboortedatum in 1977 ten onrechte en zonder zijn toestemming door een ambtenaar van de burgerlijke stand is gewijzigd; de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 mei 2003 (gepubliceerd op 5 augustus 2003; LJN: AF8812), waarin zijn standpunt wordt bevestigd dat op het college de plicht rustte om een onderzoek in te stellen naar de juistheid van het nieuwe Marokkaanse paspoort waarin de onjuiste geboortedatum was vermeld; de twee gelegaliseerde rechterlijke uitspraken uit Marokko waarin is overwogen dat 1 januari 1947 de juiste geboortedatum is en die op naar objectieve maatstaven gemeten betrouwbare gegevens zijn gebaseerd; en de getuigenverklaring waaruit eveneens blijkt dat 1 januari 1947 de juiste geboortedatum is en die naar objectieve maatstaven gemeten betrouwbaar is, aangezien deze niet afkomstig is van personen die in een bepaalde familierechtelijke relatie tot hem staan.
2.4.1.
Voorop wordt gesteld dat de rechtbank bij de behandeling van het beroep de juiste maatstaf heeft gehanteerd door te overwegen dat indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.4.2.
Ter beoordeling staat of de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de onder 2.4. aangevoerde feiten en omstandigheden niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen moeten onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.4.3.
De rechtbank heeft met juistheid en op goede gronden overwogen dat de omstandigheden rondom de wijziging van de geboortedatum in 1977 niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. Het beroep van [appellant] op de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 mei 2003 treft in dat verband geen doel. Nog daargelaten dat een rechterlijke uitspraak volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in evenbedoelde zin is, lag, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in die uitspraak een ander toetsingskader voor nu het in die zaak niet ging om een herhaalde aanvraag.
2.4.4.
De rechtbank heeft eveneens met juistheid en op goede gronden overwogen dat het gegeven dat de door [appellant] in de vorige procedure overgelegde rechterlijke uitspraken uit Marokko thans zijn gelegaliseerd, evenmin als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Om als zogenoemd feitelijk novum te kunnen worden beschouwd dient een uitspraak niet alleen authentiek te zijn, maar dient deze - onder meer - ook nieuw te zijn, als bedoeld in rechtsoverweging 2.4.2. Voorts berust het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat die rechterlijke uitspraken naar objectieve maatstaven gemeten niet op betrouwbare gegevens zijn gebaseerd, op een onjuiste lezing van de uitspraak.
2.4.5.
Ten aanzien van het door [appellant] overgelegde document waarin twaalf getuigen verklaren dat hij op 1 januari 1947 is geboren, wordt het volgende overwogen. Doelstelling van de Wet gba is dat gegevens in de gba zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. In overeenstemming met dit uitgangspunt is in artikel 82, eerste lid, van de Wet gba bepaald dat het college voldoet aan het verzoek van een betrokkene de hem betreffende gegevens te verbeteren, indien deze feitelijk onjuist zijn. In het licht van de hoge eisen van betrouwbaarheid waaraan in de gba opgenomen gegevens moeten voldoen, kunnen de gegevens van een ingeschreven persoon slechts onder omstandigheden en na overtuigend bewijs worden gewijzigd, en uitsluitend indien daartoe een door de wet aangewezen geschikt document wordt overgelegd. Uit artikel 82, tweede lid, van de Wet gba volgt dat de registratie van de geboortedatum van [appellant] in de gba slechts mag worden gewijzigd op grond van een brondocument als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van die wet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 november 2008 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=31794">200802264/1a> en uitspraak van 14 maart 2007 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=16457">200606064/1a>), kan een getuigenverklaring niet worden aangemerkt als een geschrift als bedoeld in die bepaling.
Nu de getuigenverklaring ingevolge de Wet gba niet als bewijs voor de door [appellant] voorgestane geboortedatum kan dienen, is het reeds daarom op voorhand uitgesloten dat deze kan afdoen aan het besluit van 25 juli 2003, daargelaten of de verklaring al dan niet objectief is. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak nu de rechtbank, zij het op onjuiste gronden, tot de juiste conclusie is gekomen dat de getuigenverklaring geen nieuw gebleken feit is als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
2.4.6.
Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, was er geen plaats voor rechterlijke toetsing van het besluit van 25 juli 2003. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010
312-611.