Hof 's-Gravenhage, 18-07-2007, nr. 2200081307
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9920
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
18-07-2007
- Zaaknummer
2200081307
- LJN
BA9920
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9920, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 18‑07‑2007; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Dood door roekeloosheid bij het spelen met een vuurwapen. Vrijspraak van doodslag: de grens tussen roekeloosheid en voorwaardelijk opzet. Recidive ex artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht m.b.t. het verboden wapenbezit.
Partij(en)
Rolnummer: 22-000813-07
Parketnummer(s): 09-757402-06
Datum uitspraak: 18 juli 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 januari 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1983,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Zuid West, Locatie De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 juli 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezen-verklaring en veroordeling van de verdachte ter zake van onder meer de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag van [het slachtoffer].
De raadsman van de verdachte heeft – zakelijk weergegeven - gesteld dat de verdachte niet wist dat op het moment hij de trekker overhaalde het pistool doorgeladen was, nu hij dat niet had gezien of gehoord en dat de verdachte mitsdien geen opzet heeft gehad op de dood van [het slachtoffer].
Met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde overweegt het hof het volgende.
Het hof gaat ervan uit dat de verdachte de dood van [het slachtoffer] niet heeft gewild. De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is evenwel of de verdachte, ten tijde van de gedraging, de aanmerkelijke kans op de dood van [het slachtoffer] bewust heeft aanvaard, in de zin van dat hij diens dood op de koop toe heeft genomen.
Het hof stelt voorop dat bij het overhalen van de trekker van een doorgeladen pistool, terwijl dit in de richting wordt gehouden van de borst van een persoon die op zeer korte afstand staat, naar algemene ervaringsregelen de aanmerkelijke kans bestaat dat die persoon dodelijk wordt getroffen. De verdachte heeft niet betwist dat hij wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat de dood zou intreden als gevolg van zijn, vooromschreven, gedraging. Evenmin is er enige aanwijzing dat de verdachte die wetenschap niet had.
Het hof gaat ervan uit dat de verdachte op zeer korte afstand – omstreeks een armlengte - van [het slachtoffer] stond toen hij de trekker overhaalde. De verdachte moet op dat moment zijn arm gestrekt voor zich hebben gehad, omdat de verdachte – naar eigen zeggen – een lichaamslengte heeft van 1.72 - 1.74 meter en [het slachtoffer] 1.71 meter lang was, terwijl het inschot zich links hoog aan de borst bevond met een schotbaan die van links naar rechts, iets naar onder en achter verliep (Rapport van de patholoog van het NFI, dr. F.R.W. v.d. Groot d.d. 14 april 2006, p.7). Ten tijde van het schot had de verdachte – zijn eigen verklaring volgend – het pistool gekanteld vast.
De verdachte, die eerder is veroordeeld voor een gewapende overval en mitsdien niet onbekend is met vuurwapens, heeft het pistool eerst op 1 april 2006 thuis bekeken en ook het doorladen daarvan uitgeprobeerd. Toen hij van zijn woning naar de tuin ging, had hij – blijkens zijn verklaring ter zitting in hoger beroep – het pistool, het magazijn en de twee patronen los van elkaar in de achterzak(ken) van zijn broek.
[B], zestien jaar, en [het slachtoffer], veertien jaar, waren onbekend met wapens. De verdachte had wodka gedronken en daarvoor of kort daarna een blowtje gerookt; de verdachte was aangeschoten, zo heeft hij verklaard. In die omstandigheden haalt de verdachte het wapen tevoorschijn om het aan [B] en [het slachtoffer] te laten zien en ermee te “spelen”. De verdachte heeft aan [B] en [het slachtoffer] getoond dat door het naar achteren halen van de slede het wapen kan worden doorgeladen. [B] heeft hem dat meerdere keren zien doen, zonder het magazijn erin. De verdachte heeft de verklaring van [B] (RC/2.10.06) bevestigd, inhoudende dat de verdachte, ín de tuin, in het bijzijn van [B] en [het slachtoffer] de twee patronen in het magazijn heeft gedaan en vervolgens het magazijn in het pistool heeft geplaatst en aldus het wapen heeft geladen. Op een gegeven moment is het wapen, terwijl de verdachte wist dat het magazijn met de patronen erin zat, in handen geweest van [het slachtoffer] en in ieder geval in die van [B]. De verdachte heeft op dat moment een sigaretje gerookt en zijn aandacht is niet steeds bij het pistool geweest. Toen hij het vuurwapen vervolgens zelf weer in handen kreeg of nam, heeft hij het op bovenomschreven wijze in de richting van [het slachtoffer] gehouden en de trekker overgehaald.
De verdachte heeft gesteld niet te hebben gezien of gehoord dat het pistool werd doorgeladen; hijzelf heeft dat in de tuin niet gedaan.
Naar het oordeel van het hof mocht niet reeds daarom de verdachte ervan uitgaan dat het gevolg niet zou intreden.
Onder de hiervoor aangegeven omstandigheden was zeker niet uit te sluiten dat [het slachtoffer] of [B] het wapen zou (willen) doorladen op de wijze zoals de verdachte eerder meerdere keren aan [B] had getoond.
Met rede kan worden betoogd dat onder deze feitelijke omstandigheden de gedraging van de verdachte zoals aangegeven, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte een schot met de aanmerkelijke kans op een dodelijk verloop op de koop toe heeft genomen en daarmee heeft gehandeld met opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Tegelijkertijd kenmerkt de onderhavige zaak zich hierdoor dat tussen de verdachte, [B] en [het slachtoffer] een, wat stoere, vriendschappelijke band bestond; ze kwamen iedere dag in de tuin bij elkaar om stiekem te roken, blowen of alcohol te drinken en te kletsen. Het zusje van de verdachte en het zusje van [B] waren daar ook geregeld bij aanwezig. De verdachte beschouwde [het slachtoffer] als een broertje en had het beste met hem voor.
Uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting is enige aanwijzing te verkrijgen dat er - ten tijde van het onderhavige feit - tussen de drie jongens dan wel tussen de verdachte en [het slachtoffer] vijandschap heerste of een agressief geladen sfeer dan wel dat sprake was van een geprikkelde stemming of van wrijving van welke soort of aard dan ook.
Uiteindelijk komt het hof, anders dan de advocaat-generaal, tot het oordeel dat laatstgenoemde feitelijke omstandigheden eraan in de weg staan aan te nemen dat de verdachte de dood van [het slachtoffer] op de koop toe heeft willen nemen, zodat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging feit 1
Bij de verdachte is sprake geweest van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen van “spelen met een vuurwapen” zoals onder 1 subsidiair tenlastegelegd, waarbij, door een uiterst ernstig gebrek aan zorgvuldigheid, de verdachte op zeer lichtzinnige wijze ervan is uitgegaan dat deze risico’s zich niet zouden realiseren. Door zijn roekeloosheid draagt de verdachte de volle schuld van de dood van [het slachtoffer].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlaste-gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 01 april 2006 te 's-Gravenhage roekeloos de loop van een vuurwapen heeft gehouden in de richting van het lichaam van, in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [het slachtoffer] en vervolgens met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [-] zodanig letsel, te weten bloedverlies en weefselschade, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
- 2.
hij op 1 april 2006 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie III sub 1, te weten een pistool (merk Walther of FEG), en bijbehorende munitie van categorie III, te weten patronen (9mm), voorhanden heeft gehad, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de verdachte onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging feit 2
Met betrekking tot de onder 2 bewezenverklaarde recidive merkt het hof op dat met de in eerste aanleg toegestane wijziging tenlastelegging kennelijk gedoeld is op de recidive-bepaling ex artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht. Nu de verdediging daartegen ter terechtzitting in eerste aanleg noch in hoger beroep bezwaar heeft gemaakt, heeft het hof, nu sprake is geweest van een kennelijke misslag, de wijziging tenlastelegging overeenkomstig de strekking van de wettekst verbeterd gelezen en aldus bewezen verklaard.
Blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatie-register d.d. 26 juni 2007, is de verdachte door de meervoudige kamer in de rechtbank te 's-Gravenhage op 21 februari 2003 ter zake van onder andere verboden wapenbezit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dat vonnis is blijkens voormeld strafblad op 8 maart 2003 onherroepelijk geworden. Het hof acht om die reden bewezen dat er bij feit 2 sprake is van strafbare recidive in de zin van artikel 43a Wetboek van Strafrecht. Voor zover de wetsgeschiedenis aanleiding geeft het ondergaan van deze gevangenisstraf eveneens als voorwaarde voor bewezenverklaring of strafbaarheid van de recidive te doen gelden, merkt het hof op dat de verdachte deze gevangenisstraf blijkens zijn verklaring ter zitting in hoger beroep heeft ondergaan, alvorens de feiten uit de onderhavige zaken te hebben begaan.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl die schuld bestaat uit roekeloosheid.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf, wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, in kracht van gewijsde is gegaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Door verdachtes roekeloze gedrag heeft een veertienjarige jongen het leven verloren. De verdachte had op de fatale avond een vuurwapen in zijn bezit en liet dit aan twee vrienden, onder wie het slachtoffer, zien. Het wapen ging van hand tot hand, terwijl zich daarin een munitiehouder met twee kogels bevond en de verdachte eerder had laten zien hoe het wapen moest worden doorgehaald. Er werd met het wapen gespeeld. Toen de verdachte in aangeschoten toestand het vuurwapen weer in handen kreeg, heeft hij het in de richting van de borst van één van de twee vrienden gehouden en de trekker overgehaald. Het slachtoffer werd door een schot uit het, naar bleek inmiddels doorgeladen, wapen van zeer nabij in de borst geraakt en is diezelfde avond aan zijn verwondingen overleden.
De nabestaanden zullen door verdachtes handelen hun jonge zoon, broer en vriend voor altijd moeten missen. In de schriftelijke slachtofferverklaring van de ouders van [het slachtoffer] staat treffend verwoord hoezeer het gezin sinds [het slachtoffer]’ dood gebukt gaat onder het gemis aan [het slachtoffer] zowel als de wijze waarop hij is omgekomen.
De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 juni 2007 in 2003 al een keer tot een gevangenisstraf veroordeeld ter zake van onder andere verboden wapenbezit. Ook is de verdachte eerder ter zake van andersoortige feiten – met name vermogensdelicten – tot straffen veroordeeld. Een paar maanden voordat de verdachte op de fatale dag met een vuurwapen rondliep, had hij twee van de hem eerder opgelegde gevangenisstraffen – totaal ongeveer 29 maanden – aansluitend ondergaan. Dat de verdachte vervolgens op bovenomschreven uiterst onverantwoorde wijze met het vuurwapen is omgegaan in het bijzijn van het veertienjarige slachtoffer, terwijl deze hem als een soort grote broer zag en de verdachte naar eigen zeggen juist het goede voorbeeld aan hem wilde geven, acht het hof volstrekt onbegrijpelijk.
In het voorlichtingsrapport van het Leger des Heils, Jeugdzorg en Reclassering, d.d. 4 april 2006 en opgemaakt door reclasseringswerker mw. I. Moes, komt naar voren dat de verdachte door zijn handelen op die fatale avond gebukt gaat onder gevoelens van schuld, boetedoening en meeleven met de nabestaanden. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte zijn handelen nog steeds ten zeerste betreurt. De verdachte wijst hulpverlening van de reclassering van de hand, doch heeft ter zitting aangegeven met een geestelijk verzorger in de penitentiaire inrichting gesprekken te kunnen voeren.
De verdachte lijkt vastberaden zijn leven na detentie een andere wending te geven en jongeren van soortgelijk gedrag te willen weerhouden. Gelet evenwel op de ernst van het bewezenverklaarde, gaat van een dergelijk goed voornemen geen mitigerende werking op de strafhoogte uit.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde, in het licht ook van het onvoorstelbare leed dat daarmee aan de nabestaanden is aangedaan, een gevangenisstraf als in eerste aanleg is opgelegd, een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben [de ouders van het slachtoffer], in rechte vertegenwoordigd door mr. Y. Özdemir, advocaat te 's-Gravenhage, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 16.100,=. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag ter vergoeding van de materiële schade van EUR 5.350,=, bestaande uit de begrafeniskosten in Turkije en de reis van beide ouders daarnaartoe.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof kan genoegzaam worden aangenomen dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 5.350,00 ten behoeve van de slachtoffers [de ouders van het slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 43a, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [de ouders van het slachtoffer] tot het gevorderde bedrag van EUR 5.350,00 (vijfduizend driehonderdvijftig euro),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers, [de ouders van het slachtoffer], van een bedrag van EUR 5.350,00 (vijfduizend driehonderdvijftig euro),
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 56 (zesenvijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. Chr.A. Baardman en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Postma. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juli 2007.