Vgl. HR 11 november 2003, LJN AL6209; HR 20 juni 2006, NJ 2006, 381.
HR, 01-11-2011, nr. 10/03522 J
ECLI:NL:HR:2011:BT1819
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-11-2011
- Zaaknummer
10/03522 J
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BT1819
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT1819, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT1819
ECLI:NL:PHR:2011:BT1819, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT1819
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Openlijke geweldpleging. HR herhaalt relevante overweging uit HR LJN AL6209. ’s Hofs oordeel, dat inhoudt dat verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld door zich opnieuw te voegen bij de personen die geweld tegen X pleegden en zich niet te distantiëren van de nieuwe vechtpartij, nadat hij aanwezig was geweest bij de eerdere vechtpartij, geeft blijk van een onjuiste uitleg van de uitdrukking “in vereniging” ex art. 141.1 Sr.
1 november 2011
Strafkamer
nr. 10/03522 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 juli 2010, nummer 22/000356-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.C. Peterse, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van feit 1 ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van in vereniging gepleegd geweld.
2.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 22 juni 2008 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, met anderen, op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het trappen van [slachtoffer 1] en het, nadat [slachtoffer 1] op de grond lag, schoppen en/of trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 1]."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 juli 2010, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 21 juni 2008 was in de woning van de vader van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te Pijnacker een feest. We waren daar met ongeveer 15 mensen. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] binnenkwam. Wij wilden verhaal halen bij [slachtoffer 1] en toen ontstond een paar meter voor de deur een gevecht. Iedereen liep naar buiten. Toen heb ik [slachtoffer 1] een duwtrap gegeven. Iedereen kwam er toen bij en [betrokkene 2] begon [slachtoffer 1] te slaan.
Twee straten verderop bij de speeltuin, op de kruising tussen de [b-straat] en de [c-straat], was de ruzie nog niet over. Wij waren daar omdat [slachtoffer 1] in die richting was gelopen en ik en nog een aantal mensen achter haar aanliepen. Met onder meer [betrokkene 1] ben ik toen gelopen naar het huis van de moeder van [betrokkene 1]. Onderweg werd [betrokkene 1] gebeld dat [betrokkene 3] en [slachtoffer 1] ruzie hadden. Wij zijn toen teruggegaan naar het huis van de vader van [betrokkene 1]. [Betrokkene 2] en [slachtoffer 1] zeiden iets tegen elkaar en begonnen toen te vechten. Toen kreeg [slachtoffer 1] de schop. Ik, [betrokkene 4] en [betrokkene 2] stonden in de buurt. Andere mensenstonden van een afstand te kijken en stonden er niet omheen.
2. Het proces-verbaal van de Politie Haaglanden nummer PL1583/2008/15013-8, d.d. 22 juni 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 42 t/m 46 van het dossier. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 22 juni 2008 afgelegde verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] - zakelijk weergegeven -:
Op zondag 22 juni 2008, omstreeks 00.30 uur, stond ik in de buurt van de woning van [betrokkene 1] en kwam vanuit het niets [betrokkene 2]. Ik zag en voelde dat [betrokkene 2] mij in mijn nek sloeg. Ik viel door de klap op de grond. Ik ben weer opgestaan. Ik heb toen met mijn schoen op het hoofd van [betrokkene 2] geslagen. Vanaf dat moment zag ik dat ook andere personen zich met de ruzie gingen bemoeien. Ik merkte dat dit allemaal tegen mij gericht was. Ik zag en voelde dat ik op dat moment door meerdere personen trappen kreeg en werd geduwd. Ik weet niet meer precies wie allemaal hebben getrapt toen ik nog stond. Ik weet zeker dat de personen die aan het trappen waren de mensen waren die ook in de woning van [betrokkene 1] aanwezig waren. Dit waren buiten [betrokkene 2] om nog 2 of 3 personen. Ik ben op een gegeven moment omgevallen. Ik kreeg toen ik op de grond lag meerdere trappen. Ik kan mij nog herinneren dat ik van [betrokkene 2] meerdere trappen heb gehad op mijn hele lichaam.
3. De verklaring van de getuige [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 juli 2010, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Voordat ik knock-out ging zag ik [verdachte] op het moment dat [betrokkene 2] mij sloeg en schopte. [Betrokkene 2] heeft mij meerdere keren geschopt tegen mijn lichaam en mijn hoofd.
4. Het proces-verbaal van de Politie Haaglanden nummer PL1583/2008/15013-67, d.d. 2 juli 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 184 en 185 van het dossier. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 2 juli 2008 afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1], wonende aan de [b-straat 1] te Pijnacker - zakelijk weergegeven -:
Na de voetbalwedstrijd Nederland-Rusland op 21 juni 2008 hoorde ik een hoop herrie en geschreeuw op straat. Ik keek vanuit mijn dakraam en zag de mij bekende [betrokkene 2] staan. Ik zag ook de mij bekende [verdachte] er tussen lopen. Ik zag dat hij een beetje achter [betrokkene 2] aanliep. Ik zag dat [betrokkene 2] met 2 of 3 meisjes aan zijn arm liep die hem kennelijk probeerden tegen te houden. Ik zag dat [betrokkene 2] zich losrukte en naar dat meisje rende en zag dat hij met kracht en vol met zijn vuisten zowel links en rechts op dat meisje begon in te slaan of te boksen. Ik zag dat hij met volle kracht sloeg. Ik zag dat het meisje na de tweede klap op de grond viel. Ik zag dat [betrokkene 2] 2 keer voluit schopte in de richting waar dat meisje was gevallen. Hierna zag ik dat [betrokkene 2] wegrende en op dat moment zag ik dat [verdachte] over dat meisje heen boog en hoorde hem roepen; je moet niet nep doen, of woorden van gelijke strekking."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - op gronden zoals nader weergegeven in de door haar overgelegde pleitnota - dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde slechts ziet op de laatste vechtpartij en de daarbij eventueel gepleegde gewelddadige handelingen, en niet op het begin van de vechtpartij toen aangeefster met [betrokkene 1] aan het vechten was.
De advocaat-generaal heeft desgevraagd medegedeeld dat de tenlastelegging ziet op de gehele vechtpartij gericht tegen de aangeefster.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er in de avond en nacht van 21 op 22 juni 2008 sprake is geweest van verschillende, van elkaar te onderscheiden vechtpartijen. De eerste vechtpartij gericht tegen de aangeefster, waarbij de verdachte naar eigen zeggen de aangeefster een duwtrap heeft gegeven, heeft plaatsgevonden op 21 juni 2008. De laatste vechtpartij gericht tegen de aangeefster waarbij de aangeefster tegen haar hoofd is geschopt, terwijl zij op de grond lag, heeft plaatsgevonden op 22 juni 2008.
Het hof is van oordeel dat gelet op de onder 1 subsidiair tenlastegelegde vermelde datum van 22 juni 2008 en gelet op de onder 1 subsidiair tenlastegelegde vermelde handelingen in samenhang met de omstandigheid dat bij de laatste vechtpartij in verhouding het zwaarste geweld is toegepast jegens de aangeefster, het onder 1 subsidiair tenlastegelegde ziet op de laatste vechtpartij waarbij de aangeefster tegen haar hoofd is geschopt, terwijl zij op de grond lag.
De raadsvrouw van de verdachte heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - op gronden zoals nader weergegeven in de door haar overgelegde pleitnota - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, nu de verdachte de aangeefster bij de laatste vechtpartij niet heeft geslagen, geschopt dan wel andere gewelddadige handelingen jegens haar heeft verricht en hij verder op geen andere wijze heeft bijgedragen aan de openlijke geweldpleging.
Het hof overweegt als volgt.
Met onvoldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat de verdachte de aangeefster op 22 juni 2008 daadwerkelijk heeft getrapt en/of geschopt.
Het hof gaat voorts uit van de volgende feiten en omstandigheden. De verdachte heeft vanaf de avond van 21 juni 2008 deel uitgemaakt van een groep jongeren die zich in vechtpartijen keerde tegen de aangeefster. Door personen uit die groep is de aangeefster onder meergeslagen en/of getrapt, eenmaal door de verdachte. In de vroege morgen van 22 juni 2008 heeft de verdachte zich wederom gevoegd bij de groep jongeren die zich keerde tegen de aangeefster. De getuige [getuige 1] heeft verklaard (proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 2 juli 2008, nummer PL1583/2008/15013-67, pagina 184) dat hij ook [verdachte] er tussen zag lopen. De aangeefster heeft verklaard dat zij toen door 2 of 3 personen uit deze groep werd getrapt/geschopt, laatstelijk tegen haar hoofd (proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 22 juni 2008, nummer PL1583/2008/15013-8, pagina 43-44).
Het hof is van oordeel dat de verdachte door zich wederom te voegen bij de personen die geweld tegen de aangeefster pleegden en zich niet te distantiëren van de nieuwe vechtpartij en het geweld dat tegen de aangeefster werd uitgeoefend een dermate significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Het hof verwerpt het verweer."
2.2.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 141 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "in vereniging" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.
2.3. Van het in art. 141 Sr strafbaar gestelde "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt (vgl. HR 11 november 2003, LJN AL6209).
2.4. Het oordeel van het Hof houdt in dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld door zich opnieuw te voegen bij de personen die geweld tegen [slachtoffer 1] pleegden en zich niet te distantiëren van de nieuwe vechtpartij, nadat hij aanwezig was geweest bij de eerdere vechtpartij. Gelet op het hiervoor onder 2.3 overwogene geeft dat oordeel blijk van een onjuiste uitleg van de uitdrukking "in vereniging". Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 november 2011.
Conclusie 06‑09‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 20 juli 2010 verdachte ter zake van 1. subsidiair ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ en 2. subsidiair ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.
2.
Mr. C.C. Peterse, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft beroep in cassatie ingesteld en heeft een schriftuur ingediend, houdende één middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt over 's hofs oordeel dat de verdachte ‘in vereniging’ openlijk geweld heeft gepleegd tegen personen.
3.2
Ten laste van de verdachte heeft het hof — voor zover hier van belang — bewezenverklaard dat:
- ‘1.subsidiair
hij op 22 juni 2008 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, met anderen, op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het trappen van [slachtoffer 1] en het, nadat [slachtoffer 1] op de grond lag, schoppen en/of trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 1];’
3.3
Het hof heeft — voor zover hier van belang — de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
‘Ten aanzien van feit 1:
- 1.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 juli 2010, inhoudende — zakelijk weergegeven -:
‘Op 21 juni 2008 was in de woning van de vader van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te Pijnacker een feest. We waren daar met ongeveer 15 mensen. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] binnenkwam. Wij wilden verhaal halen bij [slachtoffer 1] en toen ontstond een paar meter voor de deur een gevecht. ledereen liep naar buiten. Toen heb ik [slachtoffer 1] een duwtrap gegeven. ledereen kwam er toen bij en [betrokkene 2] begon [slachtoffer 1] te slaan.
Twee straten verderop bij de speeltuin, op de kruising tussen de [b-straat] en de [c-straat], was de ruzie nog niet over. Wij waren daar omdat [slachtoffer 1] in die richting was gelopen en ik en nog een aantal mensen achter haar aanliepen. Met onder meer [betrokkene 1] ben ik toen gelopen naar het huis van de moeder van [betrokkene 1]. Onderweg werd [betrokkene 1] gebeld dat [betrokkene 3] en [slachtoffer 1] ruzie hadden. Wij zijn toen teruggegaan naar het huis van de vader van [betrokkene 1]. [Betrokkene 2] en [slachtoffer 1] zeiden iets tegen elkaar en begonnen toen te vechten. Toen kreeg [slachtoffer 1] de schop. Ik, [betrokkene 4] en [betrokkene 2] stonden in de buurt. Andere mensen stonden van een afstand te kijken en stonden er niet omheen.’
- 2.
Het proces-verbaal van de Politie Haaglanden nummer PL1583/2008/15013-8, d.d. 22 juni 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 42 t/m 46 van het dossier. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 22 juni 2008 afgelegde verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] — zakelijk weergegeven -:
‘Op zondag 22 juni 2008, omstreeks 00.30 uur, stond ik in de buurt van de woning van [betrokkene 1] en kwam vanuit het niets [betrokkene 2]. Ik zag en voelde dat [betrokkene 2] mij in mijn nek sloeg. Ik viel door de klap op de grond. Ik ben weer opgestaan. Ik heb toen met mijn schoen op het hoofd van [betrokkene 2] geslagen. Vanaf dat moment zag ik dat ook andere personen zich met de ruzie gingen bemoeien. Ik merkte dat dit allemaal tegen mij gericht was. Ik zag en voelde dat ik op dat moment door meerdere personen trappen kreeg en werd geduwd. Ik weet niet meer precies wie allemaal hebben getrapt toen ik nog stond. Ik weet zeker dat de personen die aan het trappen waren de mensen waren die ook in de woning van [betrokkene 1] aanwezig waren. Dit waren buiten [betrokkene 2] om nog 2 of 3 personen. Ik ben op een gegeven moment omgevallen. Ik kreeg toen ik op de grond lag meerdere trappen. Ik kan mij nog herinneren dat ik van [betrokkene 2] meerdere trappen heb gehad op mijn hele lichaam.’
- 3.
De verklaring van de getuige [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 juli 2010, inhoudende — zakelijk weergegeven -:
‘Voordat ik knock-out ging zag ik [verdachte] op het moment dat [betrokkene 2] mij sloeg en schopte. [Betrokkene 2] heeft mij meerdere keren geschopt tegen mijn lichaam en mijn hoofd.’
- 4.
Het proces-verbaal van de Politie Haaglanden nummer PL1583/2008/15013-67, d.d. 2 juli 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 184 en 185 van het dossier. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 2 juli 2008 afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1], wonende aan de [b-straat 1] te Pijnacker — zakelijk weergegeven -:
‘Na de voetbalwedstrijd Nederland-Rusland op 21 juni 2008 hoorde ik een hoop herrie en geschreeuw op straat. Ik keek vanuit mijn dakraam en zag de mij bekende [betrokkene 2] staan. Ik zag ook de mij bekende [verdachte] er tussen lopen. Ik zag dat hij een beetje achter [betrokkene 2] aanliep. Ik zag dat [betrokkene 2] met 2 of 3 meisjes aan zijn arm liep die hem kennelijk probeerden tegen te houden. Ik zag dat [betrokkene 2] zich losrukte en naar dat meisje rende en zag dat hij met kracht en vol met zijn vuisten zowel links en rechts op dat meisje begon in te slaan of te boksen. Ik zag dat hij met volle kracht sloeg. Ik zag dat het meisje na de tweede klap op de grond viel. Ik zag dat [betrokkene 2] 2 keer voluit schopte in de richting waar dat meisje was gevallen.
Hierna zag ik dat [betrokkene 2] wegrende en op dat moment zag ik dat [verdachte] over dat meisje heen boog en hoorde hem roepen; je moet niet nep doen, of woorden van gelijke strekking.’’
3.4
In een nadere bewijsoverweging heeft het hof het volgende overwogen:
‘De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd — op gronden zoals nader weergegeven in de door haar overgelegde pleitnota — dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde slechts ziet op de laatste vechtpartij en de daarbij eventueel gepleegde gewelddadige handelingen, en niet op het begin van de vechtpartij toen aangeefster met [betrokkene 1] aan het vechten was.
De advocaat-generaal heeft desgevraagd medegedeeld dat de tenlastelegging ziet op de gehele vechtpartij gericht tegen de aangeefster.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er in de avond en nacht van 21 op 22 juni 2008 sprake is geweest van verschillende, van elkaar te onderscheiden vechtpartijen. De eerste vechtpartij gericht tegen de aangeefster, waarbij de verdachte naar eigen zeggen de aangeefster een duwtrap heeft gegeven, heeft plaatsgevonden op 21 juni 2008. De laatste vechtpartij gericht tegen de aangeefster waarbij de aangeefster tegen haar hoofd is geschopt, terwijl zij op de grond lag, heeft plaatsgevonden op 22 juni 2008.
Het hof is van oordeel dat gelet op de onder 1 subsidiair tenlastegelegde vermelde datum van 22 juni 2008 en gelet op de onder 1 subsidiair tenlastegelegde vermelde handelingen in samenhang met de omstandigheid dat bij de laatste vechtpartij in verhouding het zwaarste geweld is toegepast jegens de aangeefster, het onder 1 subsidiair tenlastegelegde ziet op de laatste vechtpartij waarbij de aangeefster tegen haar hoofd is geschopt, terwijl zij op de grond lag.
De raadsvrouw van de verdachte heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep betoogd — op gronden zoals nader weergegeven in de door haar overgelegde pleitnota — dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, nu de verdachte de aangeefster bij de laatste vechtpartij niet heeft geslagen, geschopt dan wel andere gewelddadige handelingen jegens haar heeft verricht en hij verder op geen andere wijze heeft bijgedragen aan de openlijke geweldpleging.
Het hof overweegt als volgt.
Met onvoldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat de verdachte de aangeefster op 22 juni 2008 daadwerkelijk heeft getrapt en/of geschopt.
Het hof gaat voorts uit van de volgende feiten en omstandigheden. De verdachte heeft vanaf de avond van 21 juni 2008 deel uitgemaakt van een groep jongeren die zich in vechtpartijen keerde tegen de aangeefster. Door personen uit die groep is de aangeefster onder meer geslagen en/of getrapt, eenmaal door de verdachte. In de vroege morgen van 22 juni 2008 heeft de verdachte zich wederom gevoegd bij de groep jongeren die zich keerde tegen de aangeefster. De getuige [getuige 1] heeft verklaard (proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 2 juli 2008, nummer PL1583/2008/15013-67, pagina 184) dat hij ook [verdachte] er tussen zag lopen. De aangeefster heeft verklaard dat zij toen door 2 of 3 personen uit deze groep werd getrapt/geschopt, laatstelijk tegen haar hoofd (proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 22 juni 2008, nummer PL1583/2008/15013-8, pagina 43-44).
Het hof is van oordeel dat de verdachte door zich wederom te voegen bij de personen die geweld tegen de aangeefster pleegden en zich niet te distantiëren van de nieuwe vechtpartij en het geweld dat tegen de aangeefster werd uitgeoefend een dermate significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Het hof verwerpt het verweer.’
3.5
In de toelichting op het middel is — kort gezegd — aangevoerd dat het hof enkel heeft vastgesteld dat verdachte op de plaats van het delict aanwezig was ten tijde van de vechtpartij en dat hij vervolgens niet is weggegaan. Volgens de steller van het middel heeft het hof hieruit niet kunnen afleiden dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld en is 's hofs oordeel dat de verdachte ‘in vereniging’ openlijk geweld heeft gepleegd tegen personen dan ook ontoereikend gemotiveerd.
3.6
Vooropgesteld wordt dat sprake is van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in art. 141 Sr, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.1.
3.7
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat een groep jongeren, onder wie verdachte, zich op 21 juni 2008 in een vechtpartij tegen de aangeefster keerde. Verdachte heeft de aangeefster hierbij een ‘duwtrap’ gegeven. Verdachte is met [betrokkene 1] vertrokken toen de ruzie nog niet over was. Onderweg werd [betrokkene 1] gebeld dat [betrokkene 3] en de aangeefster ruzie hadden, waarna verdachte en [betrokkene 1] zijn teruggekeerd (bewijsmiddel 1). Wederom, inmiddels de vroege morgen van 22 juni 2008, ontstond er een vechtpartij, waarbij de aangeefster van meerdere personen uit deze groep, waaronder [betrokkene 2], trappen kreeg (bewijsmiddelen 1, 2, 3 en 4). Verdachte stond in de buurt (bewijsmiddelen 1, 3 en 4). Toen de aangeefster op de grond lag, werd zij door [betrokkene 2] tegen het hoofd getrapt, waarna [betrokkene 2] is weggerend (bewijsmiddelen 2, 3 en 4). Daarop boog verdachte zich over de aangeefster heen, waarbij hij riep ‘Je moet niet nep doen’ (bewijsmiddel 4).
3.8
Het hof heeft geoordeeld dat verdachte een dermate significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld dat verdachte ‘in vereniging’ openlijk geweld heeft gepleegd tegen personen. Hiertoe heeft het hof vastgesteld dat verdachte zich (ik, AM, lees: ondanks zijn aanwezigheid bij en aandeel in de eerdere vechtpartij op 21 juni 2008) wederom heeft gevoegd bij de personen die geweld tegen aangeefster pleegden en hij zich niet van de latere vechtpartij op 22 juni 2008 en het op aangeefster uitgeoefende geweld heeft gedistantieerd. Mijns inziens kunnen deze vaststellingen 's hofs oordeel niet dragen. Niet is vastgesteld dat verdachte rechtstreeks heeft deelgenomen aan het geweld2., de herkenning van de geweldplegers heeft bemoeilijkt, de geweldpleging heeft gestuurd of georganiseerd, de geweldpleging heeft bevorderd door bijvoorbeeld aan te moedigen of te joelen3. of behulpzaam is geweest bij de geweldpleging.4. 's Hofs vaststellingen betreffen enkel omstandigheden die zijn te herleiden tot het feit dat de verdachte, zij het welbewust, aanwezig is geweest bij het openlijk geweld dat werd gepleegd tegen de aangeefster. Een voldoende wezenlijke bijdrage heeft verdachte daarmee niet geleverd. 's Hofs oordeel dat verdachte ‘in vereniging’ openlijk geweld heeft gepleegd tegen personen is dan ook ontoereikend gemotiveerd.
4.
Het middel slaagt. Een andere grond waarop uw Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, teneinde met inachtneming van 's Hogen Raads arrest opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2011
Het hof heeft overwogen dat met onvoldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat de verdachte de aangeefster op 22 juni 2008 daadwerkelijk heeft getrapt en/of geschopt. Ik merk hierbij op dat het hof heeft geoordeeld dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde slechts ziet op de laatste vechtpartij van 22 juni 2008, waarbij aangeefster tegen haar hoofd is geschopt, terwijl zij op de grond lag en niet op de eerdere vechtpartij op 21 juni 2008, waarbij verdachte aangeefster de zogenaamde ‘duwtrap’ heeft gegeven. Deze ‘duwtrap’ kan dan ook geen significante bijdrage aan het openlijk geweld opleveren.
Ik merk hierbij op dat de omstandigheid dat verdachte over de aangeefster heen is gebogen en daarbij heeft geroepen ‘Je moet niet nep doen’ (bewijsmiddel 4) geen significante bijdrage aan het openlijk geweld oplevert, omdat het geweld op dat moment reeds tot een einde was gekomen.
Zie Noyon/ Langemeijer/Remmelink, aant. 4 bij art. 141 Sr (bij t/m 1 mei 2007).