Ik zie de vrijkoopsom dus als wat Borgers noemt primair voordeel (M.J. Borgers, De ontnemingsmaatregel, diss. Tilburg 2001, p. 241 e.v.)
HR, 26-05-2009, nr. 08/00460 P
ECLI:NL:HR:2009:BI1377
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-05-2009
- Zaaknummer
08/00460 P
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI1377
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1377, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑05‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1377
ECLI:NL:PHR:2009:BI1377, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1377
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. De opvatting dat het bedrag dat door een derde aan betrokkene was betaald om 1 van de s.o.-s ‘vrij te kopen’, geen voordeel i.d.z.v. art. 36e Sr kan opleveren, omdat dit bedrag niet kan worden aangemerkt als te zijn verkregen d.m.v. of uit de baten van het bewezenverklaarde, is onjuist. In de bestreden uitspraak ligt als ’s Hofs oordeel besloten dat hier sprake is van het door art. 36e.2 Sr vereiste verband tussen het ten laste van betrokkene bewezenverklaarde feit (mensenhandel a.b.i. art. 250a (oud) Sr) en het d.m.v. de ‘vrijkoop’ genoten voordeel. Dat oordeel is onjuist, noch onbegrijpelijk.
26 mei 2009
Strafkamer
nr. 08/00460 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2007, nummer 20/003336-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de door het Hof bevestigde uitspraak voor wat betreft de hoogte van het aan de Staat te betalen bedrag, tot bepaling van dat bedrag op € 89.000,- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Procesgang
2.1. In de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak is bij vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van
14 september 2004 ten laste van de betrokkene bewezenverklaard dat:
"zij op tijdstippen in de periode van 7 juni 2003 tot en met 17 februari 2004 in Nederland en in België telkens een of meer anderen, genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], telkens door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling bestaande die bedreiging met geweld en/of bedreiging met die andere feitelijkheden en bovenomschreven misbruik (telkens) hieruit dat verdachte:
- meerdere van bovengenoemde personen heeft bedreigd met de woorden: "Als je vlucht en niet voor mij werkt dan wordt jouw familie en je dierbaren iets aangedaan" en/of "Ik weet jou altijd en overal te vinden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- de door meerdere van bovengenoemde personen - door middel van prostitutie - verdiende gelden (grotendeels) van hen heeft afgenomen en/of doen afstaan en
- mededelen dat, indien een van bovengenoemde personen met het werk in de prostitutie wilde stoppen, zij een (groot) geldbedrag moest afstaan aan verdachte en
- een van bovengenoemde personen vanuit België naar Nederland heeft overgebracht en
- meerdere van bovengenoemde personen van onderdak heeft voorzien en
- meerdere van bovengenoemde personen heeft ingeschreven, althans laten inschrijven, bij escortbureau "[A]" te [plaats] en/of escortbureau [B] te [plaats] en/of escortbureau "[C]" te [plaats]."
2.2. Bij vonnis van 20 april 2006 is door de Rechtbank te 's-Hertogenbosch ter ontneming van door het bewezenverklaarde wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 103.000,-.
2.3. Het Hof heeft zich bij de bestreden uitspraak verenigd met die beslissing en met de gronden waarop deze berust.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt onder meer dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de betrokkene het gehele bedrag van € 28.000,-, afkomstig van het slachtoffer [slachtoffer 5], als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
3.2. Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ten laste van de betrokkene onder meer een bedrag van € 28.000,- in aanmerking genomen, dat door het slachtoffer [slachtoffer 5] met de door de betrokkene uitgebate prostitutie was verdiend. Dit onderdeel van de schatting is aan de volgende bewijsmiddelen ontleend:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5]:
"(...)
In het begin had ik geen afspraken met [betrokkene] over het geld dat ik verdiende. Later vertelde [betrokkene] dat ik een deel van de inkomsten aan haar af moest staan. Ik vond dit raar en oneerlijk. (...)
Als ze niet sliep vroeg ze aan mij geld. Ik gaf haar vaak geld voor eten en sigaretten. (...)
[Betrokkene] haalde vaak geld uit mijn tas als ik lag te slapen. (...)
Later heeft [betrokkene] mij gedwongen de helft van mijn inkomsten aan haar te betalen. (...)"
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5]:
"(...)
[Betrokkene] heeft vanaf het begin het geld van mij afgenomen. Later moest ik een groot deel van mijn inkomsten aan haar afstaan. (...)
[Betrokkene] stuurde het geld van ons beiden naar Bulgarije. Zij stuurde het geld steeds naar andere namen. (...)
Het meeste van mijn verdiensten ging naar [betrokkene]. Ik droeg toen 300 tot 700 euro per week af aan [betrokkene]. (...)
[Betrokkene] inde mijn geld en verzond het naar Bulgarije. De verdiensten van de andere meisjes werden door haar ook via Western Union naar Bulgarije verzonden. (...)"
c. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5]:
"(...)
Vraag van mr. Struijs: Hoeveel geld heeft u verdiend in de tijd dat u in Nederland was?
Antwoord: Ik heb €28.000 verdiend."
3.3. Aangezien aan de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden ontleend dat de betrokkene het gehele door het slachtoffer [slachtoffer 5] verdiende bedrag van € 28.000,- heeft ontvangen, is de schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed. 's Hofs uitspraak kan daarom niet in stand blijven.
3.4. De klacht slaagt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip 'wederrechtelijk verkregen voordeel' als bedoeld in art. 36e, eerste en tweede lid, Sr, althans dat zijn oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
4.2. Het middel berust op de opvatting dat het bedrag van € 45.000,-, dat door een derde aan de betrokkene was betaald om één van de slachtoffers 'vrij te kopen', geen voordeel in de zin van art. 36e Sr kan opleveren, omdat dit bedrag niet kan worden aangemerkt als te zijn verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde. Die opvatting is echter onjuist.
In de bestreden uitspraak ligt als oordeel van het Hof besloten dat hier sprake was van het door art. 36e, tweede lid, Sr vereiste verband tussen het ten laste van de betrokkene bewezenverklaarde feit en het door middel van de 'vrijkoop' genoten voordeel. Dat oordeel geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
4.3. Het middel faalt.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 mei 2009.
Conclusie 14‑04‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft bevestigd de uitspraak van de Rechtbank te 's‑Hertogenbosch waarbij aan de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 103.000,--.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/11215, 08/00460 P en 08/00461. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat [slachtoffer 5] het gehele door haar verdiende bedrag van € 28.000,-- aan de veroordeelde heeft moeten afdragen.
5.
In de door het Hof bevestigde uitspraak heeft de Rechtbank als door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking genomen een door [slachtoffer 5] verdiend bedrag van € 28.000,--.
6.
De verklaringen van [slachtoffer 5] voor zover voor het bewijs gebezigd houden in dat zij € 28.000 heeft verdiend, dat zij een deel van de inkomsten diende af te staan, dat zij gedwongen was de helft van haar inkomsten aan de veroordeelde te betalen (p. 95), dat de veroordeelde vanaf het begin het geld van haar heeft afgenomen, dat zij later een groot deel van haar inkomsten moest afstaan (p. 107), dat de meeste van haar verdiensten naar de veroordeelde gingen (p. 108), dat de veroordeelde haar geld inde en naar Bulgarije zond (p. 109). Hieruit kan wel worden afgeleid dat de veroordeelde de helft dan wel een groot deel van het bedrag van € 28.000,-- van [slachtoffer 5] verwierf, maar niet dat bedrag in zijn geheel. Derhalve is de vaststelling van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende met redenen omkleed.
7.
Het middel slaagt. Nu uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de veroordeelde ten minste de helft van het bedrag van € 28.000,-- heeft ontvangen, kan de Hoge Raad het aan de Staat te betalen bedrag verminderen met € 14.000,--.
8.
Het tweede middel klaagt dat het Hof als wederrechtelijk voordeel in aanmerking heeft genomen een bedrag van € 45.000,-- dat aan de veroordeelde is verstrekt om één van de vrouwen vrij te kopen.
9.
In de door het Hof bevestigde uitspraak ligt als oordeel besloten dat het bedrag waarmee één van de vrouwen is vrijgekocht is verkregen door middel van of uit baten van de ten laste van de veroordeelde bewezenverklaarde, met betrekking tot onder meer die vrouw gepleegde mensenhandel.
10.
In navolging van de Rechtbank heeft het Hof het bedrag van € 45.000,-- kennelijk en niet onbegrijpelijk gezien als tegenprestatie voor de door het vertrek van die vrouw door de veroordeelde te derven opbrengst van mensenhandel, dus als kapitalisering van die te verwachten opbrengst. Zo gezien geeft het onderhavige oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. De vrijkoopsom komt immers in de plaats van door één van de vrouwen uit prostitutie te ontvangen, aan de veroordeelde af te dragen bedragen.1.
11.
Het middel faalt.
12.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging voor wat betreft de hoogte van het aan de Staat te betalen bedrag van de bestreden uitspraak en van de door het Hof bevestigde uitspraak, tot bepaling van dat bedrag op € 89.000,-- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑04‑2009