ABRvS, 23-11-2011, nr. 201106896/1/H3.
ECLI:NL:RVS:2011:BU5396
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-11-2011
- Magistraten
Mrs. M. Vlasblom, C.J. Borman, N. Verheij
- Zaaknummer
201106896/1/H3.
- LJN
BU5396
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BU5396, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑11‑2011
Uitspraak 23‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 januari 2010 heeft het Bureau Jeugdzorg het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van het rapport van een second opinion en bijbehorende stukken afgewezen.
Mrs. M. Vlasblom, C.J. Borman, N. Verheij
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Krimpen aan den IJssel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 9 juni 2011 in zaak nr. 10/1398 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (hierna: het Bureau Jeugdzorg).
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2010 heeft het Bureau Jeugdzorg het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van het rapport van een second opinion en bijbehorende stukken afgewezen.
Bij besluit van 29 april 2010 heeft het Bureau Jeugdzorg het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar primair niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Het Bureau Jeugdzorg heeft een verweerschrift ingediend.
Bij ongedateerde brief heeft [appellant] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld als bedoeld in artikel 8:52, eerste lid, van de Awb.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2011, waar [appellant], in persoon, en het Bureau Jeugdzorg, vertegenwoordigd door mr. D.Th.G. Thuijs, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Het Bureau Jeugdzorg heeft aangevoerd dat vanwege het ontbreken van spoedeisendheid de versnelde behandeling moet worden stopgezet.
2.1.1.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant], door te wijzen op de tegen hem lopende andere procedures wegens smaad en laster, gemotiveerd de spoedeisendheid van deze zaak aannemelijk gemaakt. Het betoog van het Bureau Jeugdzorg dat de informatie waar [appellant] om heeft verzocht impliceert dat het Bureau Jeugdzorg een ander standpunt inneemt over het belang van de informatie dan [appellant], doch doet aan het spoedeisend belang dat [appellant] heeft gesteld niet af. Voorts biedt het betoog geen grond voor het oordeel dat het Bureau Jeugdzorg onevenredig in zijn belangen is geschaad door de versnelde behandeling.
2.2.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), heeft bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
Ingevolge artikel 8:29, eerste lid, van de Awb, kunnen partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
Ingevolge het derde lid beslist de rechtbank of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Ingevolge het vijfde lid, eerste volzin, kan de rechtbank, indien zij heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp), tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge artikel 16, eerste volzin, van de Wbp is de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf.
2.3.
[appellant] heeft verzocht om de ‘second opinion’ die is opgemaakt door een door het Bureau Jeugdzorg aangewezen deskundige ter beoordeling van het door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: het AMK) van het Bureau Jeugdzorg opgestelde rapport naar de situatie van zijn stiefkleinkinderen. Bij brief van 23 december 2009 heeft hij zijn verzoek aangevuld en tevens verzocht om de gegevens uit de Gestructureerde Checklist Toegang (hierna: de CGT) en het Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling (hierna: het LIRIK).
2.4.
Het Bureau Jeugdzorg heeft zich in het besluit van 7 januari 2010 primair op het in bezwaar gehandhaafde standpunt gesteld dat het, bij het uitvoeren van een onderzoek door het AMK niet optreedt als bestuursorgaan en dat de second opinion geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid maar op een cliëntdossier. Subsidiair heeft het het standpunt ingenomen dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob aan openbaarmaking van de gegevens in de weg staat. Ook op grond van het privacyreglement van het Bureau Jeugdzorg, dat is opgesteld op grond van de Wbp, komt [appellant] niet in aanmerking voor inzage in de second opinion.
In het besluit op bezwaar heeft het Bureau Jeugdzorg deze standpunten bevestigd en daaraan toegevoegd dat het gevraagde ook dient te worden onthouden omdat het persoonlijke en privacygevoelige gegevens bevat en openbaarmaking de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob raakt.
Voorts heeft het Bureau Jeugdzorg gesteld dat het niet beschikt over de CGT en het LIRIK omdat het daar niet mee werkt.
2.5.
De rechtbank heeft overwogen dat de documenten waarom is verzocht betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid nu die verband houden met een door het AMK uitgevoerd onderzoek dat de grondslag was van de door het Bureau Jeugdzorg als bestuursorgaan genomen besluiten. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, gelet op hetgeen is overwogen in de tussenbeslissing van 11 november 2010 en in aanmerking nemende de weigering van [appellant] van toestemming om mede op grondslag van de stukken waarvoor de beperking in kennisneming was verzocht, uitsprak te doen, niet de rechtmatigheid van het besluit heeft kunnen beoordelen.
2.6.
Het hoger beroep van [appellant] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de gerechtvaardigheid van de geheimhouding en haar beoordeling van de door het Bureau Jeugdzorg ingeroepen weigeringsgronden. Hij heeft aangevoerd dat het niet verstrekken van de second opinion in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Bij de CGT en het LIRIK heeft de rechtbank artikel 8:29 van de Awb niet toegepast en deze gegevens moeten alsnog aan hem worden verstrekt, aldus [appellant]. Voorts heeft hij aangevoerd dat de rechtbank in haar tussenuitspraak geen gewichtige redenen heeft vastgesteld en daarom ten onrechte heeft overwogen dat uitsluitend zij van de second opinion kennis zal mogen nemen. Het Bureau Jeugdzorg heeft niet gemotiveerd waarom de second opinion niet geanonimiseerd zou kunnen worden verstrekt.
2.6.1.
Artikel 8:29 van de Awb geeft voor beroepsprocedures een regeling voor het geheel of gedeeltelijk geheimhouden van inlichtingen of stukken. De rechtbank heeft terecht besloten dat, nu het in deze zaak draait om de vraag of de second opinion openbaar moet worden gemaakt, en aan de zin van de beroepsprocedure afbreuk zou worden gedaan indien [appellant] lopende deze procedure kennis zou nemen van het document dat de inzet daarvan vormt, sprake is van gewichtige redenen die de beperking van die kennisneming rechtvaardigen in de procedure.
Het beroep van [appellant] op artikel 6 van het EVRM faalt. Artikel 6 van het EVRM is niet op de onderhavige procedure van toepassing is, aangezien hier het algemeen belang bij openbaarmaking aan de orde is en niet enig burgerrechtelijk recht of enige burgerrechtelijke verplichting van [appellant]. Los van de toepassing van die verdragsbepaling overweegt de Afdeling dat waar aan artikel 8:29 van de Awb toepassing wordt gegeven, in de betrokken procedure niet alleen een procedurele maar ook een inhoudelijke rechtmatigheidscontrole plaatsvindt op het handelen van het bestuur, in dit geval het Bureau Jeugdzorg, zodat het bestreden besluit wordt onderworpen aan een volledige rechterlijke toetsing.
2.6.2.
Voor zover [appellant] heeft beoogd te stellen dat Bureau Jeugdzorg beschikt over de CGT en het LIRIK, overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft gedaan (onder meer in de uitspraak van 22 augustus 2007 in zaak nr. 200701417/1), dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust.
Het Bureau Jeugdzorg heeft gesteld dat het niet werkt met de CGT en het LIRIK en derhalve niet over deze documenten beschikt. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat dit standpunt van het Bureau Jeugdzorg niettemin onjuist is. Deze documenten konden derhalve niet aan de rechtbank worden overgelegd onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb.
2.6.3.
Nadat [appellant] de rechtbank geen toestemming had verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, terecht geoordeeld dat de gevolgen van een weigering om de rechtbank toestemming te verlenen kennis te nemen van de stukken waarop in het kader van de Wob een beroep wordt gedaan in beginsel komen voor risico van degene die toestemming heeft geweigerd, in dit geval [appellant], en zijn beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft [appellant] voornoemde toestemming wel verleend. Het Bureau Jeugdzorg heeft aangevoerd dat in hoger beroep uitsluitend de aangevallen uitspraak ter beoordeling staat. Onder verwijzing naar de uitspraak van 11 februari 2004 in zaak nr. 200303449/1 overweegt de Afdeling dat wanneer in beroep is geweigerd aan de rechtbank toestemming te verlenen als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, maar die toestemming in hoger beroep wel aan de Afdeling wordt verleend, de Afdeling uitspraak kan doen op grond van de stukken die met een beroep op artikel 8:29 van de Awb zijn overgelegd en het geschil in hoger beroep derhalve ook de weigering van een bestuursorgaan omvat de gevraagde documenten openbaar te maken.
2.7.
Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de second opinion is de Afdeling van oordeel dat het Bureau Jeugdzorg zonder nadere specificatie ten onrechte met een beroep op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob de openbaarmaking van de gehele second opinion heeft geweigerd.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het Bureau Jeugdzorg met betrekking tot een aantal passages in redelijkheid de bescherming van gevoelige persoonsgegevens dan wel het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder kunnen laten wegen dan het algemene belang van openbaarheid. Deze passages zijn:
bladzijde 1, de naam van de opsteller;
bladzijde 2, de naam van de bestuurder van het Bureau Jeugdzorg;
bladzijde 6, de zin onder het kopje ‘Contacten leggen met het gezin’ en de eerste vijf zinnen onder het kopje ‘Gesprekken met de ouders (1)’;
bladzijde 7, de daar genoemde geboortejaren, de zin volgend op het woord ‘gefiatteerd.’, de zinnen na het woord ‘binnen.’ En de zin na het woord ‘orde.’;
bladzijde 8, vanaf de tweede zin onder het kopje ‘Gesprekken met de ouders (2)’ tot het schuingedrukte woord ‘Gesprekken’ en hetgeen in het blok bij ‘Mogelijk alternatief’ staat;
bladzijde 9, vanaf de derde zin onder het kopje ‘Beoordeling’ tot het schuingedrukte woord ‘Beoordeling’ en hetgeen in het blok bij ‘Mogelijk alternatief’ staat;
bladzijde 10, de zinnen in de tweede alinea vanaf het woord ‘gemaakt.’ tot de laatste zin.
2.7.1.
Voor wat betreft de overige passages is niet sprake van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob en heeft het Bureau Jeugdzorg zich voorts ten onrechte met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob op het standpunt gesteld dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aan de openbaarmaking van de second opinion in de weg staat.
2.8.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover het betreft de in overweging 2.7.1. in samenhang met overweging 2.7. bedoelde passages. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 april 2010 alsnog gegrond verklaren en dat besluit in zoverre vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het bezwaar gegrond verklaren, het besluit van 7 januari 2010, in zoverre daarin is nagelaten de hiervoor bedoelde passages openbaar te maken, herroepen, het Bureau Jeugdzorg gelasten deze gegevens aan [appellant] te verstrekken en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 29 april 2010.
2.9.
Het Bureau Jeugdzorg dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van de verletkosten overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een partij of een belanghebbende in verband met gemaakte verletkosten een tarief wordt vastgesteld dat afhankelijk van de omstandigheden ligt tussen € 4,54 en € 53,09 per uur. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakt verletkosten à € 53,09 per uur. Hij heeft echter op geen enkele wijze aangetoond dat dit bedrag de werkelijk door hem gemaakte kosten betreft. Bij de berekening van deze kosten is de Afdeling derhalve uitgegaan van zes uur à € 4,54.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 9 juni 2011 in zaak nr. 10/1398, voor zover deze de overige passages bedoeld in overweging 2.7.1. betreft;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland van 29 april 2010, kenmerk BOB 2010–011, voor zover het de overige passages bedoeld in overweging 2.7.1. betreft;
- V.
herroept het besluit van 7 januari 2010, kenmerk CB/B/EL/LS/am/10.10, voor zover het de overige passages bedoeld in overweging 2.7.1. betreft;
- VI.
willigt het verzoek om openbaarmaking in, voor zover het de overige passages bedoeld in overweging 2.7.1. betreft;
- VII.
bepaalt dat het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland de overige passages bedoeld in overweging 2.7.1. openbaar maakt;
- VIII.
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- IX.
veroordeelt het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 39,69 (zegge: negenendertig euro en negenenzestig cent);
- X.
veroordeelt het Bureau Jeugdzorg Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 75,74 (zegge: vijfenzeventig euro en vierenzeventig cent);
- XI.
gelast dat Bureau Jeugdzorg Noord-Holland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom voorzitter
w.g. Van Tuyll van Serooskerken ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011