Tapgesprek d.d. 4 april 2020 tussen [zus verdachte] en [slachtoffer],p. 448-451.
Hof Den Haag, 28-04-2021, nr. 22-001933-20
ECLI:NL:GHDHA:2021:1148
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-04-2021
- Zaaknummer
22-001933-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:1148, Uitspraak, Hof Den Haag, 28‑04‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:917
Uitspraak 28‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v.: ECLI:NL:HR:2022:917
Rolnummer: 22-001933-20
Parketnummer: 09-807194-20
Datum uitspraak: 28 april 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1994,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts is een beslissing genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de verdediging is aangevoerd dat er geen sprake is van een waardig onderzoek naar de feiten door het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie heeft nagelaten om navraag te doen bij de aangever waarom hij zijn verklaring wilde intrekken. Ook had het proces-verbaal, opgemaakt op 8 april 2020 eerder verstrekt moeten worden dan pas op 9 juli 2020.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Het verweer wordt daarom verworpen.
Bewijsoverwegingen
Het staat vast dat op 27 maart 2020 een gewelddadig incident heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), is gestoken. De vraag is of het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gestoken.
De verdediging heeft bepleit dat vrijspraak moet volgen. Volgens de verdediging is het niet de verdachte geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. Bovendien heeft het slachtoffer zijn eerder afgelegde verklaring, dat hij de verdachte op een foto zou hebben herkend als de dader, ingetrokken.
Het hof overweegt het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij op 27 maart 2020 in de auto is blijven wachten en dat zijn [vriendin verdachte] en zijn vriend [vriend verdachte] naar de woning van [man] zijn gelopen, waar zij blijkbaar [slachtoffer] zijn tegengekomen. Hij is daar niet bij aanwezig geweest.
Volgens de verbalisanten heeft [slachtoffer] verklaard dat het de verdachte is geweest die hem voor het huis van [man] gestoken heeft; hij heeft hem in het ziekenhuis aangewezen op een foto. Op 12 januari 2021 ter terechtzitting in hoger beroep en op 1 februari 2021 bij de raadsheer-commissaris heeft [slachtoffer] echter verklaard dat de verdachte niet de dader is en dat hij hem niet op een foto heeft aangewezen.
Na het steekincident zijn meerdere telefoongesprekken afgeluisterd, waarin kennelijk gesproken wordt over het incident. Uit deze tapgesprokken komt het volgende naar voren.
In een telefoongesprek op 4 april 2020 tussen [slachtoffer] en de zus van de verdachte [zus verdachte], bijgenaamd [zus verdachte] (verder te nomen [zus verdachte]), komt naar voren dat [zus verdachte] wil weten wat [slachtoffer] heeft verklaard en of hij iets ten nadele van de verdachte heeft verklaard. [zus verdachte] zegt dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat [slachtoffer] zijn verklaring moet intrekken. [slachtoffer] zegt in dit gesprek “nou kut; hij heeft mij 2 keer met mes geslagen (…)”. [zus verdachte] zegt vervolgens dat ze namens hem (het hof begrijpt: de verdachte) geen excuses gaat aanbieden, waarop [slachtoffer] zegt dat zij dat niet hoeft omdat zij geen fout heeft begaan. [slachtoffer] zegt “(..) ik weet niet wat jij weet, want ik was met [naam] aan het vechten en niemand meer heeft daaraan bijgedragen (..)” en “ik wilde normaal met hem praten, en niet gelijk gaan vechten”.”1.
Voorts is er een telefoongesprek op 4 april 2020 tussen de verdachte en [vriendin verdachte] (ook wel [vriendin verdachte] genaamd). De verdachte spreekt met [vriendin verdachte] over een sweater/vest. De verdachte vraagt of de sweater is meegenomen. [vriendin verdachte] bevestigt dit, waarop de verdachte reageert: “o kut, ik lig dus erbij” en “o kut, ik ben benieuwd of op die sweater niets zal zijn; kut; bekje dit is shit, dat die sweater van mij is afgepakt, kut. Hei, vraag aan [naam] of hij die heeft gewassen?” Als [vriendin verdachte] antwoordt met “nee” zegt de verdachte: “kut, ik lig dus erbij, beertje; wij zouden de waarheid moeten vertellen; dat zij ons hebben aangevallen” en even later “ik weet niet of daarop geen sporen zullen zijn, DNA” en “ ik had die sweater aangehad; nou in het algemeen, door die sweater kan het drama zijn” “het gaat erom of daar geen sporen op zitten bijvoorbeeld (..) of er geen sporen op zitten, DNA, begrijp je”. Hij zal niet vrijgelaten worden, omdat ze die sweater hebben meegenomen, zij kunnen hem dan al uberhaupt niet meer vrijlaten. De verdachte vraagt in dit gesprek ook aan [vriendin verdachte] of zij het zo lang zal volhouden, 5 jaar.2.
In een gesprek tussen de verdachte en [zus verdachte] op 5 april 2020 wordt ook gesproken over het incident. Verdachte zegt dat hij gewoon met hem (het hof begrijpt: [slachtoffer]) zou gaan praten; hij zou het hebben gekregen, die 50 euro. De verdachte zegt in dit gesprek: “Nou kut, hij kwam gelijk met zijn poten, hij kwam gelijk met zijn poten, begrijp je, kut?!! En daarom zo..”3.
Naar het oordeel van het hof kunnen bovenstaande bewijsmiddelen tezamen en in onderling verband bezien niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. Het hof ziet in het eerstgenoemde gesprek een bevestiging van de aanvankelijke verklaring van [slachtoffer] dat het de verdachte is geweest die hem gestoken heeft.
Uit het tweede gesprek leidt het hof af dat de verdachte bang is dat er DNA (van het slachtoffer) op zijn sweater aanwezig is en dat hij daarom niet zal worden vrijgelaten. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij [vriendin verdachte] een knuffel heeft gegeven en daarom bang was voor overdracht van sporen op hem, acht het hof ongeloofwaardig, nu dit de paniek in het gesprek niet verklaart en ook niet dat de verdachte als gevolg daarvan voor lange tijd vast zou komen te zitten.
Uit het laatstgenoemde gesprek leidt het hof af dat de verdachte – die dus anders dan hij zelf heeft verklaard, niet in de auto is blijven zitten, maar ook naar de woning van [man] meegekomen was - van plan was het geld gewoon te geven, maar dat hij zich aangevallen voelde door het slachtoffer.
Dat dit volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep met [vriend verdachte] te maken zou hebben, acht het hof eveneens ongeloofwaardig. Naar het oordeel van het hof spreekt de verdachte hier over het incident en zijn eigen beleving ervan.
Bovendien komt nergens in de - vele - tapgesprekken naar voren dat de verdachte toch echt onschuldig vastzit en dat iemand anders de dader is of moet zijn geweest. Noch de verdachte zelf noch zijn vriendin of zuster hebben het ooit daarover, evenmin beschuldigen zij [slachtoffer] ervan dat hij een valse verklaring heeft afgelegd dan wel een verkeerde herkenning heeft gepleegd.
Met betrekking tot de intrekking van de aangifte door [slachtoffer] overweegt het hof dat uit meerdere tapgesprekken blijkt dat hem dringend is verzocht zijn aangifte in te trekken. In een tapgesprek van 4 april 2020 tussen de verdachte en [vriendin verdachte] ([vriendin verdachte]) vraagt de verdachte of [vriendin verdachte] wil gaan regelen dat die gozer dit gaat intrekken en zegt de verdachte dat als hij dit niet doet, “hij een overval zal hebben”. In een gesprek van 9 april 2020 tussen [zus verdachte] en de verdachte zegt de verdachte dat als hij (het hof begrijpt: [slachtoffer]) het niet intrekt dat “zijn moeder en iedereen gaat vastzitten”.
Uit deze tapgesprekken komt naar het oordeel van het hof naar voren dat [slachtoffer] onder druk is gezet om zijn aangifte in te trekken.
Opzet op de dood
Het hof stelt vast dat het slachtoffer een aantal steekverwondingen heeft opgelopen. Uit de geneeskundige verklaring volgt dat hij een steekverwonding in het borstbeen had met als gevolg een klaplong rechts en een steekwond bij de oksel links met als gevolg een klaplong links. Een operatie was noodzakelijk om oud bloed te verwijderen, als ook om een klein segment onderkwab van de rechter long te verwijderen.4.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte kan het opzet op het doden van [slachtoffer] worden afgeleid. Het steken met een scherp voorwerp in het bovenlichaam levert naar algemene ervaringsregels immers de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer dat met de dood moet bekopen. In het bovenlichaam bevinden zich verschillende vitale organen. Het hierboven omschreven letsel van [slachtoffer], twee klaplongen, betekent dat deze vitale organen zijn geraakt, dan wel dat als direct gevolg van het steken het functioneren van deze vitale organen in het geding is geweest. De verdachte heeft, door aldus te handelen, de aanmerkelijke kans op fataal letsel bewust aanvaard. Naar het oordeel van het hof had de verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafuitsluitingsgrond?
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat degene die de aangever heeft gestoken een beroep op een strafuitsluitingsgrond toekomt, nu deze als eerste werd aangevallen.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Voor zover het de bedoeling van de raadsman was om voor de verdachte een beroep op noodweer te doen overweegt het hof het volgende. Uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting acht het hof aannemelijk geworden dat er sprake was van een situatie waarin de noodzaak bestond tot verdediging van verdachte’s eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer. Uit het dossier is gebleken dat sprake was van een onderliggend conflict tussen in ieder geval de verdachte en het slachtoffer. Een afspraak om elkaar te ontmoeten heeft geleid tot een geweldsincident waarbij de verdachte het slachtoffer meerdere keren in het bovenlichaam heeft gestoken. De verdachte heeft daardoor het leven van het slachtoffer op het spel gezet. Dat dit steken geen fatale afloop heeft gehad, is zeker niet aan verdachte te danken geweest. Doordat er snel (medische) hulp is verleend, heeft het slachtoffer deze gebeurtenis overleefd. De verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en getoond dat hij geen enkel respect heeft voor het leven van een ander. Bovendien heeft dit incident op straat plaatsgevonden, waardoor er meerdere getuigen zijn geweest die het incident hebben zien gebeuren en het slachtoffer hevig bloedend op straat hebben zien liggen. Een dergelijke gebeurtenis leidt in het algemeen tot maatschappelijke onrust en angst.
Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Straf
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf gelet op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een boksbeugel, een stroomstootwapen, wit poeder en een kleine hoeveelheid wiet, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze aan de dader toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit zijn aangetroffen, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Boksbeugel (KVI nummer [nummer]);
2. Stroomstootwapen (KVI nummer [nummer]);
3. Wit poeder (KVI nummer [nummer]);
4. Kleine hoeveelheid wiet (KVI nummer [nummer]).
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 april 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑04‑2021