Hof Den Haag, 17-09-2014, nr. 105.012.193/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:3016
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
17-09-2014
- Zaaknummer
105.012.193/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:3016, Uitspraak, Hof Den Haag, 17‑09‑2014; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2014:2744
ECLI:NL:GHDHA:2014:2744, Uitspraak, Hof Den Haag, 18‑06‑2014; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2014:3016
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Vervolg op de uitspraak 7 juli 2014. Wet vereveningpensioenrechten. De pensioen BV heeft onvoldoende dekkingsvermogen. In het kader van de postrelationele solidariteit tussen ex-echtgenoten wordt het dekkingstekort gelijk tussen de echtgenoten verdeeld. Verzoek tot afstorting van pensioenrechten van de vrouw is afgewezen.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 september 2014
Zaaknummer : 105.012.193/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 05-2462
Zaaknummer rechtbank : 242043
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M. van de Lest-van Berkel te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam.
VERDER PROCESVERLOOP IN HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE HOGER BEROEP
Voor het verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar zijn beschikkingen van 4 maart 2009, 10 februari 2010, 6 maart 2013, 4 september 2013, 26 februari 2014 en 18 juni 2014, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, alsmede naar het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting op 14 oktober 2011.
Bij beschikking van 18 juni 2014 is, alvorens verder te beslissen:
- -
tot raadsheer-commissaris benoemd: mr. Labohm en bij diens afwezigheid mr. Stollenwerck;
- -
een regiezitting bepaald op maandag 7 juli 2014 om 14.00 uur en zijn partijen, hun advocaten en hun financiële adviseurs, gelast aanwezig te zijn;
- -
bepaald dat partijen het hof vóór de regiezitting schriftelijk berichten over:
- de waarde in het economisch verkeer van:
de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de man;
de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de vrouw;
de koopsom voor het nabestaandenpensioen van de vrouw;
(zoals vermeld in rechtsoverweging 24 van die beschikking);
- -
over het bedrag aan beleggingsopbrengsten dat is gerealiseerd door de Pensioen-BV van de man in de periode van 1 januari 2013 tot 1 mei 2014 (zoals vermeld in rechtsoverweging 28 van die beschikking);
- -
het beschikbare ouderdomspensioen voor de man, het beschikbare ouderdomspensioen voor de vrouw en het beschikbare weduwenpensioen voor de vrouw op basis van voormelde verdeelsleutel zoals vermeld in rechtsoverweging 31 van die beschikking;
- -
het standpunt met betrekking tot de volgende vragen (zoals vermeld in rechtsoverweging 34 van die beschikking):
o hoe kunnen de bedragen aan beschikbare ouderdomspensioen en weduwenpensioen voor de vrouw het beste gerealiseerd worden:
i. door de mogelijke oprichting van een Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw;
ii. door splitsing van de huidige Pensioen-BV van de man;
iii. door afstorting bij een verzekeringsmaatschappij.
o kunnen de op basis van rechtsoverweging 19 en 20 van die beschikking becijferde bedragen ouderdomspensioen voor de man en de vrouw en weduwenpensioen liquiditeit technisch door de Pensioen-BV van de man gefinancierd worden?
- het standpunt ten aanzien van de partneralimentatie.
Nadien zijn bij het hof ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 4 juli 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 4 juli 2014 een brief.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 7 juli 2014 voortgezet.
Ter zitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de heer[X] (financieel adviseur van de vrouw);
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en de heer [Y] (accountant van de man).
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE BEROEP
1. Aan de orde zijn thans nog:
- het ouderdomspensioen;
- de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: de partneralimentatie) ten behoeve van de vrouw;
- de kosten van de deskundige.
Pensioenverevening
Ingangsdatum aanspraken vrouw
2.
In voormelde beschikking van 18 juni 2014 van dit hof is de ingangsdatum van de aanspraken van de vrouw op ouderdoms- en nabestaandenpensioen jegens de Pensioen-BV vastgesteld op 1 mei 2014.
Opgebouwde pensioenrechten en hoogte
3.
Voorts heeft het hof vastgesteld dat de te verevenen ouderdomspensioenrechten van de man opgebouwd zijn gedurende de periode van 1 januari 1969 tot en met 31 augustus 2002, ofwel gedurende 404 maanden. Het hof heeft daarnaast het bedrag aan uitkeringen aan ouderdomspensioen per jaar aan de vrouw becijfert op € 17.021,-.
Realisatie van het beschikbare ouderdomspensioen en weduwenpensioen
4.
Het hof stelt – op grond van constante jurisprudentie – het volgende voorop. De eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten beheersen, brengen in het algemeen mee dat de tot verevening verplichte echtgenoot die als bestuurder en enig aandeelhouder de rechtspersoon beheerst waarin de te verevenen pensioenaanspraak is ondergebracht, dient zorg te dragen voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak. Van de vereveningsgerechtigde echtgenoot kan immers in beginsel niet worden gevergd dat deze bij voortduring afhankelijk blijft van het beleid dat de andere echtgenoot ten aanzien van de betrokken rechtspersoon (en de onderneming waaraan deze verbonden is) voert en het risico moet blijven dragen dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen te zijner tijd niet kan worden betaald. De verplichting om in beginsel tot afstorting over te gaan is gebaseerd op de eisen van redelijkheid en billijkheid. De beantwoording van de vraag of in een concreet geval aanspraak kan worden gemaakt, moet geschieden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van de financiële positie van de vennootschap dient onder meer rekening te worden gehouden met het vennootschappelijk belang. Onder het vennootschappelijk belang verstaat het hof onder meer het aandeelhoudersbelang, de belangen van werknemers, de belangen van crediteuren. Het vennootschappelijk belang brengt eveneens met zich mede dat rekening dient te worden gehouden met investeringen van de vennootschap om de continuïteit van de onderneming in de toekomst te waarborgen. In het onderhavige geval is sprake van een pensioen BV. Van belang is dat de belangen van de deelnemers zoveel mogelijk worden gewaarborgd. Een afstorting van gelden ten behoeve van de rechten van de vrouw mag er niet toe leiden dat de pensioen BV haar verplichtingen jegens de directeur groot aandeelhouder niet meer kan nakomen. Voorts dient bij de beoordeling van afstorting van pensioenrechten ook rekening te worden gehouden met de rechten van de man. De post solidariteit tussen ex echtgenoten mag er niet toe leiden dat de rechten van de man volstrekt illusoir worden.
5.
Het hof heeft in voormelde beschikking van 16 juni 2014 vastgesteld dat er sprake is van een dekkingstekort binnen de Pensioen-BV, waardoor deze vennootschap niet kan voldoen aan de financiële verplichtingen jegens de man en jegens de vrouw.
6.
Het hof heeft het redelijk geacht dat zowel de man als de vrouw in het licht van de postrelationele solidariteit het dekkingstekort evenredig voor hun rekening dienen te nemen. Het hof heeft geoordeeld dat de koopsommen voor het ouderdomspensioen van de man, het ouderdomspensioen van de vrouw alsmede het nabestaandenpensioen van de vrouw in gelijke mate worden verdeeld over het effectief beschikbare bedrag voor uitkeringen van de pensioenen.
7.
Het hof heeft voorts aan partijen, onder meer, verzocht om zich uit te laten over de volgende vragen:
1.
Hoe kunnen de bedragen aan beschikbare ouderdomspensioen en weduwenpensioen voor de vrouw het beste gerealiseerd worden:
a) door de mogelijke oprichting van een Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw;
b) door splitsing van de huidige Pensioen-BV van de man;
c) door afstorting bij een verzekeringsmaatschappij.
2.
Kunnen de op basis van rechtsoverweging 19 en 20 van voormelde beschikking becijferde bedragen aan het beschikbare ouderdomspensioen voor de vrouw en het beschikbare weduwenpensioen voor de vrouw liquiditeit technisch door de Pensioen-BV van de man gefinancierd worden?
7.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de Pensioen-BV gesplitst kan worden, onder de voorwaarde dat de beheer BV zijn schuld aan de Pensioen-BV onmiddellijk aflost.
8.
Namens de man is naar voren gebracht dat hij bereid is op een door de vrouw aan te geven wijze, mits fiscaal toelaatbaar en kostenneutraal, af te storten, met dien verstande dat die afstorting pas op termijn kan worden gerealiseerd gelet op de huidige liquiditeitspositie van de Pensioen-BV.
9.
Het hof stelt vast dat de pensioen-BV van de man uitsluitend een vordering heeft op de Beheer BV en dat er op dit moment geen liquide middelen zijn in de Beheer BV om de vordering aan de pensioen-BV direct te voldoen. Binnen de Beheer BV wordt geen onderneming geëxploiteerd en/of werkzaamheden verricht en de Beheer BV beschikt slechts over een bedrijfspand. Dit bedrijfspand kan op dit moment niet liquide worden gemaakt. De man is van plan dit bedrijfspand op termijn te verkopen. Voorts heeft de man een rekening-courantschuld aan Beheer BV van € 1.069.000,-, die voor een groot deel is ontstaan door de betalingen die de man aan de vrouw heeft verricht ten titel van overbedeling in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Naar het oordeel van het hof heeft de man dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de benodigde liquide middelen thans niet kunnen worden vrijgemaakt zonder de continuïteit van de Beheer BV in gevaar te brengen. Ook op korte termijn verwacht het hof niet dat daarin verandering zal komen. Derhalve kan er geen gevolg worden gegeven aan de voorwaarde die de vrouw heeft gesteld bij de mogelijkheid van splitsing van de Pensioen-BV. Ook afstorting bij een externe pensioenverzekeraar, zoals de vrouw aanvankelijk primair heeft verzocht behoort daardoor niet tot de mogelijkheden. Het hof kan onder de meer omschreven omstandigheden van dit geval dan ook niet anders dan beslissen de man te veroordelen met ingang van 1 mei 2014 jaarlijks aan de vrouw een bedrag van € 17.021,- aan ouderdomspensioen te betalen , ofwel: € 1.418,40 per maand.
Partneralimentatie
Ingangsdatum
10.
De rechtbank heeft bij echtscheidingsbeschikking van 19 december 2006 een voorlopige partneralimentatie bepaald van € 2.500,- bruto per maand. Nu de man dit bedrag in ieder geval tot 1 mei 2014 heeft voldaan, acht het hof het redelijk – mede bezien de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de vrouw - om de ingangsdatum van de (definitieve) partneralimentatie vast te stellen op 1 mei 2014. Met ingang van de datum van echtscheiding (6 januari 2007) tot 1 mei 2014 zal het hof de partneralimentatie definitief vaststellen op € 2.500,- bruto per maand.
Draagkracht man
11.
De man stelt dat hij een draagkracht heeft van € 2.117,51 per maand en verwijst daarbij naar de door hem als bijlage 4 bij de brief van 10 april 2014 overgelegde draagkrachtberekening. Ter zitting is namens de man voorts naar voren gebracht dat hij met betrekking tot de schulden onjuiste bedragen heeft opgevoerd, waardoor zijn draagkracht aanzienlijk lager is. Dit standpunt van de man zal in het navolgende nader besproken worden. De vrouw meent dat de man een draagkracht heeft van € 7.268,- bruto per maand. Zij verwijst naar de door haar als productie III bij brief van 4 juli 2014 overgelegde draagkrachtberekening.
Inkomen
Inkomen
12.
Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man uit van een AOW-uitkering van € 13.695,- bruto per jaar. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat er tussen partijen geen discussie bestaat over de hoogte van de AOW-uitkering.
13.
Ten aanzien van het pensioen van de man overweegt het hof als volgt. Bij beschikking van 18 juni 2014 heeft het hof dit pensioen in de rechtsoverwegingen 18-20 becijfert op € 35.775,- bruto per jaar. Partijen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit bedrag thans anders is. Derhalve gaat het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man uit van voormeld bedrag.
14.
Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat opnamen door de man gedaan in rekening-courant niet als inkomsten dienen te worden aangemerkt. Dit is geen inkomen, maar daardoor ontstaat een schuld van de man aan de Beheer BV.
15.
De vrouw heeft betoogd dat de man een stamrechtuitkering van € 8.717,- per jaar heeft ontvangen. De man heeft dit niet betwist, maar in zijn eigen draagkrachtberekening dit bedrag niet opgenomen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Uit de door de man overgelegde jaarrekening 2011 (pagina 13) van de Beheer BV blijkt dat er per 31 december 2011 onder de post “Voorzieningen” een voorziening ten behoeve van een stamrechtuitkering voor de man is opgenomen van € 117.224. De totale post “Voorzieningen” was per 31 december 2011 € 147.142,-. Voorts blijkt uit de jaarrekening 2012 dat de post voorzieningen per 31 december 2012 is gedaald naar € 143.114,-. In die jaarrekening is deze daling niet nader toegelicht en is geen specificatie van de post “Voorzieningen” meer opgenomen. Uit het fiscale rapport van de man van 2012 blijkt evenwel niet dat hij een stamrechtuitkering heeft ontvangen. Zelfs indien het hof rekening zou houden met het door de vrouw gestelde bedrag van € 8.717,- per jaar, dan nog heeft de man geen draagkracht, zoals zal blijken uit rechtsoverweging 25.
Eigen woning
16.
Nu de man ter zitting kenbaar heeft gemaakt dat het door de vrouw in haar draagkrachtberekening opgenomen bedrag aan eigen woningforfait juist is, sluit het hof daarbij aan. Het hof gaat dan ook uit van een eigenwoningforfait van € 3.324,-.
17.
Voorts houdt het hof rekening met een rente en aflossing op de hypothecaire schuld van € 1.807,- per jaar en een periodieke jaarlijkse betaling aan erfpacht van € 800,-, zoals de man ter zitting – onweersproken – heeft gesteld en in zijn draagkrachtberekening heeft vermeld.
Box 3
18.
Het hof houdt met betrekking tot het Box 3 vermogen rekening met een - het door de man gestelde en door de vrouw niet weersproken – bedrag van € 1.143.650,- aan onroerende zaken en € 127.408,- aan geld en vermogensrechten. Het hof brengt daarop in mindering voormelde rekening-courant schuld van de man aan Beheer BV van € 1.069.000.
Netto inkomen
19.
De vrouw heeft een bedrag van € 42.000,- netto per jaar opgevoerd dat de man zou kunnen ontvangen als netto inkomen. De man heeft dit bedrag gemotiveerd bestreden. Het hof is van oordeel dat het niet redelijk is om met een dergelijk fictief bedrag aan huurinkomsten van de woning te Frankrijk en het bedrijfspand van de Beheer BV rekening te houden. Partijen hebben gedurende het huwelijk nimmer de woning te Frankrijk verhuurd en met betrekking tot het bedrijfspand is de man voornemens op dit op (korte) termijn te verkopen.
20.
Voorts houdt het hof rekening met de – door de man gestelde en door de vrouw niet bestreden – algemene heffingskorting, ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting.
Lasten
Toepasselijke bijstandsnorm
21.
Het hof gaat uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Het hof neemt daarbij in overweging dat gesteld noch gebleken is dat de man nog andere gezinsleden moet onderhouden.
Woonlasten
22.
Het hof houdt rekening met onweersproken hypotheekrente van € 150,58 per maand, de erfpachtcanon van € 66,67 en het forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand. Daarop heeft het hof in mindering gebracht de basishuur welk deel wordt geacht te zijn inbegrepen in de voor de man toepasselijke bijstandsnorm.
Ziektekosten
23.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de premie ziektekosten ad € 100,- en een verplicht eigen risico van € 29,- per maand, verminderd met de nominale premie welk deel wordt geacht te zijn inbegrepen in de voor de man toepasselijke bijstandsnorm.
Aflossing schulden
24.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft een lening aan de Beheer BV van € 800.000,-. die voor een groot deel is ontstaan door de betalingen die de man heeft verricht in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Ter zitting is gebleken dat de man op grond van de fiscale regelgeving een rente dient te voldoen op deze lening van € 30.000,- per jaar. De man heeft gesteld dat hij ten onrechte deze rentebetalingen niet heeft opgenomen in zijn draagkrachtberekening. Het hof acht het redelijk dat rekening wordt gehouden met deze rentebetalingen van € 2.500,- per maand.
Conclusie
25.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man geen draagkracht heeft om enige partneralimentatie te voldoen.
26.
Gelet op het vorenstaande behoeft de behoefte van de vrouw geen bespreking, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Kosten deskundige
27.
Bij zijn beschikking van 10 februari 2010 heeft het hof drs. T.C.A. Boringa RA benoemd tot deskundige ter beantwoording van de vraag “wat is de omvang van de niet-uitgekeerde ondernemingswinsten in de beheermaatschappij van de man?” Daarbij heeft het hof het redelijk en billijk geacht dat de man voorlopig de kosten van de deskundige draagt aangezien hij destijds in gebreke is geweest om voldoende inzicht te verschaffen in zijn financiële positie. Het hof is in zijn beschikking van 4 september 2013 bij dit voorlopige oordeel gebleven en heeft de man veroordeeld in de kosten van de slotdeclaratie van € 7.469,05. Nadien heeft de deskundige nog een factuur ingediend betreffende de kosten die zijn gemaakt om de mondelinge behandeling van 10 januari 2014 bij te wonen en de voorbereiding daarop. Hoewel partijen zich hebben verzet tegen de hoogte van de factuur, is het hof van oordeel dat deze factuur volledig voor vergoeding in aanmerking komt. De deskundige heeft immers werkzaamheden verricht, ook voor de mondelinge behandeling en de hoogte van de factuur is in overeenstemming met de door de deskundige bestede uren en het daarmee samenhangende uurtarief. Derhalve stelt het hof de vergoeding van de deskundige vast op € 1.270,50. Het hof acht het thans redelijk dat deze kosten voor rekening van partijen zullen komen, ieder bij helfte, aangezien ook de vrouw bij dit onderzoek was gebaat en niet is gebleken dat dat man het onderzoek heeft tegengewerkt. Het hof zal dan ook gelasten dat ieder van partijen een bedrag van € 635,25 aan de deskundige dient te voldoen.
28.
Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
in aanvulling op de bestreden beschikking;
bepaalt het door de man met ingang van 1 mei 2014 aan de vrouw te betalen bedrag aan ouderdomspensioen op € 1.418,- per maand;
bepaalt de door de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) ten behoeve van de vrouw:
- van 6 januari 2007 tot 1 mei 2014 op € 2.500,- bruto per maand;
- met ingang van 1 mei 2014 op nihil;
veroordeelt de man om binnen veertien dagen na heden een bedrag van € 635,25 aan de deskundige te betalen door overmaking naar [bankrekeningnummer] ten name van Boringa & Lankester Registeraccountants, onder vermelding van factuurnummer 14116;
veroordeelt de vrouw om binnen veertien dagen na heden een bedrag van € 635,25 aan de deskundige te betalen door overmaking naar [bankrekeningnummer] ten name van Boringa & Lankester Registeraccountants, onder vermelding van factuurnummer 14116;
verklaart de bestreden beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Burgerhart, bijgestaan doormr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2014.
Uitspraak 18‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Pensioenverevening. Hof komt terug op eerdere beslissing. Bepaling regiezitting. Uitgangspunten voor hoogte pensioenen worden geformuleerd.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 juni 2014
Zaaknummer : 105.012.193/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 05-2462
Zaaknummer rechtbank : 242043
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M. van de Lest-van Berkel te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam.
VERDER PROCESVERLOOP IN HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE HOGER BEROEP
Voor het verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar zijn beschikkingen van 4 maart 2009, 10 februari 2010, 6 maart 2013, 4 september 2013 en 26 februari 2014, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, alsmede naar het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting op 14 oktober 2011.
Bij beschikking van 26 februari 2014 is de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden veroordeeld aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 165.564,37 (€ 4.800,- + € 160.764,37 ). De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is bepaald dat partijen binnen zes weken na 26 februari 2014 hun financiële gegevens betreffende de uitkering in het levensonderhoud voor de vrouw in het geding diende te brengen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Nadien is bij het hof op 7 maart 2014 van drs. T.C.E. Boringa RA (verder: de deskundige) een factuur van de kosten van het deskundigenbericht betreffende de periode januari 2014 ingekomen.
Het hof heeft partijen bij brief van 17 maart 2014 in de gelegenheid gesteld om te reageren op voormelde factuur.
Nadien zijn bij het hof ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- -
op 10 april 2014 een V-formulier van 8 april 2014 met bijlagen;
- -
op 12 mei 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
van de zijde van de man:
- -
op 31 maart 2014 een brief van diezelfde datum;
- -
op 1 april 2014 een brief van diezelfde datum;
- -
op 8 april 2014 een faxbericht van diezelfde datum, op 9 april 2014 bij het hof als brief ingekomen, met bijlagen;
- -
op 16 april 2014 een brief van diezelfde datum;
- -
op 12 mei 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 22 mei 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de deskundige:
- op 29 april 2014 een brief van 24 april 2014.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 23 mei 2014 voortgezet.
Ter zitting zijn verschenen:
- -
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de man, bijgestaan door zijn advocaat.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE BEROEP
1. Aan de orde zijn thans nog:
- -
het ouderdomspensioen;
- -
de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) ten behoeve van de vrouw;
- -
de kosten van de deskundige.
2. De vrouw verzoekt de man thans te veroordelen het nader te bepalen alimentatiebedrag in één keer, dan wel in maandelijkse termijnen, te voldoen voor de resterende vijf jaren en vast te leggen in een beschikking, alsmede een veroordeling van de man om een bedrag van € 420.050,78 af te storten aan opgebouwd ouderdomspensioen in de hierna te noemen Pensioen-BV bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeringsmaatschappij, althans de man de verplichting op te leggen aan de vrouw met ingang van een door het hof te bepalen datum zorg te dragen voor afstorting van haar jaarlijkse rechten op het ouderdomspensioen van € 21.257,-.
Pensioenverevening
3.
Het hof ziet aanleiding eerst de pensioenverevening te bespreken.
4.
In de beschikking van 4 maart 2009 heeft het hof met betrekking tot het pensioen overwogen:
“Het vaststellen van de pensioenverevening ten laste van de man en ten gunste van de vrouw.
In hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek aan de rechtbank te bepalen dat de man – kort gezegd – van gegevens zou voorzien opdat zij haar aanspraken krachtens de pensioenverevening geldend kan maken aldus gewijzigd dat zij verzoekt om haar uit hoofde van de pensioenvervening een jaarlijks bedrag toe te kennen van € 21.257, -. De man heeft daarop zich beperkt tot het niet-ontvankelijkheidsverweer. Dat laatste is hiervoor door het hof verworpen. In hoger beroep heeft de man zich inhoudelijk tegen het verzoek tot vaststelling van de pensioenverevening niet verweerd, terwijl hij in eerste aanleg heeft volstaan met de mededeling dat hij alstoen de door de vrouw gevraagde pensioengegevens heeft verstrekt en dat hij geen andere pensioenrechten naast zijn pensioen in eigen beheer heeft opgebouwd. Grief IV van de vrouw slaagt en op grond daarvan dient het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de pensioenverevening te worden toegewezen.”
5.
De vrouw verzoekt thans een veroordeling van de man om een bedrag van € 420.050,78 af te storten aan opgebouwd ouderdomspensioen in de pensioen-BV bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeringsmaatschappij, althans de man de verplichting op te leggen aan de vrouw met ingang van een door het hof te bepalen datum zorg te dragen voor afstorting van haar jaarlijkse rechten op het ouderdomspensioen van € 21.257,-.
6.
De man betoogt dat het bedrag aan pensioenverevening jaarlijks lager ligt.
7.
Het partijdebat vormt voor het hof aanleiding om terug te komen op de eerder genomen beslissing met betrekking tot de pensioenverevening.
Regiezitting
8.
Ter zitting heeft het hof aan partijen voorgehouden om op korte termijn een regiezitting te plannen zodat de problematiek rondom de pensioenverevening en de partneralimentatie binnen afzienbare tijd kan worden afgerond. Met partijen is besproken dat het hof op enkele essentiële punten een beslissing zal nemen voor de regiezitting in een (tussen)beschikking – de onderhavige -, zodat partijen zich vóór die datum en tijdens de regiezitting kunnen uitlaten over hun nadere standpunten.
9.
Thans is bepaald dat de regiezitting op maandag 7 juli 2014 om 14.00 uur zal plaatsvinden. Partijen zijn daar reeds mondeling en schriftelijk van op de hoogte gesteld.
10.
Het hof gelast partijen, hun advocaten en hun financiële adviseurs aanwezig te zijn.
Pensioenaanspraken jegens Pensioen BV
11.
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn gehuwd geweest van 12 december 1980 tot 6 januari 2007. Uit de door de man overgelegde pensioenbrief van 15 december 1969 blijkt dat de man met ingang van 1 januari 1969 aanspraken op ouderdomspensioen alsmede op nabestaandenpensioen zijn toegekend jegens[naam man] NV. Deze NV is later overgegaan in[naam man] Beheer BV. Ter zitting is namens de financieel adviseur van de man – onweersproken - verklaard dat in 1993 een tweede pensioenbrief is opgesteld, waarin onder andere staat vermeld dat het pensioenvermogen is overgedragen aan[naam man] Pensioen BV (verder: de Pensioen-BV). Voorts heeft de financieel adviseur van de man meegedeeld dat de Belastingdienst destijds impliciete goedkeuring voor die overdracht heeft verleend aangezien er geen correcties zijn gevolgd op de destijds gedane aangifte Vennootschapsbelasting.
12.
Op basis van het vorenstaande stelt het hof vast dat de aanspraken van de man zijn opgebouwd jegens de Pensioen-BV en dat de vrouw derhalve ook haar aanspraak maakt op ouderdoms- en nabestaandenpensioen jegens de Pensioen-BV.
Ingangsdatum aanspraken vrouw
13.
Het hof stelt vast dat de aanspraken van de vrouw in beginsel zijn ontstaan op 6 januari 2007 (de datum van echtscheiding). Het is vanuit pragmatisch oogpunt nagenoeg ondoenlijk om met ingang van die datum de hoogte van de aanspraken van de vrouw vast te stellen. Vanaf de datum van de echtscheiding heeft de vrouw een door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie ontvangen. In de betalingen van die alimentatie is reeds de voldoening van het aan de vrouw toekomende deel van het ouderdomspensioen meegenomen, aangezien de draagkracht van de man is gestoeld op zijn inkomen bestaande uit hoofde van zijn pensioen.
Tot op heden heeft de pensioen-BV– zo is onweersproken ter zitting verklaard – het pensioen enkel aan de man uitgekeerd. De pensioen-BV heeft aan haar verplichtingen voldaan.
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen bepaalt het hof de peildatum voor de vaststelling van de hoogte van de pensioenuitkeringen op 1 mei 2014.
Opgebouwde pensioenrechten
14.
Tussen partijen staat ter discussie over welke periode het ouderdomspensioen is opgebouwd.
15.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de pensioenrechten zijn opgebouwd van 1 januari 1969 tot 4 augustus 2005 (de datum dat de man de leeftijd van vijfenzestig heeft bereikt). De vrouw beroept zich daarbij op voormelde pensioenbrief van 15 december 1969.
16.
De man deelt dit standpunt van de vrouw niet. In zijn visie zijn de pensioenrechten opgebouwd van 1 januari 1969 tot en met 31 augustus 2002, aangezien het ouderdomspensioen is ingegaan op 1 september 2002.
17.
Naar het oordeel van het hof zijn de ouderdomspensioenrechten van de man opgebouwd gedurende de periode van 1 januari 1969 tot en met 31 augustus 2002, ofwel gedurende 404 maanden, aangezien gedurende die periode daadwerkelijk pensioenrechten zijn opgebouwd en na die datum geen pensioenrechten meer zijn opgebouwd, maar slechts pensioenuitkeringen hebben plaatsgevonden. Dat dit afwijkt van de in 1969 opgestelde pensioenbrief, doet daar niet aan af.
Bedrag opgebouwd ouderdomspensioen
18.
Niet ter discussie staat de - door de financieel adviseur van de man vastgestelde hoogte van het in voormelde periode opgebouwde ouderdomspensioen – van € 52.796,- per jaar, te verhogen met een compensatie voor de AOW-uitkering tot aan de vijfenzestigjarige leeftijd van de man. Voorts is onweersproken dat het van het ouderdomspensioen af te leiden nabestaandenpensioen € 36.957,- bedraagt.
19.
Het hof becijfert het bedrag aan ouderdomspensioen dat gedurende het huwelijk is opgebouwd op € 34.042,- per jaar, door een recht evenredige berekening van de opbouw van het ouderdomspensioen (ofwel 260,5 maanden huwelijk/404 maanden opbouw x € 52.796,- = € 34.042,-).
20.
Gelet op het vorenstaande bedragen becijfert het hof de uitkeringen aan ouderdomspensioen per jaar:
- -
aan de vrouw (de helft van € 34.042,- is): € 17.021,-;
- -
aan de man (€ 52.796,- minus het gedeelte aan de vrouw van € 17.021,- is): € 35.775,-.
Grondslagen berekening voor berekening waarde economisch verkeer
21.
Aan de orde is vervolgens de vraag hoe de bruto koopsom dient te worden berekend. Daarvoor is het noodzakelijk dat het hof enkele uitgangspunten formuleert.
Sterftetabel en marktrente
22.
Het hof stelt vast dat partijen beiden zijn uitgegaan van de volgende grondslagen:
- -
een sterftetabel GBM/V 2006-2011;
- -
een marktrente van 2,35%.
(Het hof verwijst daarbij naar de door de man overgelegde bijlage 3 bij de bijlage 5 bij brief van 20 mei 2014 alsmede naar de door de vrouw overgelegde bijlage IV bij de brief van 9 april 2014.) In de visie van het hof dienen ook deze grondslagen gehanteerd te worden bij de berekening.
23.
Er dient voorts bij de berekening rekening te worden gehouden met de sterftetabel van de man, aangezien het ouderdomspensioen eindigt bij zijn overlijden.
24.
Het hof stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten voor de regiezitting over de waarde in het economisch verkeer van:
- a.
de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de man (=OP man);
- b.
de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de vrouw (=OP vrouw);
- c.
de koopsom voor het nabestaandenpensioen van de vrouw (=NP vrouw);
Daarbij dienen partijen uit te gaan van de door het hof onder rechtsoverweging 22 en 23 genoemde grondslagen.
Onderdekking
25.
Ter zitting is door de financieel adviseur van de man verklaard dat sprake is van een dekkingstekort binnen de Pensioen-BV. Op het moment dat zowel het ouderdomspensioen als het nabestaandenpensioen wordt afgestort, komt de continuïteit van de pensioen-BV in het geding.
26.
Het hof volgt de financieel adviseur van de man in deze stelling. Uit het door de man overgelegde fiscale rapport van 2012 van de Pensioen-BV blijkt dat sprake is van een onderdekking van afgerond € 70.000,-. Immers, het eigen vermogen bedraagt € 620.363,- (bestaande uit de financiële vaste activa van € 617.364,- te vermeerderen met de liquide middelen van € 5.077,- minus de kortlopende schulden van € 2.078,-), terwijl de pensioenvoorziening € 690.500,- bedraagt.
Het effectief beschikbare bedrag voor uitkeringen
27.
Het effectief beschikbare bedrag voor uitkeringen aan de man en de vrouw stelt het hof op basis van voormeld fiscaal rapport van 2012 vast op - afgerond - € 620.000,- (de pensioenvoorziening van € 690.500,- minus het dekkingstekort van € 70.000,-).
28.
Naast voormeld eigen vermogen komen voor het effectief beschikbare bedrag voor de uitkeringen in aanmerking de beleggingsopbrengsten die de Pensioen-BV heeft gerealiseerd in de periode van 1 januari 2013 tot 1 mei 2014. Door de financiële adviseur is becijferd dat deze beleggingsopbrengsten € 38.000,- bedragen. Het hof stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over het bedrag aan beleggingsopbrengsten dat is gerealiseerd in de periode van 1 januari 2013 tot 1 mei 2014.
29.
Vooralsnog hanteert het hof een bedrag van € 658.000,- (€ 620.000,- plus € 38.000,-) aan effectief beschikbaar bedrag voor uitkeringen van de pensioenen (= EBBP).
Dekkingstekort evenredig voor rekening van partijen
30.
Het hof overweegt als volgt. In het kader van de Wet Pensioenverevening dient hetgeen wat daadwerkelijk is opgebouwd te worden verevend. Aangezien de Pensioen-BV enkel nog pensioen uitkeert en geen dekkingsvermogen meer verwerft door pensioenpremie-afdracht, omdat de man niet langer werkzaam meer is, acht het hof het redelijk dat zowel de man als de vrouw in het licht van de postrelationele solidariteit het dekkingstekort evenredig voor hun rekening dienen te nemen. Naar het oordeel van het hof dienen de koopsommen van het ouderdomspensioen van de man, het ouderdomspensioen van de vrouw alsmede het nabestaandenpensioen van de vrouw in gelijke mate te worden verdeeld over het effectief beschikbare bedrag voor uitkeringen van de pensioenen.
Verdeelsleutel
31.
Het hof ziet dan ook aanleiding om de volgende verdeelsleutel te hanteren:
(OP man)x + (OP vrouw)x + (WP vrouw)x = EBBP
32.
Het hof stelt partijen in de gelegenheid om zich voor de door het hof te bepalen regiezitting uit te laten over het beschikbare ouderdomspensioen voor de man, het beschikbare ouderdomspensioen voor de vrouw en het beschikbare weduwenpensioen voor de vrouw op basis van voormelde verdeelsleutel.
Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw
33.
Ter zitting hebben partijen meegedeeld dat zij kunnen instemmen met de oprichting van een Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw, onder de voorwaarde dat de Belastingdienst daarvoor zijn toestemming verleend zodanig dat geen sprake kan zijn dat de oprichting van de Pensioen-BV wordt aangemerkt als een afkoop van het pensioen van de vrouw, met alle fiscale gevolgen vandien.
Nadere inlichtingen van partijen voor de regiezitting
34.
Het hof wenst dat partijen zich voor de regiezitting - naast de reeds bovengenoemde onderwerpen - uitlaten over de volgende vragen:
1.
Hoe kunnen de bedragen aan beschikbare ouderdomspensioen en weduwenpensioen voor de vrouw het beste gerealiseerd worden:
a. door de mogelijke oprichting van een Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw;
b. door splitsing van de huidige Pensioen-BV van de man;
c. door afstorting bij een verzekeringsmaatschappij.
2.
Kunnen de op basis van rechtsoverweging 19 en 20 becijferde bedragen aan het beschikbare ouderdomspensioen voor de vrouw en het beschikbare weduwenpensioen voor de vrouw liquiditeit technisch door de Pensioen-BV van de man gefinancierd worden?
Partneralimentatie
35.
Het hof zal de beslissing met betrekking tot de partneralimentatie aanhouden en verzoekt partijen vóór de regiezitting zich uit te laten over hun huidige standpunt met betrekking tot dit onderwerp.
Kosten deskundige
36.
Het hof zal in de eindbeschikking een beslissing omtrent de kosten deskundige geven.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. Labohm en bij diens afwezigheid mr. Stollenwerck;
bepaalt een regiezitting op maandag 7 juli 2014 om 14.00 uur en gelast partijen, hun advocaten en hun financiële adviseurs aanwezig te zijn;
bepaalt dat partijen het hof vóór de regiezitting schriftelijk berichten over:
- de waarde in het economisch verkeer van:
- -
de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de man;
- -
de koopsom van het gedeelte van het ouderdomspensioen van de vrouw;
- -
de koopsom voor het nabestaandenpensioen van de vrouw;
(zoals vermeld in rechtsoverweging 24);
- -
over het bedrag aan beleggingsopbrengsten dat is gerealiseerd door de Pensioen-BV van de man in de periode van 1 januari 2013 tot 1 mei 2014 (zoals vermeld in rechtsoverweging 28);
- -
het beschikbare ouderdomspensioen voor de man, het beschikbare ouderdomspensioen voor de vrouw en het beschikbare weduwenpensioen voor de vrouw op basis van voormelde verdeelsleutel zoals vermeld in rechtsoverweging 31;
- -
het standpunt met betrekking tot de volgende vragen (zoals vermeld in rechtsoverweging 34):
o hoe kunnen de bedragen aan beschikbare ouderdomspensioen en weduwenpensioen voor de vrouw het beste gerealiseerd worden:
a. door de mogelijke oprichting van een Pensioen-BV ten behoeve van de vrouw;
b. door splitsing van de huidige Pensioen-BV van de man;
c. door afstorting bij een verzekeringsmaatschappij.
o kunnen de op basis van rechtsoverweging 19 en 20 becijferde bedragen ouderdomspensioen voor de man en de vrouw en weduwenpensioen liquiditeit technisch door de Pensioen-BV van de man gefinancierd worden?
- het standpunt ten aanzien van de partneralimentatie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Burgerhart, bijgestaan doormr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2014.