Rb. Almelo, 22-10-2009, nr. 08/720233-09
ECLI:NL:RBALM:2009:BK1065
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
22-10-2009
- Magistraten
Mrs. J.D. Blomhert, L.T. Vogel, B.T.C. Jordaans
- Zaaknummer
08/720233-09
- LJN
BK1065
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2009:BK1065, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 22‑10‑2009
Uitspraak 22‑10‑2009
Mrs. J.D. Blomhert, L.T. Vogel, B.T.C. Jordaans
Partij(en)
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [GEBOORTEDATUM] 1992 in [GEBOORTEPLAATS]
wonende in [WOONPLAATS], [ADRES].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 augustus 2009 en 8 oktober 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. E.D. Breuning ten Cate, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd om [SLACHTOFFER] te doden, dan wel samen met een ander [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel samen met een ander heeft geprobeerd [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel samen met een ander [SLACHTOFFER] heeft mishandeld met zwaar letsel als gevolg.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij op of omstreeks 11 oktober 2008, te Neede, gemeente Berkelland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [SLACHTOFFER] van het leven te beroven, met dat opzet die [SLACHTOFFER] — gedurende/tijdens een waterpolowedstrijd — (aanmerkelijk lang) onder water heeft geduwd en/of gehouden en/of handelingen verricht die de luchttoevoer voor die [SLACHTOFFER] hebben belemmerd en/althans een (of meer) handeling(en) verricht die het ademen voor die [SLACHTOFFER] onmogelijk hebben gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 11 oktober 2008, te Neede, gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, en/althans alleen, aan een persoon genaamd [SLACHTOFFER], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (Posttraumatische stressstoornis (PTSS)) heeft toegebracht, door deze [SLACHTOFFER] opzettelijk — gedurende/tijdens een waterpolowedstrijd — (aanmerkelijk lang) onder water heeft geduwd en/of gehouden en/of handelingen verricht die de luchttoevoer voor die [SLACHTOFFER] hebben belemmerd en/althans een (of meer) handeling(en) verricht die het ademen voor die [SLACHTOFFER] onmogelijk hebben gemaakt;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 11 oktober 2008, te Neede, gemeente Berkelland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [SLACHTOFFER] — gedurende/tijdens een waterpolowedstrijd — (aanmerkelijk lang) onder water heeft geduwd en/of gehouden en/of handelingen verricht die de luchttoevoer voor die [SLACHTOFFER] hebben belemmerd en/althans een (of meer) handeling(en) verricht die het ademen voor die [SLACHTOFFER] onmogelijk hebben gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 11 oktober 2008, te Neede, gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [SLACHTOFFER], met dat opzet die [SLACHTOFFER] — tijdens een waterpolowedstrijd — (aanmerkelijk lang) onder water heeft geduwd en/of gehouden en/of handelingen verricht die de luchttoevoer voor die [SLACHTOFFER] hebben belemmerd en/althans een (of meer) handeling(en) verricht die het ademen voor die [SLACHTOFFER] onmogelijk hebben gemaakt en/of die [SLACHTOFFER] op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan deze [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel (posttraumatische stressstoornis (PTSS)), althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn (paniekaanvallen en/of concentratieproblemen en/of angstgevoelens) heeft ondervonden;
De rechtbank heeft kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging verbeterd gelezen, nu verdachte daardoor niet in enig rechtens te respecteren belang wordt geschaad.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht. Ook vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te weten [SLACHTOFFER], met oplegging daarbij van de zogenaamde schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1. De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
Op 11 oktober 2008 speelt verdachte onder anderen samen met haar zus, tevens medeverdachte, een waterpolowedstrijd in Neede, gemeente Berkelland.
5.2. Het onder water duwen en/of houden
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte [SLACHTOFFER] onder water heeft geduwd en gehouden.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 11 oktober 2008 [SLACHTOFFER] onder water heeft geduwd en gehouden, zodat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe wordt aangevoerd dat er weliswaar een worsteling is geweest tussen verdachte en [SLACHTOFFER], maar dat niet valt uit te sluiten dat [SLACHTOFFER] door anderen dan verdachte en haar medeverdachte onder water is geduwd, gelet op de commotie die is ontstaan in het water.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zowel ter terechtzitting als bij de politie verklaard dat zij gedurende de wedstrijd een aantal malen door [SLACHTOFFER] is getrapt. Ook na het desbetreffende doelpunt werd zij door [SLACHTOFFER] getrapt. Verdachte werd daar zeer boos om en heeft uit woede op het water geslagen. Op een gegeven moment kwam haar zus erbij en ontstond tussen haar en [SLACHTOFFER] een worsteling. Na ongeveer een halve minuut kwamen van alle kanten mensen naar hen toe gezwommen, die hen uit elkaar hebben gehaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring tegengesteld is aan en daardoor niet ondersteund wordt door onder andere de getuigenverklaringen van beide scheidsrechters. Deze getuigen verklaren dat verdachte in conflict komt met [SLACHTOFFER], waarbij die [SLACHTOFFER] door haar al onder water wordt geduwd. Daarop zwemt de zus van verdachte naar beide dames toe en duwt en houdt die [SLACHTOFFER] samen met verdachte meermalen onder water. Ook de verklaringen van de overige 11 getuigen die zijn gehoord en waarvan de verklaringen zich in het politiedossier bevinden, zijn in overeenstemming met voormelde verklaringen van de scheidsrechters. Voorts blijkt op geen enkele wijze uit het onderhavig strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting dat iemand anders dan verdachte en haar zus die [SLACHTOFFER] onder water heeft geduwd en gehouden.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 oktober 2008 [SLACHTOFFER] onder water heeft geduwd en gehouden.
5.3. Het primair tenlastegelegde: voorwaardelijk opzet op de dood
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hij voert daartoe aan dat bij verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [SLACHTOFFER] aanwezig is geweest om tot een bewezenverklaring te komen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair tenlastegelegde, omdat zij geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [SLACHTOFFER].
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood, is, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad , aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Dat het onder water duwen en houden van iemand gevaarzettend is, brengt naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf nog niet mee dat hierdoor een zodanige kans op verdrinking — en daarmee op de dood van [SLACHTOFFER] — in het leven wordt geroepen dat deze kans bij beantwoording van de vraag of van voorwaardelijk opzet sprake is, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Nu niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen met welke intensiteit en duur [SLACHTOFFER] door verdachte onder water is geduwd en gehouden is de rechtbank van oordeel dat de kans dat [SLACHTOFFER] hierdoor zou komen te overlijden niet aanmerkelijk is. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair tenlastegelegde feit vrijspreken.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet niet alleen vereist is dat verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans, maar dat zij deze kans ten tijde van de gedraging welbewust heeft aanvaard. Van degene die weet heeft van een aanmerkelijke kans, maar die ervan uitgaat dat het gevolg niet zal intreden kan wel gezegd worden dat zij met (grove) onachtzaamheid handelt, maar niet dat zij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. De enkele verklaring van verdachte dat zij weet dat je na het spelen van een waterpolowedstrijd niet lang onder water kunt blijven, kan niet zonder meer het oordeel dragen dat verdachte die aanmerkelijke kans — als die aanwezig zou zijn geweest — ook bewust heeft aanvaard.
5.4. Het subsidiair tenlastegelegde
In verband met het voorgaande dient nog opgemerkt te worden dat een posttraumatische stress-stoornis (hierna: PTSS), mede gelet op het bepaalde in art. 82 Sr, tweede lid, zwaar lichamelijk letsel oplevert, zodat de rechtbank vervolgens de vraag dient te beantwoorden, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen, of het voorwaardelijk opzet van de verdachte op het teweegbrengen van PTSS is gericht.
5.4.1. Voorwaardelijk opzet op het zwaar lichamelijk letsel
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het subsidiair tenlastegelegde, omdat zij geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [SLACHTOFFER].
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij kwaad was op [SLACHTOFFER], omdat zij steeds door haar getrapt werd. Nadat [SLACHTOFFER] gescoord had, werd verdachte nogmaals door haar getrapt en heeft verdachte uit woede op het water geslagen.
De vele getuigen verklaren, zoals ook onder 5.2. is weergegeven, dat verdachte, nadat [SLACHTOFFER] gescoord had, die [SLACHTOFFER] vastpakte en zij door verdachte onder water werd geduwd. Vlak daarna zwom de zus van verdachte naar hen toe. Zij lag niet bij hen in de buurt, zodat zij een stukje moest zwemmen. Vervolgens werd [SLACHTOFFER] door beide speelsters onder water geduwd. Beide zussen reageerden niet op het fluiten van de scheidsrechters. Pas zodra andere speelsters er zich mee gingen bemoeien, lieten verdachte en haar medeverdachte [SLACHTOFFER] los.
Het slachtoffer, [SLACHTOFFER] heeft bij de politie verklaard dat zij na het incident op 11 oktober 2008 paniekaanvallen, slaapproblemen, hyperventilatie, hoofdpijn, concentratieproblemen, angstgevoelens en contactproblemen met andere mensen heeft.
De bedrijfsarts van het slachtoffer heeft een medische verklaring opgesteld waarin is opgenomen dat het huidige ziektebeeld, PTSS, en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid met grote waarschijnlijkheid het gevolg is van het incident op 11 oktober 2008, omdat er geen andere aanleidingen dan wel oorzaken voor deze klachten zijn gevonden.
De rechtbank overweegt dat, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de gevolgen voor het slachtoffer, bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet om [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Doordat iemand aan het eind van een intensieve waterpolowedstrijd onverwachts, met kracht en meermalen onder water wordt geduwd en gehouden, ontstaat naar algemene ervaringsregels een ernstige stressgevende situatie, waarbij sprake kan zijn van levensbedreiging of een bedreiging van de fysieke integriteit. Onder de gegeven omstandigheden is de kans dat het incident bij [SLACHTOFFER] PTSS teweeg zou brengen, als gevolg van het gedrag van verdachte, naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk. Verdachte en medeverdachte hebben op een zodanige wijze gehandeld dat sprake is van een onmiskenbare overtreding van de regels van het waterpolospel.
De rechtbank neemt tevens de verklaringen van de scheidsrechters en de overige getuigen in aanmerking dat zij in hun loopbaan als scheidsrechter respectievelijk waterpolospeelster een dergelijke overtreding, die omschreven wordt als buiten proportioneel, nog nooit hebben gezien. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte — een speelster met jarenlange waterpolo-ervaring — zich bij haar actie bewust moet zijn geweest van het risico dat zij daarmee haar tegenstandster in een dusdanige stressvolle situatie bracht dat zij haar daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
Gelet op de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijke gevolg — het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer — dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
5.4.2. Het medeplegen
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er sprake is van bewuste en nauwe samenwerking, zodat er sprake is van het tezamen en in vereniging plegen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat van medeplegen geen sprake is, zodat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden. De raadsman voert hiertoe aan dat in de getuigenverklaringen en in de verklaringen van verdachte en haar medeverdachte nergens te lezen is dat zij samen een strafbaar feit hebben gepleegd. Daarnaast voert de raadsman aan dat het element tezamen en in vereniging op overleg duidt, op het samen beramen van een misdrijf en daarvan is in onderhavig geval geen sprake.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op een gegeven moment tijdens de waterpolowedstrijd een conflict kreeg met [SLACHTOFFER]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij kwaad werd op [SLACHTOFFER], omdat zij verdachte gedurende de wedstrijd een aantal malen getrapt had. Vervolgens zag zij dat haar zus naar [SLACHTOFFER] toe zwom en dat er tussen hen een worsteling ontstond. Door 13 getuigen, waaronder [GETUIGE 1] en [GETUIGE 2] is bij de politie verklaard dat verdachte, nadat [SLACHTOFFER] gescoord had, die [SLACHTOFFER] vastpakte en zij door verdachte onder water werd geduwd. Vlak daarna zwom de zus van verdachte naar hen toe. Zij lag niet bij hen in de buurt, zodat zij een stukje moest zwemmen. Vervolgens werd [SLACHTOFFER] door beide speelsters onder water geduwd. Zodra andere speelsters er zich mee gingen bemoeien, lieten verdachte en haar medeverdachte [SLACHTOFFER] los.
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking. Voor bewuste samenwerking is het niet altijd nodig dat er concrete afspraken zijn gemaakt tussen de medeplegers. Wanneer er een onderling begrip is tijdens het plegen van het feit is dat voldoende. Nauwe samenwerking betekent niet dat de medeplegers een gelijk aandeel moeten hebben in de uitvoering van het delict. Het gaat erom dat er sprake is van een zekere onderlinge gelijkwaardigheid, dat wil zeggen dat de handelingen tot op zekere hoogte inwisselbaar zijn. Er is ook sprake van medeplegen wanneer de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de gedragingen van de mededader, hoewel daartoe wel de mogelijkheid bestond. Gelet op voorgaande gedragingen van verdachte en de medeverdachte voor, tijdens en kort na het plaatsvinden van het meermalen onder water duwen en houden van [SLACHTOFFER], de daarbij gevolgde werkwijze, een en ander in onderling verband bezien, hebben verdachte en medeverdachte met betrekking tot het feit zodanig hecht en intensief samengewerkt dat zij beiden afzonderlijk als medepleger van het feit en daarom als dader dienen te worden aangemerkt. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op de omstandigheid dat noch verdachte, noch de medeverdachte zich op enigerlei wijze hebben gedistantieerd van voornoemde gedragingen, maar integendeel heeft verdachte juist actief de confrontatie opgezocht en is medeverdachte haar daarbij juist gaan helpen.
5.5. De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 oktober 2008 te Neede, gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon genaamd [SLACHTOFFER], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (Posttraumatische stressstoornis (PTSS)) heeft toegebracht, door deze [SLACHTOFFER] opzettelijk — tijdens een waterpolowedstrijd — aanmerkelijk lang onder water te duwen en te houden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 302 juncto 47 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van zware mishandeling.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
De gronden voor een straf of maatregel
Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat bij situaties in sportwedstrijden andere maatstaven gehanteerd worden dan in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk zijn en dat onderhavige zaak in die context beoordeeld dient te worden. De raadsman voert daartoe aan dat men bij waterpolo moet accepteren dat er aan je badpak getrokken wordt, dat er onder water wordt getrapt en dat je onder water geduwd kunt worden.
De rechtbank is van oordeel dat overtreding van de spelregels ongeoorloofd is. Ook als letsel het gevolg is hoeft dit nog niet zonder meer tot strafrechtelijke aansprakelijkheid te leiden. De overtreding dient dan als het ware nog door het spel te worden bepaald of in zekere zin in dienst te staan van het nagestreefde resultaat en niet buiten de lijnen te vallen van wat in sport en spel over en weer nog te verwachten is. Wanneer het fysiek ingrijpen van de sporters redelijkerwijs niet meer geacht kan worden nog verbonden te zijn met het spel komt strafrechtelijke aansprakelijkheid weer in beeld, zoals in deze zaak het geval is.
De waterpolosport is door spelregels afgebakend. In algemene zin is het onder water duwen in een directe spelsituatie tijdens een waterpolowedstrijd niet zonder meer ongeoorloofd. Dit mag echter alleen indien in een specifiek duel de actie gericht is op de bal en deze actie niet doelbewust gericht is op een speler.
Waterpoloërs kunnen dus tijdens duels wanneer zij in het bezit zijn van de bal door de tegenstander geraakt worden, maar zij hoeven niet te verwachten dat zij klappen en schoppen zullen krijgen en evenmin dat zij onder water worden geduwd wanneer er geen sprake is van een directe spelsituatie. Het toebrengen van letsel is geen onderdeel van de sport. Het opzettelijk toebrengen van letsel ligt zozeer buiten de reguliere sport- en spelsituatie dat daarvoor dezelfde criteria als buiten het waterpolo gelden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat gedragingen in het zwembad tijdens een waterpolowedstrijd niet als zodanig anders dienen te worden beoordeeld dan daarbuiten.
Verdachte heeft zich samen met haar zus tijdens een waterpolowedstrijd schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte is, nadat zij door het latere slachtoffer getrapt werd, boos op haar geworden en heeft haar, eerst alleen en later met haar zus, onder water geduwd. Dit is tijdens een zogenaamd dood spel moment gebeurd en getuigt van zeer onsportief gedrag. Het dient verdachte dan ook te worden aangerekend dat zij door het aanwenden van fysiek geweld zich agressief en intimiderend heeft gedragen tegenover het slachtoffer. Dat door de scheidsrechters de wedstrijd niet direct na het plegen van het feit is gestaakt doet niet af aan de ernst van het feit, nu, ook bij hen, achteraf pas de ernst van de situatie en de gevolgen ervan gebleken zijn. Op gewelddadigheden als de onderhavige dient in principe gereageerd te worden met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting alsmede de eis van de officier van justitie in aanmerking nemend, zal de rechtbank hiertoe echter niet overgaan.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In het commune strafrecht betrekt de rechtbank bij haar overwegingen allereerst de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting. Deze oriëntatiepunten gelden echter niet voor minderjarigen, zodat de rechtbank de strafoplegging voor soortgelijke feiten in haar overwegingen zal betrekken, waarbij de rechtbank in het bijzonder de jonge leeftijd van verdachte in aanmerking neemt. De opgelegde straffen voor soortgelijke feiten variëren van een werkstraf voor de duur van 200 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden tot een werkstraf voor de duur van 30 uren en voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand.
Daarnaast zal de rechtbank bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan rekening houden met het strafadvies van zowel de Raad voor de Kinderbescherming als de jeugdreclassering.
De rechtbank houdt ten nadele van verdachte voorts rekening met het feit dat zij een initiërende rol heeft gespeeld en zelf de confrontatie heeft opgezocht. Daarnaast houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met het feit dat zij zowel na het incident als ter terechtzitting geen spijt heeft betuigd, zich er niet van op de hoogte heeft gesteld hoe het met het slachtoffer was en geen verantwoordelijkheid voor haar daden wenst te nemen. Ten slotte houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met het feit dat zij zich ter terechtzitting in een slachtofferrol gepositioneerd heeft waardoor zij probeert de verantwoordelijkheid voor de escalatie sterk bij [SLACHTOFFER] te leggen en haar eigen handelen te bagatelliseren.
Voorts houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met het feit dat verdachte aan te merken is als een zogenaamd first-offender. Daarnaast neemt de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking dat zij goed heeft meegewerkt met de begeleiding door de jeugdreclassering en met het feit dat verdachte reeds tuchtrechtelijk is bestraft.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte lang in onzekerheid heeft verkeerd over de strafrechtelijke afdoening van het door haar op 11 oktober 2008 gepleegde feit. Op geen enkele wijze is deze vertraging aan verdachte te wijten. De rechtbank acht deze vertraging zeer onwenselijk gelet op het pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht. De rechtbank zal ook hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de na te melden op te leggen straffen de ernst van het bewezen verklaarde in het onderhavige geval in voldoende mate tot uitdrukking brengen.
Alles afwegende is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie dient te worden opgelegd, met aftrek van de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opleggen om verdachte in te prenten dat een gedraging als de onderhavige uiterst kwalijk is en zij die in de toekomst moet vermijden. Mede gelet op de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte rapportage en het verhandelde ter terechtzitting omtrent dit punt, zal de rechtbank aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde van verplicht jeugdreclasseringstoezicht koppelen.
9. De schade van benadeelden
9.1. De vordering van de benadeelde partij
[SLACHTOFFER], wonende te [WOONPLAATS] aan de [ADRES], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 3290,48 (tweeëndertighonderd-en-negentig euro en achtenveertig eurocent).
Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- —
Immateriële schade € 2.500,-
- —
Reiskosten € 547,68
- —
Parkeerkosten € 100,-
- —
Contributie € 142,80
De benadeelde partij vordert dit bedrag als voorschot. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van een deel van de geleden schade, met het voorbehoud dat het resterende deel kan worden gevorderd bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft verzocht om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de reiskosten en parkeerkosten overdreven zijn, te meer nu deze niet worden ondersteund door bonnetjes. Daarnaast wordt getwijfeld aan het causaal verband tussen het incident op 11 oktober 2008 en de kosten die zijn opgevoerd. Daarnaast stelt de verdediging dat de post contributie niet voor toewijzing vatbaar is. Daartoe wordt aangevoerd dat het in de sportwereld ongebruikelijk is om een tegenstandster, die iemand geblesseerd heeft, op te laten draaien voor de contributie die men als amateursporter dient te betalen aan de vereniging waarvan men lid is. Ook is het bij sommige verenigingen gebruikelijk dat in de statuten opgenomen wordt dat een sporter vrijgesteld wordt van contributie in verband met langdurige ongeschiktheid om te spelen. Tevens dient de immateriële schadepost gematigd te worden. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdediging van mening is dat een deel van de klachten van de benadeelde niet rechtstreeks terug te voeren is op het gebeurde op 11 oktober 2008.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn weliswaar betwist, maar de rechtbank acht voor de immateriële schade een bedrag van € 800,-- op zijn plaats. De materiële schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd en onvoldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 800,-- (achthonderd euro). Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2. De schadevergoedingsmaatregel
Uit het voorgaande volgt dat verdachte tegenover de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
De rechtbank zal hierbij niet overgaan tot het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde maatregel als bedoeld in art. 36f Sr, nu de rechtbank het niet noodzakelijk acht dat er aanvullende waarborgen komen dat verdachte de toegewezen vordering van de benadeelde partij ook daadwerkelijk voldoet.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
11. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- —
verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- —
verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- —
verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
- —
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- —
verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van zware mishandeling
- —
verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- —
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren;
- —
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
- —
beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht (te weten 1 dag), bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, zodat 58 uren, subsidiair 29 dagen vervangende jeugddetentie resteren;
- —
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- —
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- —
omdat de veroordeelde verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- —
omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- —
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel;
Schadevergoeding
- —
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [SLACHTOFFER] van een bedrag van € 800,- (achthonderd euro) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- —
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- —
bepaalt dat de benadeelde partij: [SLACHTOFFER], wonende te [WOONPLAATS], aan de [ADRES] voor een deel van € 2490,48 niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D. Blomhert, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. L.T. Vogel en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2009.
Mr. Jordaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.