ABRvS, 18-02-2009, nr. 200803798/1
ECLI:NL:RVS:2009:BH3264
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-02-2009
- Zaaknummer
200803798/1
- LJN
BH3264
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BH3264, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑02‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 9b Les- en cursusgeldwet
Uitspraak 18‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 19 februari 2007 heeft de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: de hoofddirectie) de verzoeken van B. [wederpartij] om buiteninvorderingstelling van het lesgeld voor de schooljaren 2004-2005 en 2005-2006 afgewezen.
Partij(en)
200803798/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gevestigd te Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2008 in zaak nr. 07/1564 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 19 februari 2007 heeft de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: de hoofddirectie) de verzoeken van B. [wederpartij] om buiteninvorderingstelling van het lesgeld voor de schooljaren 2004-2005 en 2005-2006 afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 2007 heeft de hoofddirectie de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2008, verzonden op 29 april 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 mei 2007 vernietigd en bepaald dat de hoofddirectie een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de hoofddirectie bij brief, bij de Raad van State op 23 mei 2008 per fax ingekomen, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2009, waar de hoofddirectie, vertegenwoordigd door P.M.S. Slagter, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep (hierna: de IB-Groep), en [wederpartij], bijgestaan door mr. S.S. Oedit Doebé, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Les- en Cursusgeldwet (hierna: de Lcw), zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, is lesgeld verschuldigd ter zake van het door een leerling die vóór de aanvang van het desbetreffende cursusjaar de leeftijd van 16 jaren heeft bereikt, volgen van uit de openbare kas bekostigd onderwijs - daaronder begrepen de van het onderwijs deel uitmakende praktijktijd - aan een dagschool.
Ingevolge artikel 9b kan de IB-Groep voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Ter invulling van de beleidsvrijheid die de hoofddirectie op grond van artikel 9b van de Lcw toekomt, heeft zij bij besluit van 11 oktober 2004 de Beleidsregel buiteninvorderingstelling lesgeld asielzoekers en bepaalde categorieën vreemdelingen (hierna: de Beleidsregel) vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregel, voor zover thans van belang, wordt in deze beleidsregel verstaan onder schooljaar: tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daarop volgend.
Volgens artikel 3, onder a, wordt het verzoek tot buiteninvorderingstelling van lesgeld schriftelijk gedaan met een standaardformulier, voorzien van geldige bewijsstukken omtrent de verblijfsstatus van de lesgeldplichtige op de inschrijfdatum bij de dagschool.
Volgens artikel 3, onder f, wordt het verzoek bij voorkeur direct bij inschrijving met de onderwijskaart bij de dagschool ingeleverd. Verzoeken, ingediend na afloop van het desbetreffende schooljaar, worden niet gehonoreerd.
2.2.
Aan het besluit op bezwaar heeft de hoofddirectie ten grondslag gelegd dat de verzoeken van [wederpartij] om buiteninvorderingstelling van lesgeld voor de schooljaren 2004-2005 en 2005-2006 eerst na 31 juli 2005 onderscheidenlijk 31 juli 2006 zijn ingediend. Aangezien de lesgeldplichtige zelf zorg dient te dragen voor het tijdig indienen van een verzoek tot buiteninvorderingstelling, was er volgens de hoofddirectie geen aanleiding om nadere informatie met betrekking tot het al dan niet indienen van een dergelijk verzoek door de school van [wederpartij] af te wachten. Uit het feit dat [wederpartij] eerder wel tijdig een verzoek tot buiteninvorderingstelling van lesgeld heeft ingediend, blijkt bovendien dat zij ervan op de hoogte was, dan wel redelijkerwijs had kunnen zijn, dat niet de school, maar zijzelf een verzoek moest indienen, aldus de hoofddirectie.
2.3.
De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd wegens strijd met artikel 7:2, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De hoofddirectie betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de bezwaren van [wederpartij] kennelijk ongegrond waren en dat zij derhalve terecht van het horen in bezwaar heeft afgezien.
2.3.1.
Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
[wederpartij] heeft in bezwaar aangevoerd dat de hoofddirectie onvoldoende rekening heeft gehouden met de feiten en omstandigheden waarin zij verkeert en dat een onjuiste belangenafweging is gemaakt. In dit verband heeft zij aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat haar school haar verzoeken tot buiteninvorderingstelling van lesgeld voor de schooljaren 2004-2005 en 2005-2006 tijdig had ingediend, omdat de school eerder ook voor het indienen van daartoe strekkende verzoeken had zorg gedragen.
Aangezien de in bezwaar aangevoerde gronden niet op voorhand de conclusie rechtvaardigen dat de bezwaren van [wederpartij] buiten twijfel ongegrond waren, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de hoofddirectie niet van het horen in bezwaar mocht afzien en heeft zij het besluit van 11 mei 2007 terecht wegens strijd met artikel 7:2, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb vernietigd. Het betoog faalt.
2.4.
De hoofddirectie betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand heeft gelaten. De rechtbank heeft volgens haar ten onrechte overwogen dat zij de verzoeken van [wederpartij] zonder in te gaan op de in bezwaar aangevoerde omstandigheden heeft afgewezen. Dat [wederpartij] ervan uitging dat de school voor tijdige indiening van haar verzoeken voor de schooljaren 2004-2005 en 2005-2006 zou zorg dragen, dient voor haar risico te komen, aldus de hoofddirectie. Uit het feit dat [wederpartij] eerder wel tijdig een verzoek tot buiteninvorderingstelling van lesgeld heeft ingediend, blijkt voorts dat zij ervan op de hoogte was, dan wel redelijkerwijs had kunnen zijn, dat niet de school, maar zijzelf tijdig deze verzoeken moest indienen. De stelling van [wederpartij] dat de school steeds heeft zorg gedragen voor het indienen van haar verzoeken tot buiteninvorderingstelling van lesgeld is volgens de hoofddirectie onjuist, aangezien het formulier "Verzoek om buiteninvorderingstelling lesgeld" voor het schooljaar 2003-2004 door [wederpartij] zelf is ondertekend en ingediend.
2.4.1.
Niet in geschil is dat de verzoeken tot buiteninvorderingstelling van lesgeld voor de schooljaren 2004-2005 en 2005-2006 pas na afloop van de desbetreffende schooljaren bij de IB-Groep zijn ingediend. Uit artikel 3, onder f, van de Beleidsregel volgt voorts dat het verzoek tot buiteninvorderingstelling van lesgeld bij voorkeur direct bij inschrijving met de onderwijskaart bij de dagschool moet worden ingeleverd. Gelezen de woorden "bij de dagschool ingeleverd" kan uit die bepaling niet zonder meer worden afgeleid, dat de verzoeken tot buiteninvorderingstelling van lesgeld uitsluitend bij de IB-Groep konden worden ingediend. Daarbij komt dat volgens de toelichting op deze bepaling na inlevering van het verzoek samen met de onderwijskaart, de school zorgt voor verzending aan de IB-Groep.
[wederpartij] heeft onweersproken gesteld dat zij de door haar ondertekende verzoeken tot buiteninvorderingstelling van lesgeld voor de schooljaren 2004-2005 en 2005-2006 telkens tijdig samen met de onderwijskaarten voor die schooljaren bij haar school heeft ingeleverd, zoals in de Beleidsregel is voorgeschreven. Dat de school niet heeft gezorgd voor verzending aan de IB-Groep kan [wederpartij], anders dan de hoofddirectie stelt, niet worden toegerekend, gelezen de toelichting op artikel 3, onder f, van de Beleidsregel, die inhoudt dat de school zorgt voor verzending aan de IB-Groep. Dat [wederpartij] het formulier "Verzoek om buiteninvorderingstelling lesgeld" voor het schooljaar 2003-2004 heeft (mee)ondertekend, kan aan het voorgaande niet afdoen. Daaruit kan niet worden afgeleid dat dit formulier destijds door haarzelf en niet door haar school bij de IB-Groep is ingediend.
De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat de hoofddirectie de verzoeken van [wederpartij] tot buiteninvorderingstelling van lesgeld niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen en heeft terecht ervan afgezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Het betoog faalt.
2.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.
De hoofddirectie dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
veroordeelt de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 666,79 (zegge: zeshonderdzesenzestig euro en negenenzeventig eurocent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Informatie Beheer Groep aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009
164-505.