Rb. 's-Hertogenbosch, 03-12-2003, nr. 80068 / HA ZA 02-788
ECLI:NL:RBSHE:2003:AO1576
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
03-12-2003
- Zaaknummer
80068 / HA ZA 02-788
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2003:AO1576, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 03‑12‑2003; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 248 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JOR 2004/91 met annotatie van A.J. Verdaas
Uitspraak 03‑12‑2003
Inhoudsindicatie
Opzegging van een jarenlange bestaande contractuele relatie (slachterswerkzaamheden), ten aanzien waarvan de beeindiging niet is geregeld. Redelijke opzegtermijn die inacht had moeten worden genomen, hetgeen niet is gebeurd. Schadevergoeding vastgesteld op basis van die fictieve termijn. In het algemeen geen grond voor verdergaande schadevergoeding.
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS
Zaaknummer : 80068 / HA ZA 02-788
Datum uitspraak : 3 december 2003
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RUNDERPLOEG 'S-HERTOGENBOSCH B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
procureur mr. J.A.J. van de Wouw,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUMECO RUNDVLEES B.V.,
gevestigd te Boxtel,
gedaagde,
advocaat mr N.C.M. Koch,
procureur mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann.
Partijen zullen hierna "Runderploeg" en "Dumeco" worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 23 april 2002;
- de conclusie van eis;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Partijen hebben hun standpunt ter zitting doen bepleiten. Bij die gelegenheid zijn de volgende stukken in het geding gebracht:
- de pleitnotities van Runderploeg;
- de pleitnotities van Dumeco.
1.3. Desgevraagd heeft de heer [naam bestuurder] (indirect bestuurder van Runderploeg) ter zitting over de overeenkomst het volgende verklaard.
1.3.1. Over de afspraken op grond waarvan Runderploeg (en haar rechtsvoorgangers; het ging eigenlijk om de zelfde ploeg mensen) voor NCB en later Dumeco werkten is nooit iets op papier gesteld. Dat heeft al die jaren niet tot problemen geleid. De afspraken werden in de loop van de jaren steeds een beetje bijgesteld.
1.3.2. Het contact zijdens Dumeco werd onderhouden door [de heer G.].
1.3.3. De relatie was zo dat wij voor de slachtlijn (slachtband) in het slachthuis in 's-Hertogenbosch altijd 25 mensen aanwezig moesten hebben; "de band moest altijd vol staan". Wij hadden daarom 28 mensen in dienst zodat wij uitval wegens ziekte en verlof konden opvangen. De productie in het slachthuis kende geen stilligging wegens vakantie; ook in de zomervakantietijd (schoolvakantie) ging het bedrijf gewoon door. Om onze mensen toch enkele weken vakantie te kunnen geven namen wij dan vakantiewerkers aan.
1.3.4. Het slachthuis was eigendom van Dumeco. Er was één slachtband en die werd geheel door ons bemand. Wij moesten zelf zorgen voor de gereedschappen (messen) en werkkleding, laarzen, voorschoten, e.d.
1.3.5. Wij leverden het geslachte dier in stukken af, tot het in de koeling ging om dan de volgende dag door de uitbeners van Dumeco elders in het slachthuis verder bewerkt te worden, maar daar hadden wij geen bemoeienis mee.
1.3.6. Wij kregen een vast bedrag per slachtdier. Dat bedrag werd eigenlijk min of meer eenzijdig door [G.] aangepast. Het was voor ons slikken of stikken, dus hadden we het maar te aanvaarden. Wekelijks stuurden wij een factuur (het bedrag van het aantal dieren maal de geldende prijs plus de BTW). Wij betaalden onze mensen per week uit.
1.3.7. Wekelijks op vrijdag ging ik naar boven naar het kantoor om met [G.] de week door te spreken (met name de door ons geleverde kwaliteit) en de planning voor de volgende week in ontvangst te nemen. De planning gaf aan hoeveel dieren er op elke dag van de volgende week verwacht werden en door ons moesten worden geslacht.
1.3.8. Het ging nagenoeg altijd om een aanvoer van 1800 tot 2000 dieren. Het is wel eens voorgekomen dat het beduidend minder was, bijvoorbeeld tijdens de MKZ-crisis.
1.3.9. Dumeco heeft op zeker moment een lopende band geïntroduceerd. Dat verhoogde de werkdruk, omdat die band bleef lopen en het zodoende niet meer mogelijk was je collega even verderop te gaan helpen als die het wat moeilijk had. De prijs ging evenwel niet omhoog.
1.3.10. [G.] heeft er op zeker moment zelfs op aangedrongen dat wij extra mensen (gedacht werd desnoods aan Polen) zouden aannemen, om zodoende ook in de pauze van 1,5 uur lunch plus 0,5 uur koffie te kunnen doorwerken, zodat de band niet stil zou hoeven te staan.
1.4.
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. Runderploeg is een vennootschap die zorgde voor slachterswerkzaamheden in het slachthuis van 's-Hertogenbosch, dat eigendom is van Dumeco. In Runderploeg waren naast de drie leidinggevenden nog 28 werknemers werkzaam. Zij alle verrichtten slachterswerkzaamheden.
2.3. Runderploeg had een contractuele relatie met Dumeco, die op geen enkele manier schriftelijk is vastgelegd. Deze relatie is formeel aangevangen in of omstreeks september 1996. Medio november 2000 gingen er geruchten dat Dumeco de relatie zou gaan beëindigen. Desgevraagd heeft Dumeco dat toen ontkend. Per fax van 1 december 2000 heeft Dumeco aan Runderploeg laten weten dat zij de slachtactiviteiten op de locatie
's-Hertogenbosch per 1 januari 2001 zou gaan beëindigen. Per fax van 19 december 2001 is deze einddatum nader bepaald op 22 december 2000. Daarbij werd ook aangegeven dat voor Runderploeg de mogelijkheid verviel om verder nog voor Dumeco te kunnen slachten.
2.4. Dumeco was de enige opdrachtgever van Runderploeg. Runderploeg heeft zich daarom genoodzaakt gezien haar bedrijfsactiviteiten per 31 december 2000 te staken en al haar werknemers per die datum ontslag aan te zeggen.
2.5. Bij kort gedingvonnis van de president van deze rechtbank van 13 februari 2001 is Dumeco veroordeeld tot betaling van een voorschot van f. 150.000,00 ( € 68.067,03) op de aan Runderploeg naar verwachting toekomende schadevergoeding terzake die beëindiging. Vervolgens is een bedrag van € 68.181,82 daadwerkelijk betaald.
3. Het geschil
3.1. Runderploeg vordert - kort gezegd - dat Dumeco bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 919.604,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2000, althans 1 januari 2001, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der voldoening,
met veroordeling van Dumeco in de kosten van de procedure.
3.2. Runderploeg legt daaraan, naast de onder 2.2 tot en met 2.5 weergegeven vaststaande feiten, het volgende ten grondslag.
3.2.1. De eenzijdige beëindiging van de relatie door Dumeco kwam volkomen onverwacht. Dat was des te erger omdat er kort tevoren te kennen was gegeven dat er geen beëindiging in de lucht hing. Dumeco had een redelijke opzegtermijn in acht behoren te nemen. Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder een relatie die (gelet op de rechtsvoorgangers van Runderploeg) al teruggaat naar de jaren vijftig, en de voor Runderploeg te verwachten afvloeiingsregelingen, had die opzegtermijn op zes maanden gesteld dienen te worden (in plaats van de enkele dagen die in feite zijn gehanteerd).
3.2.2. Door aldus onrechtmatig te handelen is Dumeco schadeplichtig geworden. De schade was op dat moment te begroten op de omzetderving over een periode van zes maanden. Uitgaande van een gemiddelde omzet gemeten over de drie voorafgaande jaren, kon die worden gesteld op een bedrag van € 636.199,86 excl. BTW.
3.2.3. Door de ontijdigheid van de opzegging is Runderploeg niet meer in de gelegenheid geweest de arbeidsovereenkomsten van haar werknemers op behoorlijke wijze af te wikkelen. Dat betekent dat zij dient af te rekenen volgens de kantonrechterformule. Dat levert een totale vergoedingsverplichting van € 802.654,45 op. De totale loonkostensom inclusief ontbindingsvergoeding bedraagt € 955.118,09. Boven op deze schadepost komt dat nog de post terzake financiële en rechtskundige bijstand ad tenminste € 45.454,55 . De totale schade komt aldus uit op € 1.000.572,64. Daarop kan in mindering worden gebracht het reeds betaalde voorschot ad € 68.181,82, zodat een schadevergoedingsclaim resteert van € 932.390,82. Voorts kan een bijstelling terzake een lager uitgevallen vergoeding door de kantonrechter ad € 10.647,73 in mindering worden gebracht, zodat nog (tenminste) € 919.604,84 te vorderen overblijft.
3.3. Dumeco staat op het standpunt dat de vordering in zijn geheel moet worden afgewezen en dat Runderploeg bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad moet worden veroordeeld in de kosten van het geding. Zij voert daartoe het volgende verweer:
(i) er is geen sprake van een duurovereenkomst (die tot het aanhouden van een redelijke opzegtermijn verplicht) maar van een (driepartijen-)uitzendovereenkomst, in het kader waarvan Dumeco jegens Runderploeg bij het opzeggen in het geheel geen opzegtermijn in acht behoefde te nemen.
(ii) Subsidiair: de in acht genomen termijn van een maand moet in dit geval als niet onredelijk worden aangemerkt.
(iii) Meer subsidiair betwist zij de hoogte van de opgevoerde schade.
4. De beoordeling
4.1. De verklaring namens Runderploeg tijdens het pleidooi, zoals hierboven al weergegeven in r.o. 1.3 is door Dumeco niet gemotiveerd betwist en evenmin heeft Dumeco op enig moment in de procedure een voorstelling over de feitelijke gang van zaken aangaande de relatie tussen partijen gegeven - zoals toch van haar had mogen worden verwacht - , laat staan dat zij op dat punt een toelichting heeft gegeven die met die verklaring van [naam bestuurder] niet te verenigen is. Dat betekent dat de rechtbank van de juistheid van die verklaring zal uitgaan.
4.2. Hieruit volgt dat - hoewel de relatie dus formeel bestond uit een aaneenschakeling van overeenkomsten voor bepaalde tijd (te weten een week) - door het gedurende geruime tijd (vanaf september 1996) zonder onderbrekingen bestaan ervan waarbij partijen met een dusdanige vanzelfsprekendheid van telkenmale verlenging c.q. opnieuw aangaan van een dergelijke overeenkomst zijn uitgegaan, die relatie inmiddels moet worden geduid als één contractuele relatie. Deze was zodanig dat partijen er beide over en weer er op mochten vertrouwen en kennelijk ook daadwerkelijk vertrouwden dat zij op vrijdag van elke week afspraken met elkaar konden maken voor de week er na. Die relatie is te kwalificeren als een (stilzwijgende) duurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.3. Aangaande het einde van die relatie was niets afgesproken. De vraag rijst dan of er specifieke wettelijke bepalingen zijn die het einde van die relatie beheersen. Volgens Runderploeg is dat niet zo, volgens Dumeco wel.
4.4. Dumeco stelt dat het hier zou gaan om een driepartijenovereenkomst, waarbij de werknemer in de uitoefening van het bedrijf van de werkgever (in casu Runderploeg) aan een derde (in casu Dumeco) ter beschikking wordt gesteld om onder leiding en toezicht van die derde (Dumeco) arbeid te verrichten. Dumeco refereert hierbij expliciet naar het bepaalde in artikel 7:690 BW. De flexibele aard van die relatie zou zich uitstrekken tot alle tussen de betrokken partijen bestaande contractuele relaties, dus ook die tussen Dumeco en Runderploeg. Dat betekent dan volgens Dumeco dat deze op elk gewenst moment met onmiddellijke ingang door haar kan worden beëindigd.
4.5. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Het moge zo zijn dat de in artikel 7:690 BW genoemde overeenkomst een bijzondere plaats in de wetgeving inneemt welke wordt gerechtvaardigd door de allocatieve functie van uitzendarbeid, waarbij een grote mate van flexibiliteit in het algemeen gewenst is, maar dat betekent niet dat dat karakter op zich al meebrengt dat de opdracht van de inlener aan de werkgever tot terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (welk element overigens door Dumeco bij haar citerende verwijzing naar artikel 7:690 BW onvermeld is gelaten) reeds daarom op elk gewenst tijdstip met onmiddellijke ingang beëindigd kan worden door de inlener. Die opdracht (dus de contractuele relatie tussen werkgever en inlener) is door de wet als zodanig niet geregeld. En een noodzakelijk of logisch gevolg van de flexibiliteitsbepaling van het tweede lid van artikel 7:691 is het evenmin, al was het maar omdat die flexibiliteit pas dan bestaat indien het aldaar genoemde beding (ook wel uitzendbeding genoemd) schriftelijk in de individuele arbeidsovereenkomst met de werknemer wordt gemaakt. Dat dat laatste in de arbeidsovereenkomsten van Runderploeg met haar werknemers is gebeurd, is niet gesteld en gelet op de procedures bij de kantonrechter ook volstrekt onaannemelijk.
4.6. Voorts is het de vraag of de werknemers (de slachtersploeg) van Runderploeg in het slachthuis van Dumeco werkten onder toezicht en leiding van Dumeco. De hierboven geciteerde verklaring wijst eerder op een aanneming van werk door Runderploeg, waarbij Runderploeg moest instaan voor het bereikte resultaat. Maar voor de onderhavige procedure is die vraag minder belangrijk. Of de relatie tussen Runderploeg en Dumeco nu inhield dat er wekelijks telkens een aanneming van werk werd gesloten of dat er telkens wekelijks een overeenkomst van opdracht tot terbeschikkingstelling van een ploeg mensen werd gesloten, doet aan het feit niet af dat die relatie door de lange duur van stilzwijgende opeenvolging van afspraken en uitvoering daarvan, als een duurovereenkomst van onbepaalde tijd is te kwalificeren, waarop geen specifieke wettelijke bepalingen van toepassing zijn.
4.7. Deze contractuele relatie wordt (derhalve alleen) beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Van een wettelijke bepaling die meebrengt dat Dumeco geen enkele beperking aan haar voornemen tot opzegging ervan zijn gesteld, is geen sprake. Het verweer onder (i) faalt.
4.8. Vervolgens dient dan de vraag aan de orde te komen wat die eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval voor Dumeco ten aanzien van de eenzijdige beëindiging meebrengen.
4.9. Uitgangspunt is dat iedere ondernemer zelf verantwoordelijk is voor het welslagen van zijn onderneming en voor de continuïteit ervan. Wanneer een contractuele wederpartij van die ondernemer de relatie voor de toekomst niet wenst voort te zetten en deze door opzegging beëindigt, dan zal die ondernemer de afzet van die wederpartij voor het vervolg missen. Dat zal in het algemeen nadelig voor hem zijn, hetgeen door hem als schade (beëindigingsschade) kan worden ondervonden.
4.10. Die beëindigingschade komt voor rekening van de ondernemer zelf, tenzij er een rechtsgrond aanwezig is om die schade of een bepaald deel ervan voor rekening van de opzeggende partij te brengen. Die rechtsgrond kan zijn een of meer contractuele en/of wettelijke bepalingen (die in dit geval, zoals vastgesteld, ontbreken) en/of de eisen van redelijke en billijkheid die meebrengen dat onder bijzondere omstandigheden bepaalde onderdelen van deze beëindigingsschade al of niet gedeeltelijk voor rekening van de opzeggende partij behoren te komen. Met betrekking tot die omstandigheden kan bij wijze van voorbeeld worden gewezen op het geval zoals hieronder in rechtsoverweging 4.25 is genoemd.
4.11. Naast met beëindigingsschade heeft de opgezegde partij te maken met een andere vorm van schade, die het gevolg is van het feit dat hij zijn onderneming(s-activiteit) moet aanpassen aan die nieuwe situatie, waarin de betrokken contractuele relatie niet meer bestaat. Zo zal hij alternatieven moeten zoeken, plannen maken, beslissingen nemen, plannen in gang zetten, (ontslag-)vergunningen aanvragen, etc. Hierbij doet zich de bijzonderheid voor dat het krijgen van een zekere opzegtermijn deze aanpassingsschade aanmerkelijk kan doen verminderen; gedurende die tijd wordt de relatie immers in stand gehouden, terwijl de opgezegde partij de gelegenheid krijgt maatregelen te bedenken en te nemen om de aanpassing van zijn onderneming gereed te hebben wanneer het eind daadwerkelijk intreedt.
4.12. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat partijen bij een duurovereenkomst er in het algemeen op mogen vertrouwen dat - bij gebreke van een tegengesteld signaal van de zijde van de wederpartij - die wederpartij hem een dergelijke opzegtermijn zal te bieden, gelet op enerzijds het grote belang dat de opgezegde partij bij een dergelijke termijn heeft en anderzijds het geringe belang bij de opzeggende partij om geen termijn in acht te nemen. Indachtig de veronderstelde wederzijdse profijtelijkheid van de relatie kan een dergelijke opstelling van de opzeggende partij worden gevergd.
4.13. Niet alle aanpassingsschade komt voor rekening van de opzeggende partij; alleen die welke door een tijdige (van de opzeggende partij in het algemeen te vergen) mededeling van de beëindiging zou zijn voorkomen. Het gaat om de vraag naar wat een redelijke (passende) opzegtermijn dan inhoudt. In die passende lengte van de termijn ligt een evenwichtige verdeling besloten van de verantwoordelijkheden van beide partijen voor de door de opzegging in het leven geroepen aanpassingsschade. Door het bepalen van de passende lengte van de opzegtermijn is in beginsel de omvang van de schadevergoedingsplicht voor de opzeggende partij gegeven. Het feit dat de bepaling van de passende lengte van de opzegtermijn wellicht een zeker intuïtief karakter heeft doet daaraan - gelet op haar functie van bepaling van een complexe schadeomvang - niet af.
4.14. Aldus is het in acht nemen van een passende ofwel redelijke opzegtermijn niet alleen (vooraf) een voor de hand liggende vorm van schadebeperking maar ook (achteraf) een vorm van abstracte schadeberekening. En is er dan dus - behoudens bijzondere gevallen, waarin het niet in acht nemen van een passende opzegtermijn extra schade berokkent doordat bijvoorbeeld een zeer kostbare noodmaatregel moet worden genomen, die anders achterwege had kunnen blijven - geen plaats meer voor een aanvullende schadevergoeding.
4.15. Voor de onderhavige casus leidt dit een en ander tot de volgende bevindingen en conclusies.
4.16. De eisen van redelijkheid en billijkheid, die ook de relatie tussen Runderploeg en Dumeco beheerst, brengen mee dat Dumeco een passende opzegtermijn in acht had te nemen.
4.17. Dumeco heeft aangevoerd dat naar objectieve maatstaven redelijkerwijs niet van haar gevergd kon worden een dergelijke opzegtermijn in acht te nemen. Zij heeft daarvoor gewezen op de in de branche aanwezige saneringsnoodzaak die het gevolg was van overcapaciteit. Dumeco had zich in dat kader verbonden een slachthuis te sluiten en zij wist niet eerder dan eind november dat dat haar slachthuis in 's-Hertogenbosch zou betreffen. Zij heeft zich daarom zelfs beroepen op het bepaalde in artikel 6:258 BW.
4.18. De rechtbank kan Dumeco hierin niet volgen. In de eerste plaats heeft Dumeco die noodsituatie onvoldoende toegelicht en eigenlijk alleen volstaan met de overlegging van het door een vijftal slachterijen (waaronder Dumeco zelf) getekende contract d.d. 20 december 2000, waarin voornamelijk geregeld wordt dat door de ondertekenaars bijdragen worden betaald aan een Stichting die op haar beurt met een viertal slachterijen "overeenstemming heeft bereikt omtrent vrijwillige sluiting". In totaal wordt aldus voor de sanering NLG 41.000.000 bijeengebracht. Dit overgelegde contract is onvoldoende om aannemelijk te maken dat geen termijn in acht had behoren te worden genomen c.q. dat die inachtneming voor Dumeco onmogelijk was. Ook valt niet in te zien waarom op grond daarvan een beroep op verandering van omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn.
4.19. En verder volgt uit de stellingen van Dumeco dat zij pas voor het eerst met Runderploeg over die situatie overleg heeft gevoerd toen eind november voor haar duidelijk werd dat het slachthuis in 's-Hertogenbosch gesloten werd (welk overleg overigens door Runderploeg wordt betwist). Dat is in elk veel te laat; zij had Runderploeg veel eerder van de mogelijke maatregelen op de hoogte dienen te stellen.
4.20. Verder heeft Dumeco aangevoerd dat zij aan Runderploeg heeft gewezen op de mogelijkheid een uitkering bij die de Stichting aan te vragen. Het is niet onmogelijk dat Dumeco destijds in de veronderstelling heeft verkeerd dat de kosten van de sluiting voor wat betreft Runderploeg door die Stichting (gedeeltelijk) zouden worden gedragen. Nu dit echter niet is gebeurd, kan dat haar thans niet meer excuseren.
4.21. Dumeco heeft ook nog aangevoerd dat zij heeft aangeboden werknemers van Runderploeg in een van haar andere bedrijven in dienst te nemen. Van die mogelijkheid is echter door geen van de werknemers gebruik gemaakt. Dit kan Dumeco reeds hierom niet baten omdat Runderploeg geen zeggenschap heeft over de beslissing van haar (ex-) werknemers om al dan niet bij een ander in dienst te treden.
4.22. Runderploeg heeft gesteld dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, een periode van zes maanden in acht genomen had dienen te worden. Dumeco staat op het standpunt dat de enkele weken in december 2000 voldoende zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat die passende termijn vijf maanden bedraagt. Daarbij heeft zij onder meer acht geslagen op de aard van de overeenkomst, en het feit dat het bedrijfsvermogen van Runderploeg nagenoeg geheel uit arbeidscontracten bestaat en het feit dat Dumeco het slachthuis heeft gesloten, waardoor de beëindiging van de relatie met Runderploeg onvermijdelijk was.
4.23. Anders dan Runderploeg veronderstelt is de totale duur van de relatie tussen partijen als zodanig geen zelfstandige factor van betekenis. Bij andere overeenkomsten kan dat anders zijn, zoals bijvoorbeeld en met name bij arbeidsovereenkomsten, hetgeen alleen al volgt uit de wettelijke bepalingen terzake. Dat Runderploeg door het hebben van een bepaald personeelsbestand (met de samenstelling waarvan Dumeco geen enkele bemoeienis heeft gehad) wellicht met meer dan gemiddelde gevolgen van de werknemer beschermende wettelijke bepalingen te maken (zoals hoge ontbindingsvergoedingen vanwege gevorderde leeftijd) komt niet voor verantwoordelijkheid van Dumeco.
4.24. Runderploeg heeft aangevoerd dat er sprake was van een exclusiviteit, in die zin dat er geen andere slachtersploegen in het slachthuis werkten en er ook geen andere mogelijke opdrachtgevers in het slachthuis beschikbaar waren. Kennelijk beoogt zij daarmee een argument te geven dat wijst in de richting van een verdergaande verantwoordelijkheid van Dumeco terzake de mogelijkheid tot continuering van de onderneming van Runderploeg. Runderploeg heeft in antwoord op de betwisting daarvan door Dumeco aangevoerd dat Dumeco de aanvankelijk wel aanwezige andere opdrachtgevers uit het slachthuis heeft geweerd. Dat laatste is door Dumeco erkend in dier voege dat zij heeft verklaard dat zij, toen zij eigenaar werd van het slachthuis, het hele slachthuis voor zich zelf nodig had en daarom de anderen geen gelegenheid meer heeft gegeven gebruik te maken van het slachthuis. Dat is op haar beurt door Runderploeg niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden aangenomen dat er sprake is van een exclusiviteit, die door Dumeco is opgelegd en daarom mede voor verantwoordelijkheid van Dumeco kan worden gebracht. Het stond Runderploeg immers vrij zich ook op andere slachthuizen te oriënteren; het feit dat zij dat niet heeft gedaan is niet onbegrijpelijk maar blijft welk voor haar eigen rekening en risico.
4.25. De opzeggende partij is mede verantwoordelijk voor die problemen die de opgezegde partij ondervindt doordat de eerstgenoemde partij bijzondere eisen aan de opgezegde partij en heeft gesteld. In het bijzonder kan daarbij gedacht worden aan speciale investeringen, die slechts over een bepaalde tijd kunnen worden terugverdiend. In het verlengde daarvan ligt de verantwoordelijkheid van de opzeggende partij voor een door haar in het leven geroepen schijn dat een bepaalde investering in elk geval zal kunnen worden terugverdiend. In het onderhavige geval diende Runderploeg weliswaar zelf te zorgen voor de overalls, messen, en dergelijke, maar gelet op die uitgaven kan niet gezegd worden dat er sprake is van een kapitaalsinvestering van betekenis, laat staan dat die door Dumeco is voorgeschreven of in de hand gewerkt. Evenmin zijn andere omstandigheden gesteld of gebleken, die grond zouden kunnen vormen voor een aanvullende schadevergoeding op de van de opzegtermijn afgeleide vergoeding.
4.26. Evenmin is gebleken van voldoende aanwijzingen voor het apert nalaten door Runderploeg van het nemen van schadebeperkende maatregelen die bepaaldelijk voor de hand lagen of voor aanmerkelijke eigen schuld voor het optreden van schade ten gevolge van de opzegging, zoals wanneer men bijvoorbeeld het in januari 2001 een vervangend en in alle opzichten gelijkwaardig contract zou hebben geweigerd. Er is daarom ook geen grond om op de van de opzegtermijn afgeleide vergoeding een bedrag in mindering te brengen.
4.27. Door de redelijke termijn, die hierboven werd gesteld op vijf maanden, niet in acht te nemen heeft Dumeco op onrechtmatig wijze schade voor Runderploeg veroorzaakt. Runderploeg moet derhalve in de positie gebracht worden waarin zij zou hebben verkeerd als de termijn wel correct in acht genomen zou zijn. In dat geval zou Runderploeg de gelegenheid hebben gehad met beperkte kosten naar alternatieve opdrachtgevers uit te zien en de arbeidscontracten met haar werknemers te beëindigen, althans dat moet hier worden aangenomen. Voorzover de termijn daarvoor niet voldoende is, komt die omstandigheid voor risico van Runderploeg.
4.28. Dat betekent dat Dumeco tot niet meer gehouden kan zijn dan het bedrag dat zij aan Runderploeg als omzet zou hebben betaald. Op dat bedrag moet dan in mindering worden gebracht hetgeen Runderploeg aan onkosten heeft bespaard omdat zij in feite geen werkzaamheden heeft hoeven uitvoeren. Nu er evenwel geen andere kosten lijken te zijn dan loonkosten aan de werknemers (inclusief bestuurders) is die besparing kennelijk te verwaarlozen.
4.29. Runderploeg heeft weliswaar gesteld dat de omzet over zes maanden, gelet op het gemiddelde van de voorafgaande drie jaren, gesteld moet worden op € 636.199,86 (exclusief BTW) maar heeft die stellingen niet van een toelichting voorzien. Dumeco heeft niet betwist dat aldus een juiste maatstaf is gehanteerd, maar wel dat die omzet in feite niet meer dan € 568.567,10 is geweest. Zij heeft die stelling onderbouwd met een uitgebreid overzicht in de pleitnota die is gehanteerd bij de behandeling van het kort geding. Runderploeg heeft dat overzicht niet betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van die cijfers uitgaat. Voor een termijn van vijf maanden betekent dat een bedrag van
€ 473.805,91.
4.30. De stellingen terzake de door Runderploeg geleden schade bestaande uit gemaakte kosten terzake financiële en rechtskundige bijstand zijn door Dumeco betwist en vervolgens door Runderploeg niet verder toegelicht of van bewijsstukken voorzien. De vordering zal op dit punt dus worden afgewezen.
4.31. Het voorgaande betekent dat Runderploeg aanspraak heeft op betaling van € 473.805,91.
4.32. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 1 januari 2001.
4.33. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Dumeco de proceskosten hebben te dragen.
5. De beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt Dumeco om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Runderploeg te betalen de somma van € 473.805,91 (vierhonderddrieënzeventigduizend achthonderd vijf euro en éénennegentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf 1 januari 2001;
- verstaat dat van dat bedrag reeds een gedeelte is betaald op basis van het kort gedingvonnis van 13 februari 2001;
- veroordeelt Dumeco in de kosten van deze procedure aan de zijde van Runderploeg gevallen en begroot op € 12.593,18;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.