Hof Amsterdam, 13-03-2019, nr. 23-002697-18
ECLI:NL:GHAMS:2019:1593
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-03-2019
- Zaaknummer
23-002697-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1593, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑03‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:846
Uitspraak 13‑03‑2019
Inhoudsindicatie
mishandeling - vernieling - overtreding gebiedsverbod. Noodweer verweer verworpen.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002697-18
datum uitspraak: 13 maart 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-741149-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 7 juli 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend
[benadeelde] tegen het/de be(e)n(en), althans tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of een fiets tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde] heeft gegooid/geslagen/geduwd, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:hij op of omstreeks 7 juli 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk
een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door voornoemde tas in het water te gooien;
3:hij op of omstreeks 7 juli 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk
het oculair van cel [nummer 1] (op politiebureau [plek]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de politie Eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door voornoemd oculair uit
de celdeur te halen en/of te verbreken;
4:hij op 7 juli 2018 te 02.00 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied 2.0, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is
ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Niet is gebleken dat de tas
die in het water is gegooid, was vernield dan wel beschadigd of onbruikbaar voor zijn bestemming
is geworden.
Bespreking gevoerde verweer
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gesteld dat de verdachte zich heeft verdedigd. Voor zover de verdediging hiermee een beroep heeft willen doen op noodweer wordt dit verweer verworpen. Niet is gebleken van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding tegen,
in dit geval, de verdachte, waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 7 juli 2018 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [benadeelde] tegen het been heeft geschopt en een fiets tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde] heeft geduwd, waardoor voornoemde [benadeelde] pijn heeft ondervonden;3:hij op 7 juli 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk het oculair van cel [nummer 1] (op politiebureau [plek]), toebehorende aan de politie Eenheid Amsterdam, heeft vernield door voornoemd oculair uit de celdeur te halen en/of te verbreken;
4:hij op 7 juli 2018 te 02.00 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - zich uit het dealeroverlastgebied 2.0, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Hetgeen onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening
van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen 1, 2, 3, 4, 5 en 6.
Het hof laat in bewijsmiddel 1 de volgende zinnen weg: “Vervolgens zag ik dat hij terug liep naar de straat. Ik zag dat de man mijn tas van de fiets probeerde te halen. Vervolgens zag ik dat hij mijn tas van de fiets had losgekregen en zag ik dat hij de tas in het water gooide. Hierna richtte hij zijn agressie weer op mij. Ik liep weer van hem weg, in de richting van de tram.
Het hof laat in bewijsmiddel 1 het volgende weg: “en tegen mijn hoofd sloeg” in de zin
“Ik voelde dat hij tegen mijn benen schopte en tegen mijn hoofd sloeg.”
Het hof laat in bewijsmiddel 2 de volgende zinnen weg: “Vervolgens liep de man met het geruite overhemd naar een tas die op de grond stond en gooide deze in de gracht. De tas bleek van de man met het witte overhemd te zijn.”
Het hof laat in bewijsmiddel 3 de volgende zin weg: “Ik zag dat de man in het blokjes shirt de bruine leren tas van de jongen in het water gooide.”
Het hof vervangt in bewijsmiddel 4 de volgende zinnen: “Op 7 juli 2018 te 05:20 uur bevond
ik mij, verbalisant, in uniform gekleed en met arrestantenzorg belast op het cellencomplex Hoofdbureau te Amsterdam. Aldaar was in cel [nummer 2] ingesloten een persoon genaamd: [verdachte]” door het navolgende: “Op 7 juli 2018 bevond ik mij, verbalisant, in uniform gekleed en met arrestantenzorg belast op het cellencomplex Hoofdbureau te Amsterdam aan de [adres 2] te Amsterdam.”
Het hof laat in bewijsmiddel 6 de volgende zinnen weg: “U houdt mij voor dat ik de tas van
het slachtoffer in de gracht gooide. Ja. Ik dacht ik gooi die tas dan ben ik van die man af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 tot en met 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan
87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek. Tevens heeft de politierechter
een taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair
50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, vernieling en overtreding van een gebiedsverbod. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer als gevolg waarvan deze pijn heeft ondervonden. Tevens heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendom. Daarnaast heeft de verdachte een namens de Burgemeester van Amsterdam opgelegd gebiedsverbod overtreden. Dergelijke verboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast voor bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan. Deze verboden worden daartoe door het bevoegd gezag gegeven. Door een dergelijk verbod te negeren frustreert de verdachte het door de gemeente gevoerde beleid op dat terrein.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast houdt het hof bij de straftoemeting rekening met het feit dat uit het reclasseringsadvies
(van 2 februari 2016) blijkt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Uit het zeer recente reclasseringsadvies van 26 februari 2019 blijkt dat de begeleiding van de verdachte op dit moment goed verloopt en dat het nu goed gaat met de verdachte. De verdachte beschikt op dit moment over huisvesting en de reclassering ziet mogelijkheden ten aanzien van het realiseren van werk voor de verdachte.
Het hof weegt deze aspecten als strafverlagend mee.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 617,56, bestaande uit € 117,56 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding nu deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aan kan worden gebracht. Daartoe is van belang dat
de vordering deels (voor zover het de schade aan het boek betreft) betrekking heeft op het onder 2
ten laste gelegde feit waarvan de verdachte is vrijgesproken. De overige schade is door de verdediging betwist. Dit brengt mee dat voor dat deel nadere bewijslevering is vereist wat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 184, 300 en 350 van het
Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde
heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is
bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens
de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds
op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding
en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 13 maart 2019.
=========================================================================
[…]