Hof 's-Hertogenbosch, 08-02-2011, nr. 20-001448-09
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP3506, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-02-2011
- Zaaknummer
20-001448-09
- LJN
BP3506
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP3506, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑02‑2011
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:680, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 08‑02‑2011
Inhoudsindicatie
1. Artikel 8.1 Wet milieubeheer.<br> 2. Begrip afvalstoffen<br> 3. Uitbesteding vergunningsaanvraag aan milieuadviesbureau.
Partij(en)
Parketnummer: 20-001448-09
Uitspraak : 8 februari 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Breda van 8 april 2009 in de strafzaak met parketnummer
02-994816-07 tegen:
[verdachte BV],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 23 maart 2006 tot en met 18 april 2007 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, samen en in vereniging met een ander, althans alleen al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen, te weten metaalafval met een capaciteit van 35 m3 of meer en/of voor het overslaan en/of bewerken van die afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in werking heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode 23 maart 2006 tot en met 18 april 2007 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een op perceel [adres] gelegen inrichting voor het opslaan van bedrijfsafvalstoffen, te weten metaalafval met een capaciteit van 35 m3 of meer en voor het overslaan en bewerken van die afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in werking heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
- A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
- B.
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat zij van het haar ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat het metaal dat in haar inrichting aanwezig was, gerecycled zou worden en daarom niet als afvalstof kon worden aangemerkt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
- a.
afvalstof: elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is te ontdoen of zich moet ontdoen.
De Commissie stelt uiterlijk op 1 april 1993 volgens de procedure van artikel 18 een lijst op van de afvalstoffen die tot de categorieën van bijlage I behoren. Deze lijst wordt periodiek opnieuw bezien en zo nodig volgens dezelfde procedure gewijzigd.”
Per 17 mei 2006 is Richtlijn 75/442/EEG ingetrokken en vervangen door Richtlijn 2006/12/EG. In artikel 20 van de nieuwe richtlijn is bepaald dat verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de nieuwe richtlijn. De definitie van afvalstof is hetzelfde gebleven.
C.3
Uit bijlage I van Richtlijn 75/442/EEG respectievelijk Richtlijn 2006/12/EG blijkt dat vele stoffen en voorwerpen als afvalstof kunnen worden aangemerkt. De door de Commissie opgestelde lijst, de zogeheten Europese afvalcatalogus (laatste versie: PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3–24) biedt enige houvast, in die zin dat bepaalde stoffen en voorwerpen concreet als afvalstof worden aangemerkt, mits de houder van die stoffen of voorwerpen zich daarvan ontdoet, voornemens is te ontdoen of zich moet ontdoen. Onder meer worden de volgende stoffen genoemd.
- 12.
01 03 non-ferrometaalvijlsel en -krullen
- 12.
01 04 non-ferrometaalstof en -deeltjes
17 04 metaal (inclusief legeringen)
17 04 02 aluminium
19 10 afval van de shredding van metaalhoudend afval
19 10 02 non-ferroafval
19 12 03 non-ferrometalen
C.4
Of stoffen ook daadwerkelijk gekwalificeerd kunnen worden als afvalstoffen, hangt vervolgens af van de intentie van de houder, namelijk of deze zich van de betreffende stoffen wil ontdoen.
C.5
Bij de beantwoording van de vraag of de houder de intentie had zich te ontdoen van de afvalstoffen, moet rekening worden gehouden met de doelstelling van de richtlijn en moet ervoor worden gewaakt dat aan de doeltreffendheid van de richtlijn geen afbreuk wordt gedaan.
Ten aanzien van de doelstelling bepaalt de considerans van de richtlijn dat iedere regeling op het gebied van de verwijdering van afvalstoffen als voornaamste doelstelling moet hebben, de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen. Het begrip afvalstof dient bijgevolg niet restrictief te worden uitgelegd. Het hof bekijkt daarom – meer algemeen – ook of de door verdachte opgeslagen en overgeslagen materialen door haarzelf en door het bedrijf dat de materialen bij haar afleverde als afvalstof werden beschouwd.
D.1
Het hof leidt uit het dossier het volgende af.
D.2
Gevraagd naar de bedrijfsmatige activiteiten aan de [oud adres] te Mijdrecht – welke activiteiten in grotere omvang zijn voortgezet aan de [adres] te Mijdrecht – verklaarde de vertegenwoordiger van verdachte bij de politie op 2 juli 2007 (p. 5763 e.v.):
“Wij deden daar evenals nu sorteerwerkzaamheden in non-ferro afvalmetalen.”
D.3
Dat de inrichting van verdachte zich bezighield met afvalstoffen, blijkt ook uit de bedrijfsomschrijving in de akte van oprichting, namelijk: ‘Groothandel in non-ferro metaal en metaalafval.’
D.4
De Milieudienst hanteerde in haar communicatie met verdachte telkens het begrip ‘afvalstoffen’ als zij refereerde aan de bij verdachte opgeslagen stoffen. Verdachte heeft niet weersproken dat het om afvalstoffen ging.
De brief van 11 augustus 2005 van de Milieudienst aan verdachte houdt onder meer in
(p. 6077 e.v.):
“Hierbij bevestig ik de ontvangst van een melding op grond van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer.
Tevens merk ik hierbij op dat indien een melding Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer is ingediend en bijvoorbeeld meer dan 35m3 afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn, binnen de inrichting worden opgeslagen of meer dan 1.000 m3 per jaar aan afvalstoffen worden overgeslagen, dit strafbare feiten zijn waarvoor een proces verbaal kan worden opgemaakt.”
De brief van 12 maart 2007 van de Milieudienst aan verdachte houdt onder meer in (p. 6072 e.v.):
“Tijdens de controle is tevens een inventarisatie gemaakt van de aanwezige afvalmaterialen. Het formaat containers die Metaal Mijdrecht gebruikt zijn 24m3. Dit om te bepalen of er meer dan 35m3 opslag aanwezig is. Geconstateerd is dat er:
- -
3 containers geheel gevuld waren met afval zoals aluminium, e.d.;
- -
3 containers niet geheel gevuld;
- -
Op het buitenterrein een berg draad, ongeveer 6m3 (losse opslag, niet massief);
- -
Onder een afdak aan de andere zijde van het terrein opslag van diverse metalen.
Er is gebleken dat de opslag van afvalstoffen afkomstig van buiten de inrichting groter is dan de hoeveelheid, welke is toegestaan voor bedrijven die onder het Besluit opslag- en transportbedrijven vallen.”
D.5
Verdachte ontving het non-ferrometaal van [medeverdachte BV] Dit bedrijf handelt in recyclebare non-ferrometalen, zoals aluminium(shredder) en magnesium. [medeverdachte BV] importeert het materiaal en slaat het op om het vervolgens weer te verkopen ten behoeve van recycling. Dit is de standaardwerkwijze van dat bedrijf.
Gelet op die werkwijze was het bij verdachte opgeslagen non-ferrometaal derhalve ‘in afwachting van recycling’. Uit die omstandigheid leidt het hof reeds af dat het materiaal, op het moment dat het door verdachte werd opgeslagen (nog) een afvalstof was.
D.6
Op de transportdocumenten is het materiaal dat door [medeverdachte BV] bij verdachte werd geleverd meermaals aangemerkt als ‘shredder’ (p. 6089 en 6099).
Naar het oordeel van het hof kan uit de term ‘shredder’ worden afgeleid dat het om afval gaat. Materiaal dat door een shredder gaat, wordt immers verpulverd of versnipperd en derhalve ten opzichte van de oorspronkelijke staat vernietigd.
- E.
Uit het voorgaande blijkt dat het materiaal dat bij verdachte werd opgeslagen, zowel door verdachte als door het bedrijf dat het materiaal bij verdachte aanleverde, als afval werd beschouwd. Naar het oordeel van het hof is het materiaal reeds daarom te duiden als afvalstof in de zin van de Wet milieubeheer en de Richtlijn.
- G.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer juncto artikel 1a, aanhef en onder 1°, en artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1° van de Wet op de economische delicten, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
- H.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu sprake is van afwezigheid van alle schuld. Immers - zo stelt de verdediging - mocht verdachte erop vertrouwen dat zij voor het in werking hebben van de inrichting op het perceel [adres] kon volstaan met een melding bij de gemeente, aangezien haar milieuadviseur R&B Milieuadvies en vervolgens de Milieudienst haar aldus hadden geïnformeerd. Verdachte heeft zelf geen bemoeienis gehad met het ‘papierwerk’ voor de inrichting.
Het hof overweegt het volgende.
- I.1.
In de eerste plaats had verdachte voordien aan de [oud adres] te Mijdrecht een soortgelijke inrichting in werking. Voor die inrichting had zij een vergunning aangevraagd en gekregen. Zij wist derhalve dat voor het opslaan van grote hoeveelheden metaalafval niet kon worden volstaan met een melding. Het hof kent daarbij betekenis toe aan de verklaring van verdachtes vertegenwoordiger, inhoudende:
“Ik heb mijn activiteiten aan de [oud adres] beëindigd, omdat ik grond kon kopen aan de [adres]. Ik heb de aard van de activiteiten niet veranderd. Ook aan de [adres] sorteren we non-ferrometalen, maar de omvang van de activiteiten is wel toegenomen.”
- I.2.
Ook de Milieudienst heeft aan verdachte medegedeeld dat een melding niet zondermeer zou volstaan voor de inrichting aan de [adres]. Immers heeft de Milieudienst verdachte bij brief van 11 augustus 2005 als volgt geïnformeerd (p. 6077):
“Hierbij bevestig ik de ontvangst van een melding op grond van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer.
Tevens merk ik hierbij op dat indien een melding Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer is ingediend en bijvoorbeeld meer dan 35m3 afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn, binnen de inrichting worden opgeslagen of meer dan 1.000 m3 per jaar aan afvalstoffen worden overgeslagen, dit strafbare feiten zijn waarvoor een proces verbaal kan worden opgemaakt.”
- I.3.
Verdachte kende de inhoud van die brief blijkens de verklaring van haar vertegenwoordiger bij de politie op 2 juli 2007 (p. 5766):
“U wijst mij speciaal op de alinea waarin staat dat wij een strafbaar feit plegen als er meer dan 35 m3 afvalstoffen, die van buiten de inrichting afkomstig zijn, worden opgeslagen. Ik ging ervan uit dat het wel voor elkaar kwam, want het lag bij R&B Milieuadvies. Ik heb er verder geen actie op ondernomen.”
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat R&B Milieuadvies aan verdachte heeft geadviseerd dat ook bij een opslag van meer dan 35 m3 afvalstoffen, afkomstig van buiten de inrichting (zoals in casu ten laste is gelegd en bewezen is verklaard) een vergunning achterwege kon blijven.
- J.
Uit het voorgaande blijkt dat (de vertegenwoordiger van) verdachte wel degelijk wist, dat voor de inrichting die zij in werking had een vergunningsplicht gold. Ondanks de omstandigheid dat verdachte het ‘papierwerk’ voor de inrichting uitbesteedde, had zij als (professionele) onderneming voor onder meer de opslag en overslag van afval er op moeten toezien dat de vereiste vergunning werd aangevraagd. Nu verdachte een en ander op zijn beloop heeft gelaten, kan niet worden gezegd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt.
- K.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
- L.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
- M.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende ruim een jaar een inrichting gedreven zonder vergunning, terwijl zij wist dat dit niet was toegestaan. Verdachte heeft daardoor het belang van de naleving van de vergunningplicht miskend. Immers, heeft zij door het bewezen verklaarde handelen de mogelijkheid van de overheid om verdachtes bedrijfsactiviteiten en de gevolgen daarvan voor het milieu middels voorschriften te reguleren en vervolgens te controleren, ondermijnd.
Een onderneming die in haar inrichting grote hoeveelheden afvalmetaal opslaat dient zich bewust te zijn van de mogelijke gevolgen voor het milieu en dient te handelen naar de strenge regels die op de afvalbranche van toepassing zijn.
Het hof ziet in de omstandigheid dat verdachte elders een inrichting in werking had met de vereiste vergunning en dat zij na de ten laste gelegde periode alsnog een vergunning heeft gekregen voor de inrichting aan de [adres] te Mijdrecht geen aanleiding om te volstaan met een voorwaardelijke straf. Integendeel. Juist verdachtes wetenschap van de vergunningsplicht en het blijkbaar opportunistisch handelen door aan de [adres] alvast te starten met een nieuwe inrichting, zonder de vereiste procedure te doorlopen en de vergunning af te wachten, brengen het hof ertoe een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
F.1
Het hof overweegt dat afvalstoffen nuttig kunnen worden toegepast, zoals bij recycling, waardoor de stoffen het karakter van afvalstof kunnen verliezen.
F.2
Het hof is echter van oordeel dat afvalstoffen als zodanig gekwalificeerd blijven tot zij daadwerkelijk zijn gerecycled, met name tot zij in het bewerkingsproces waarvoor zij zijn bestemd afgewerkte producten vormen en het bewerkingsproces aldus is voltooid.
Voorts is het hof van oordeel dat een afvalstof slechts als gerecycled kan worden aangemerkt indien zij (opnieuw) is verwerkt ter verkrijging van nieuw materiaal of van een nieuw product met eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van het materiaal waaruit het afval bestond voor het oorspronkelijk doel of voor andere doeleinden.
F.3
Gelet op de omstandigheid dat het metaal bij verdachte werd op- en overgeslagen en gesorteerd om vervolgens elders gerecycled te worden, had het metaal in de periode dat het in de inrichting van verdachte lag het karakter van afvalstof nog niet verloren. Deze conclusie wordt voorts nog gestaafd door het feit dat de eigenaar van de opgeslagen stoffen zich daarvan (ten behoeve van recycling) nog steeds wil ontdoen.
C.1
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze bepaling luidde ten tijde van de bewezen verklaarde feiten, dient onder “afvalstoffen” te worden verstaan:
“Alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (het hof: hierna te noemen:
De Richtlijn), waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.”
C.2
Artikel 1 van Richtlijn 75/442/EEG luidde:
“In deze richtlijn wordt verstaan onder:
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro).
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. J.W. de Ruijter en mr. F.P.E. Wiemans,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 8 februari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.