V-N 2023/10.8
Liechtensteinse Stiftung volgens A-G discretionair en erflaatster aan te merken als inbrenger
HR (Parket) 21-12-2022, ECLI:NL:PHR:2022:1234, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
21 december 2022
- Zaaknummer
21/04641
- Conclusie
A-G IJzerman
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS689536:1
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting / Erfbelasting
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑07‑2023
ECLI:NL:HR:2023:948, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑07‑2023
ECLI:NL:PHR:2022:1234, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑12‑2022
- Wetingang
art. 16 SW 1956; art. 2.14a Wet IB 2001
Essentie
Advocaat-generaal IJzerman concludeert dat ook C bij de inbreng in A bestuursbevoegdheid had. Zowel zij als D hebben de op de oprichting van A en de afzondering van het vermogen betrekking hebbende stukken ondertekend.
Samenvatting
Een man en een vrouw zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en tekenen in 1994 diverse documenten waardoor een Stiftung in Liechtenstein wordt opgericht die liquide middelen en effecten van het echtpaar verkrijgt. In de zogenoemde ‘By-Statutes’ is omschreven wie de begunstigden van het vermogen zijn. Dat betreft afstammelingen, protestantse instanties en instituties en entiteiten waarin afstammelingen participeren. Het echtpaar heeft een wensbrief aan het bestuur geschreven, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.