Proces-verbaal van politie opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2] (nummer PL1513/2009/8175-36, doorgenummerde pagina's 085 en 086).
HR, 10-01-2012, nr. S 10/04137
ECLI:NL:HR:2012:BT8921
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-01-2012
- Zaaknummer
S 10/04137
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BT8921
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BT8921, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BT8921
ECLI:NL:PHR:2012:BT8921, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BT8921
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0009
Uitspraak 10‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft het verweer dat de verklaringen van X onbetrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, verworpen op gronden die zijn beslissing kunnen dragen. Zijn oordeel is niet onbegrijpelijk.
Uitspraak
10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/04137
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 september 2010, nummer 22/004736-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Scheveningen" te 's-Gravenhage.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de onder 1 sub 6 en 2 tenlastegelegde feiten en de strafoplegging en in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. Meer in het bijzonder richt het zich tegen de verwerping van een verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid van verklaringen van een medeverdachte.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1.
hij op
3) 15 februari 2009 te 's-Gravenhage (omgeving Melis Stokelaan) en
4) 28 februari 2009 te 's-Gravenhage (omgeving Mosselsingel) en
6) 21 december 2008 te 's-Gravenhage (omgeving Laan van Hoornwijck) en
7) 6 februari 2009 te Delft (omgeving Van Leeuwenlaan) en
8) 22 december 2008 te 's-Gravenhage (omgeving Nieboerweg),
althans in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin verschillende goederen en/of een geldbedrag, telkens geheel of ten dele toebehorende aan
3) [slachtoffer 1] of
4) [slachtoffer 2] of
6) [slachtoffer 3] of
7) [slachtoffer 4] of
8) [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstallen werden voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstallen voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond (en) uit het
- op het hoofd van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een vuurwapen op voor [slachtoffer 4] zichtbare wijze in handen houden
en/of
- roepen/zeggen tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]: "Geef je geld" en/of "Geef je tas" en/of "Geef hier", althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of
- onverhoeds afpakken van die tas
en
hij op 15 februari 2009 te 's-Gravenhage (omgeving Paul Krugerlaan), ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging en met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas, toebehorende aan [slachtoffer 6] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 6], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
- heeft getrokken aan de tas van [slachtoffer 6] en
- een vuurwapen heeft gericht op het hoofd van [slachtoffer 6] en
- tegen [slachtoffer 6] heeft gezegd: "Geef je tas",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 21 december 2008 te Leidschendam-Voorburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met daarin verschillende goederen en geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- versperren van de doorgang en
- vastpakken van de fiets van [slachtoffer 7] en
- richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [slachtoffer 7] en
- roepen/zeggen tegen [slachtoffer 7]: "Geef alles" of "Geef hier, geef hier", althans woorden van gelijke aard of strekking."
2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"De bewijsconstructie van het Hof komt kort gezegd er in die gevallen op neer, dat de aangiftes en verklaringen van medeverdachte [medeverdachte], in combinatie met enkele bevindingen van de politie, redengevend zouden zijn voor het bewijs. Het bewijs is echter naar mijn mening daarvoor niet zonder meer toereikend. Het moge zo zijn, dat [medeverdachte] in een vriendenclubje zat waarin ook mijn cliënt regelmatig zich ophield, doch vaak was hij er ook niet bij als [medeverdachte] op pad ging. [Medeverdachte] handelde ook regelmatig impulsief en ging met enkele anderen uit dat clubje op pad. Hij verklaarde ook niet altijd gedetailleerd en specifiek en haalt regelmatig namen door elkaar. Regelmatig gelooft de politie hem niet. Hij bagatelliseert ook zijn eigen betrokkenheid. De verhalen die hij over mijn cliënt heeft verteld dienen voor het bewijs gepasseerd en uitgesloten te worden, aangezien zij onvoldoende consistent en niet altijd even betrouwbaar zijn. Zij dienen behoedzaam beoordeeld te worden, terwijl zij ook geen zekerheid verschaffen over de gestelde betrokkenheid van mijn cliënt, die erkent wat hij misdaan heeft en ontkent wat hij niet gedaan heeft. (...)
(3) zaak 3 (Zuiderpark)
beroving [slachtoffer 1] op de Melis Stokelaan in Den Haag
Cliënt ontkent dit feit. Hij is niet herkend. Ook is zijn shawl niet door getuigen gezien. Voor dit feit heeft de rechter-commissaris ook geen ernstige bezwaren aanwezig geacht, terwijl nadien geen aanvullende belastende bewijsmiddelen aan de stukken zijn toegevoegd. [Slachtoffer 1] verklaart een accent gehoord te hebben bij de dader. Mijn cliënt spreekt echter accentloos Nederlands.
Ook verklaarde [slachtoffer 1] er zeker van te zijn dat het om een revolver ging, zij kent het verschil tussen een pistool en een revolver goed vanwege het werk van haar vader. Echter, geen van de drie verdachte mannen is of was in het bezit van een revolver.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] staat teveel op zich, wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen met zelfstandige betekenis en dient om hetgeen hiervoor is aangevoerd gepasseerd te worden. Andere voor cliënt belastende wettige bewijsmiddelen met zelfstandige bewijsbetekenis heb ik in de stukken niet aangetroffen, zodat het bewijs tekort schiet en cliënt van dit feit alsnog dient te worden vrijgesproken.
(6) zaak 6 Laan van Hoornwijck, Ypenburg/Leidschenveen beroving [slachtoffer 3] op de Laan van Hoornwijck in Den Haag
De aangeefster beschrijft twee Marokkaans/Turkse daders die met zo'n accent spreken, en geeft ook op enkele andere punten een signalement af. Dat is allemaal niet op mijn cliënt toepasselijk.
De door aangeefster beschreven zilverkleurige personenauto heeft ook geen zelfstandige betekenis als bewijsmiddel, aangezien dit niets of te weinig zegt over mijn cliënt.
Het aantreffen van een pinbon in de kamer van [medeverdachte] zegt evenmin iets over mijn cliënt. Volgens [medeverdachte] zou mijn cliënt ook nooit geweld gebruiken. Er is weliswaar voor het overige een voor cliënt belastende verklaring van [medeverdachte], maar zelfs de politie gelooft hem niet, en denkt kennelijk dat hijzelf dit feit heeft begaan. Het is zijn verklaring tegen die van mijn cliënt. Zoals de politie terecht opmerkt tijdens het verhoor. Cruciaal vind ik verder dat de belastende verklaring van [medeverdachte] niet wordt bevestigd door andere zelfstandige wettige bewijsmiddelen. Er is veel te veel twijfel. Het bewijs schiet dus tekort, zodat vrijspraak behoort te volgen.
(8) zaak 8 Niebergweg, Segbroek
beroving [slachtoffer 5] op 22 december 2008 op de Nieboerweg in Den Haag
Cliënt ontkent ook dit feit. Sporenonderzoek aan de fiets van het slachtoffer levert geen belastend bewijs op tegen mijn cliënt. De door aangever [slachtoffer 5] omschreven Palestijnse shawl is niet op cliënt toepasselijk, die een geheel andere shawl heeft. Er is geen belastend voorwerp bij cliënt aangetroffen.
Dat er een grijze auto in de omgeving van de plaats delict zou zijn weggereden is op zichzelf bezien niet belastend, aangezien het niets of te weinig zegt over mijn cliënt.
Dat [slachtoffer] de rugtas van zijn slachtoffer weet te beschrijven zegt meer iets over hemzelf dan over mijn cliënt; wellicht heeft hij zelf die rugtas meegenomen.
Hetgeen ik eerder in mijn pleidooi over medeverdachte [medeverdachte] heb gezegd, heeft ook bij dit feit te gelden. Het uiterst summiere bewijs, in het bijzonder de ongeloofwaardige verklaring van [medeverdachte], wordt echter niet bevestigd door andere zelfstandige wettige bewijsmiddelen, zodat vrijspraak dient te volgen.
en/of
zaak 2, De Heemstraat
poging tot beroving [slachtoffer 6] op de Paul Krugerlaan in Den Haag
Cliënt ontkent dit feit. Aangeefster [slachtoffer 6] omschrijft de jas van haar belager als lang, suède en een bontrand bij de mouwen. Dit komt niet overeen met de jas van [verdachte]. Zij omschrijft de man als zijnde plus minus dertig jaar oud. Dit is ook een groot verschil met de andere getuigenverklaringen waarin gesproken wordt over een jonge man van een jaar of twintig.
[Slachtoffer 6] heeft het over een dader van Arabische afkomst. [Verdachte] is echter van Hindoestaanse komaf.
Samenvattend strookt de beschrijving van de aangeefster niet met die van mijn cliënt. Andere zelfstandige bewijsmiddelen, anders dan van [medeverdachte] die niet wordt bevestigd door ander toereikend bewijs, heb ik niet in de stukken aangetroffen. Conclusie: vrijspraak van het op dit punt telastegelegde.
feit 2:
zaak Spinozalaan (Voorburg)
beroving [slachtoffer 7] op 21 december 2008 op de Spinozalaan in Leidschendam-Voorburg
Cliënt ontkent dit feit begaan te hebben. Er zijn geen belastende voorwerpen met betrekking tot deze zaak onder hem in beslag genomen. De aangifte van [slachtoffer 7] zegt niets of te weinig over mijn cliënt. De door haar beschreven zwarte shawl bij de dader behoort mijn cliënt ook niet toe.
Evenmin zegt het zien door aangeefster van een grijze auto in de omgeving van de plaats delict iets over mijn cliënt, aangezien niet is komen vast te staan dat hij inzittende was.
Dan is er nog een telefoon met in de achterkant de letter 'M' gegraveerd. Weliswaar verklaart een ex-vriendin van cliënt dat zij een dergelijke telefoon van [verdachte] zou hebben gekregen, doch dat brengt niet zonder meer mee dat hij de beroving medegepleegd zou hebben. Hij kan die telefoon immers ook bijvoorbeeld geheeld hebben, hetgeen niet is telastegelegd.
Ook de bij [medeverdachte] aangetroffen pinbon zegt meer iets over hemzelf dan over mijn cliënt, en is niet redengevend voor het bewijs in zijn zaak.
Ander wettig en overtuigend bewijs met zelfstandige betekenis heb ik niet in de stukken aangetroffen, zodat vrijspraak behoort te volgen van het onder feit 2 telastegelegde."
2.3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voorts in:
"In aanvulling op zijn schriftelijke pleitnotities verklaart de raadsman:
De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] zijn inconsistent en onbetrouwbaar. Mitsdien verzoek ik deze uit te sluiten van het bewijs."
2.3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Nadere bewijsoverweging
De verdachte en zijn raadsman hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - de door de medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaringen inconsistent en onvoldoende betrouwbaar zijn om tot bewijs van het tenlastegelegde te kunnen worden gebezigd, één en ander zoals verwoord in de pleitaantekeningen.
In weerwil van hetgeen de verdediging heeft betoogd, ziet het hof - evenmin als de rechtbank - aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door genoemde [medeverdachte] afgelegde en voor het bewijs gebezigde verklaringen. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat zijn verklaringen ten aanzien van het merendeel van de feiten consistent zijn en dat [medeverdachte] in zijn verklaringen bovendien met name belastend voor zichzelf verklaart, terwijl niet valt in te zien waarom hij dit valselijk zou doen. Dat - zoals door de verdediging in dit verband nog betoogd - genoemde [medeverdachte] over de verdachte belastend heeft verklaard om zo een ander als dader 'uit het zicht te houden' heeft de verdediging niet aannemelijk gemaakt en is uit het onderzoek ter terechtzitting ook niet als begin van aannemelijkheid naar voren gekomen. Het hof verwerpt dit verweer dan ook."
2.4. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd komt erop neer dat de verklaringen van [medeverdachte] onbetrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Het Hof heeft ter motivering van de verwerping van het verweer geoordeeld dat het de tot het bewijs gebezigde verklaringen van die [medeverdachte] voldoende betrouwbaar acht. Het Hof heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat de verklaringen van die [medeverdachte] "ten aanzien van het merendeel van de feiten consistent zijn en dat [medeverdachte] in zijn verklaringen bovendien met name belastend voor zichzelf verklaart, terwijl niet valt in te zien waarom hij dit valselijk zou doen". Het Hof heeft bij een en ander onder ogen gezien dat de verdediging in dit verband heeft betoogd dat [medeverdachte] belastend heeft verklaard over de verdachte om zo de verdachte feiten "in de schoenen te schuiven" en een ander als dader "uit het zicht te houden", maar het is tot de slotsom gekomen dat zulks niet aannemelijk is geworden. Door aldus te oordelen heeft het Hof het gevoerde verweer verworpen op gronden die zijn beslissing kunnen dragen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 10 januari 2012.
Conclusie 11‑10‑2011
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 9 september 2010 verdachte wegens 1. eerste cumulatief/alternatief ‘diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd’, 1. tweede cumulatief/alternatief ‘poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ en 2. ‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan verdachte een betalingsverplichting opgelegd en heeft het Hof de teruggave gelast van enkele inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en een geldbedrag, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's‑Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof een door de verdediging gevoerd betrouwbaarheidsverweer ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. De bewezenverklaring is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
4.2.
Ten laste van verdachte heeft het Hof zeven roofovervallen bewezen verklaard. Twee van die overvallen heeft de verdachte bekend, de vijf andere heeft hij ontkend. Het bewijs van verdachtes betrokkenheid bij die feiten berust vrijwel uitsluitend op verklaringen van zijn medeverdachte [medeverdachte]. Alleen ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit is sprake van enig steunbewijs. De andere medeverdachten die volgens de bewijsmiddelen in meer of mindere mate bij het feitencomplex betrokken zijn, zijn [betrokkene 1] en een zekere [betrokkene 2].
4.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik word [verdachte] of [verdachte] genoemd. [Medeverdachte] heeft een zilveren auto, maar ik weet niet of dit ook een Daewoo Kalos is. Het pistool is van [medeverdachte]. Ik heb het nooit gebruikt.
Bij de beroving van [slachtoffer 1] op 15 februari 2009 te Den Haag ben ik niet betrokken geweest. Ik denk dat [medeverdachte] mij de schuld in de schoenen wil schuiven om iemand anders te beschermen.
(…)
Ik ben niet betrokken geweest bij de beroving van [slachtoffer 3] op 21 december 2008 te Den Haag. Het klopt niet wat [medeverdachte] daarover heeft verklaard. Ik heb nooit het pistool vastgehouden of op iemand gericht. Bovendien was [betrokkene 1] destijds in Suriname. [Medeverdachte] heeft alles door elkaar gehaald in zijn verklaring. Ik ontken tevens met de pinpas van [slachtoffer 3], vlak na de beroving, te hebben gepind.
(…)
Bij de beroving van [slachtoffer 5] op 23 december 2008 te Leidschendam-Voorburg ben ik niet betrokken geweest. [medeverdachte] schuift alles op mij af, omdat hij volgens mij iemand probeert te beschermen. U houdt mij voor dat ik ter zitting pas voor het eerst verklaar dat [medeverdachte] iemand tracht te beschermen. Bij de politie heb ik gezegd dat zij het aan [medeverdachte] zelf moesten vragen.
(…)
U houdt mij voor dat ik pas in een laat stadium verklaar dat [medeverdachte] iemand tracht te beschermen en dat, als ik dit eerder had aangegeven, hiernaar onderzoek had kunnen worden verricht. Daarop verklaar ik dat ik bang was, omdat er toen mensen bij waren. Ik vreesde dat zij mij iets aan zouden doen. Tussen [medeverdachte] en mij was al langer spanning.
Op vragen van de jongste raadsheer verklaart de verdachte:
U vraagt mij naar mijn alibi voor de feiten die ik ontken. Daarop verklaar ik dat het allemaal erg lang geleden is. Bovendien was ik niet bij die feiten betrokken, dus die betreffende dagen waren voor mij waarschijnlijk niet ingrijpend genoeg om te kunnen herinneren.
De jongste raadsheer houdt mij voor dat de mij verweten feiten niettemin dermate ernstig zijn, dat het logisch zou zijn dat ik mijn bezigheden toentertijd al in een veel eerder stadium zou herinneren. Daarop verklaar ik dat het voor mij normale dagen waren.
Op vragen van de advocaat-generaal verklaart de verdachte:
Ik heb [medeverdachte] niet gevraagd om te komen als getuige in mijn zaak.’
4.4.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte aldaar, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
‘De bewijsconstructie van het Hof komt kort gezegd er in die gevallen op neer, dat de aangiftes en verklaringen van medeverdachte [medeverdachte], in combinatie met enkele bevindingen van de politie, redengevend zouden zijn voor het bewijs. Het bewijs is echter naar mijn mening daarvoor niet zonder meer toereikend. Het moge zo zijn, dat [medeverdachte] in een vriendenclubje zat waarin ook mijn cliënt regelmatig zich ophield, doch vaak was hij er ook niet bij als [medeverdachte] op pad ging. [Medeverdachte] handelde ook regelmatig impulsief en ging met enkele anderen uit dat clubje op pad. Hij verklaarde ook niet altijd gedetailleerd en specifiek en haalt regelmatig namen door elkaar. Regelmatig gelooft de politie hem niet. Hij bagatelliseert ook zijn eigen betrokkenheid. De verhalen die hij over mijn cliënt heeft verteld dienen voor het bewijs gepasseerd en uitgesloten te worden, aangezien zij onvoldoende consistent en niet altijd even betrouwbaar zijn. Zij dienen behoedzaam beoordeeld te worden, terwijl zij ook geen zekerheid verschaffen over de gestelde betrokkenheid van mijn cliënt, die erkent wat hij misdaan heeft en ontkent wat hij niet gedaan heeft. (…)
(3) zaak 3 (Zuiderpark)
beroving [slachtoffer 1] op de Melis Stokelaan in Den Haag
Cliënt ontkent dit feit. Hij is niet herkend. Ook is zijn shawl niet door getuigen gezien. Voor dit feit heeft de rechter-commissaris ook geen ernstige bezwaren aanwezig geacht, terwijl nadien geen aanvullende belastende bewijsmiddelen aan de stukken zijn toegevoegd. [Slachtoffer 1] verklaart een accent gehoord te hebben bij de dader. Mijn cliënt spreekt echter accentloos Nederlands.
Ook verklaarde [slachtoffer 1] er zeker van te zijn dat het om een revolver ging, zij kent het verschil tussen een pistool en een revolver goed vanwege het werk van haar vader. Echter, geen van de drie verdachte mannen is of was in het bezit van een revolver.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] staat teveel op zich, wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen met zelfstandige betekenis en dient om hetgeen hiervoor is aangevoerd gepasseerd te worden. Andere voor cliënt belastende wettige bewijsmiddelen met zelfstandige bewijsbetekenis heb ik in de stukken niet aangetroffen, zodat het bewijs tekort schiet en cliënt van dit feit alsnog dient te worden vrijgesproken.
(6) zaak 6 Laan van Hoornwijck, Ypenburg/Leidschenveen beroving [slachtoffer 3] op de Laan van Hoornwijck in Den Haag
De aangeefster beschrijft twee Marokkaans/Turkse daders die met zo'n accent spreken, en geeft ook op enkele andere punten een signalement af. Dat is allemaal niet op mijn cliënt toepasselijk.
De door aangeefster beschreven zilverkleurige personenauto heeft ook geen zelfstandige betekenis als bewijsmiddel, aangezien dit niets of te weinig zegt over mijn cliënt.
Het aantreffen van een pinbon in de kamer van [medeverdachte] zegt evenmin iets over mijn cliënt. Volgens [medeverdachte] zou mijn cliënt ook nooit geweld gebruiken. Er is weliswaar voor het overige een voor cliënt belastende verklaring van [medeverdachte], maar zelfs de politie gelooft hem niet, en denkt kennelijk dat hijzelf dit feit heeft begaan. Het is zijn verklaring tegen die van mijn cliënt. Zoals de politie terecht opmerkt tijdens het verhoor. Cruciaal vind ik verder dat de belastende verklaring van [medeverdachte] niet wordt bevestigd door andere zelfstandige wettige bewijsmiddelen. Er is veel te veel twijfel. Het bewijs schiet dus tekort, zodat vrijspraak behoort te volgen.
(8) zaak 8 Niebergweg, Segbroek
beroving [slachtoffer 5] op 22 december 2008 op de Nieboerweg in Den Haag
Cliënt ontkent ook dit feit. Sporenonderzoek aan de fiets van het slachtoffer levert geen belastend bewijs op tegen mijn cliënt. De door aangever [slachtoffer 5] omschreven Palestijnse shawl is niet op cliënt toepasselijk, die een geheel andere shawl heeft. Er is geen belastend voorwerp bij cliënt aangetroffen.
Dat er een grijze auto in de omgeving van de plaats delict zou zijn weggereden is op zichzelf bezien niet belastend, aangezien het niets of te weinig zegt over mijn cliënt.
Dat [medeverdachte] de rugtas van zijn slachtoffer weet te beschrijven zegt meer iets over hemzelf dan over mijn cliënt; wellicht heeft hij zelf die rugtas meegenomen.
Hetgeen ik eerder in mijn pleidooi over medeverdachte [medeverdachte] heb gezegd, heeft ook bij dit feit te gelden. Het uiterst summiere bewijs, in het bijzonder de ongeloofwaardige verklaring van [medeverdachte], wordt echter niet bevestigd door andere zelfstandige wettige bewijsmiddelen, zodat vrijspraak dient te volgen.
en/of
zaak 2, De Heemstraat
poging tot beroving [slachtoffer 6] op de Paul Krugerlaan in Den Haag
Cliënt ontkent dit feit. Aangeefster [slachtoffer 6] omschrijft de jas van haar belager als lang, suède en een bontrand bij de mouwen. Dit komt niet overeen met de jas van [verdachte]. Zij omschrijft de man als zijnde plus minus dertig jaar oud. Dit is ook een groot verschil met de andere getuigenverklaringen waarin gesproken wordt over een jonge man van een jaar of twintig.
[Slachtoffer 6] heeft het over een dader van Arabische afkomst. [Verdachte] is echter van Hindoestaanse komaf.
Samenvattend strookt de beschrijving van de aangeefster niet met die van mijn cliënt. Andere zelfstandige bewijsmiddelen, anders dan van [medeverdachte] die niet wordt bevestigd door ander toereikend bewijs, heb ik niet in de stukken aangetroffen. Conclusie: vrijspraak van het op dit punt telastegelegde.
feit 2:
zaak Spinozalaan (Voorburg)
beroving [slachtoffer 7] op 21 december 2008 op de Spinozalaan in Leidschendam-Voorburg
Cliënt ontkent dit feit begaan te hebben. Er zijn geen belastende voorwerpen met betrekking tot deze zaak onder hem in beslag genomen. De aangifte van [slachtoffer 7] zegt niets of te weinig over mijn cliënt. De door haar beschreven zwarte shawl bij de dader behoort mijn cliënt ook niet toe.
Evenmin zegt het zien door aangeefster van een grijze auto in de omgeving van de plaats delict iets over mijn cliënt, aangezien niet is komen vast te staan dat hij inzittende was.
Dan is er nog een telefoon met in de achterkant de letter ‘M’ gegraveerd. Weliswaar verklaart een ex-vriendin van cliënt dat zij een dergelijke telefoon van [verdachte] zou hebben gekregen, doch dat brengt niet zonder meer mee dat hij de beroving medegepleegd zou hebben. Hij kan die telefoon immers ook bijvoorbeeld geheeld hebben, hetgeen niet is telastegelegd.
Ook de bij [medeverdachte] aangetroffen pinbon zegt meer iets over hemzelf dan over mijn cliënt, en is niet redengevend voor het bewijs in zijn zaak.
Ander wettig en overtuigend bewijs met zelfstandige betekenis heb ik niet in de stukken aangetroffen, zodat vrijspraak behoort te volgen van het onder feit 2 telastegelegde.’
Het proces-verbaal van de zitting houdt voorts in:
‘In aanvulling op zijn schriftelijke pleitnotities verklaart de raadsman:
De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] zijn inconsistent en onbetrouwbaar. Mitsdien verzoek ik deze uit te sluiten van het bewijs.’
4.5.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer in het verkorte arrest als volgt samengevat en verworpen:
‘Nadere bewijsoverweging
De verdachte en zijn raadsman hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat — kort gezegd — de door de medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaringen inconsistent en onvoldoende betrouwbaar zijn om tot bewijs van het tenlastegelegde te kunnen worden gebezigd, één en ander zoals verwoord in de pleitaantekeningen.
In weerwil van hetgeen de verdediging heeft betoogd, ziet het hof — evenmin als de rechtbank — aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door genoemde [medeverdachte] afgelegde en voor het bewijs gebezigde verklaringen. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat zijn verklaringen ten aanzien van het merendeel van de feiten consistent zijn en dat [medeverdachte] in zijn verklaringen bovendien met name belastend voor zichzelf verklaart, terwijl niet valt in te zien waarom hij dit valselijk zou doen. Dat — zoals door de verdediging in dit verband nog betoogd — genoemde [medeverdachte] over de verdachte belastend heeft verklaard om zo een ander als dader ‘uit het zicht te houden’ heeft de verdediging niet aannemelijk gemaakt en is uit het onderzoek ter terechtzitting ook niet als begin van aannemelijkheid naar voren gekomen. Het hof verwerpt dit verweer dan ook.’
4.6.
De aanvulling op het verkorte arrest houdt voorts nog het volgende in:
‘Nadere bewijsoverweging
In weerwil van hetgeen de verdediging heeft betoogd, acht het hof de gebezigde verklaringen van [medeverdachte], afgelegd tegenover de politie als verdachte, betrouwbaar nu hij zichzelf daarmee tevens belast. Dat die [medeverdachte] de verdachte feiten ‘in de schoenen wil schuiven’ zoals door de verdediging aangevoerd, is naar het oordeel van het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Daar komt nog bij dat de verdediging deze [medeverdachte] ook niet als getuige heeft opgeroepen of heeft doen oproepen.’
4.7.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte] onvoldoende consistent en niet altijd even betrouwbaar zijn, dat [medeverdachte] niet altijd gedetailleerd verklaart en namen door elkaar haalt, dat hij zijn eigen betrokkenheid bagatelliseert, dat hij de schuld in de schoenen van verdachte wil schuiven om iemand anders te beschermen, dat zelfs de politie hem niet gelooft en dat zijn verklaringen derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
4.8.
Het Hof heeft het betrouwbaarheidsverweer verworpen en daartoe overwogen dat de verklaringen van [medeverdachte] ten aanzien van het merendeel van de feiten consistent zijn, dat [medeverdachte] in zijn verklaringen met name belastend voor zichzelf verklaart, terwijl niet valt in te zien waarom hij dit valselijk zou doen en dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat [medeverdachte] belastend over verdachte zou hebben verklaard teneinde een ander als dader ‘uit het zicht te houden’.
4.9.
De bewijswaardering in zaken als de onderhavige vergt de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Dit in de eerste plaats omdat het bewijs vrijwel uitsluitend berust op de verklaringen van een medeverdachte, die volgens de wetgever dienen te worden gewantrouwd (art. 341 lid 3 Sv). In de tweede plaats omdat de verdachte een deel van de feiten naar het zich laat aanzien volmondig en zonder omwegen heeft bekend. Dan is de vraag waarom hij de andere feiten zou ontkennen als dat niet overeenkomstig de waarheid is.
4.10.
In dat licht bezien, vind ik de weerlegging van het verweer door het Hof weinig overtuigend. Die weerlegging maakt niet duidelijk of en in hoeverre het Hof de feitelijke grondslag van hetgeen de raadsman aanvoerde, aannemelijk heeft geoordeeld of juist niet. Klopt het dat de verklaringen van de medeverdachte weinig gedetailleerd waren, dat de medeverdachte namen door elkaar haalt en dat zelfs de politie hem niet gelooft? Ik merk daarbij op dat de vraag niet alleen is of de medeverdachte opzettelijk onwaarheid sprak. De vraag is ook of hij zich, gelet op het grote aantal feiten waarbij hij betrokken was, niet op bepaalde punten vergiste.
4.11.
Nu leert een blik achter de papieren muur dat het betoog van de raadsman minder sterk is dan men misschien zou denken. Uit de processen-verbaal van politie, die zich bij de stukken van het geding bevinden, leid ik, anders dan de raadsman van verdachte, niet af dat de politie medeverdachte [medeverdachte] regelmatig niet gelooft. Slechts daar waar [medeverdachte] in eerste instantie verklaart niets met de berovingen te maken te hebben, kan uit de opmerkingen van de opsporingsambtenaren worden afgeleid dat zij [medeverdachte] wat dat betreft niet geloven. En terecht naar later blijkt, want [medeverdachte] verklaart enige tijd later uitgebreid over zijn betrokkenheid bij de verschillende overvallen. Uit de stukken van het geding leid ik evenmin af dat [medeverdachte] zijn eigen betrokkenheid bagatelliseert of dat zijn verklaringen niet gedetailleerd zijn. In tegendeel, [medeverdachte] verklaart vrij gedetailleerd over de berovingen en zoals het Hof terecht opmerkt, zijn de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen ook zeer belastend voor hemzelf.
4.12.
Ten aanzien van de berovingen van [slachtoffer 3] (feit 1 sub 6) en van [slachtoffer 7] (feit 2) zijn de verklaringen van [medeverdachte], zo leert diezelfde blik achter de papieren muur, wel weinig gedetailleerd. Beide overvallen vonden plaats op 21 december 2008. De verklaringen die het Hof voor het bewijs gebruikt, zijn door [medeverdachte] afgelegd op 15 maart 2009.1. Op een gegeven moment antwoordt [medeverdachte] op de vraag of ze bij meer berovingen zijn betrokken:
‘Wij hebben het een keer eerder gedaan. We hebben in december vorig jaar een vrouw beroofd in Den Haag. Ik weet niet meer precies wanneer dat was. Dit heb ik ook samen met [betrokkene 1] en [verdachte] gedaan. Ik weet niet of het onder Rijswijk valt. Het is bij tram 17 in de buurt.’
Op de vraag of er nog meer berovingen zijn geweest waarbij hij betrokken was, antwoordt [medeverdachte]:
‘Het is nog twee keer eerdere gebeurd. Dat waren twee fietsers. Een keer was vlakbij Scheveningen en in Voorburg. (…) Wij waren toen met [verdachte], [betrokkene 2] en mijzelf. (…) De berovingen in Scheveningen en Voorburg waren vorig jaar. Ik weet niet meer precies wanneer, in ieder geval voor december. Ik denk oktober of november.’
De eerste verklaring gebruikte het Hof voor het bewijs van feit 1 sub 6 ([slachtoffer 3]), de tweede verklaring, voor zover die betrekking had op een beroving in Voorburg, voor het bewijs van feit 2 ([slachtoffer 7]). Deze verklaringen zijn summier en weinig gedetailleerd. Bovendien zijn ze niet met elkaar te rijmen, tenminste niet als er met het Hof vanuit wordt gegaan dat zij betrekking hebben op twee kort na elkaar op 21 december 2008 gepleegde overvallen. Volgens de verklaringen gaat het immers om berovingen die op zeer verschillende tijdstippen zijn gepleegd. Daarmee is goed te verenigen dat bij de ene overval [betrokkene 1] als mededader wordt genoemd, bij de andere overval [betrokkene 2]. Bij overvallen die in dezelfde nacht zijn gepleegd, verwacht men daarentegen geen verschillen in de dadergroep.
4.13.
Daarbij komt dat [medeverdachte], toen hij op 20 april 2009, nader werd ondervraagd over de op 21 december gepleegde overvallen, ontkende daarbij betrokken te zijn geweest.2. Dat [medeverdachte] met betrekking tot deze overvallen steeds consistent heeft verklaard, kan dus niet worden gezegd (tenzij de op 15 maart 2009 afgelegde verklaringen geen betrekking hadden op die overvallen). Aandacht verdient dat de verbalisanten [medeverdachte] voorhouden dat [betrokkene 1] op 21 december 2008 in Suriname was, waarop [medeverdachte] antwoordt: ‘Dat klopt. Hij was toen met vakantie in Suriname’.3. Op het feit dat medeverdachte [betrokkene 1] ten tijde van de overval op 21 december 2008 in Suriname verbleef , is door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk een beroep gedaan. Desondanks heeft het Hof de op 15 maart 2009 afgelegde verklaring van [medeverdachte] voor het bewijs gebezigd, ook voor zover die verklaring inhield dat hij de desbetreffende overval tezamen met verdachte en [betrokkene 1] heeft gepleegd. Van de vereiste zorgvuldige bewijswaardering getuigt dit alles niet. In zoverre is het verweer, bezien in het licht van de stukken van het geding, dan ook onvoldoende gemotiveerd weerlegd.
5.
Het middel slaagt derhalve voor zover het betrekking heeft op de feiten 1 sub 6 en 2.
6.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de onder 1 sub 6 en 2 tenlastegelegde feiten en de strafoplegging en in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2011
Proces-verbaal van politie opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3 en 4] (nummer PL1513/2009/8175-129, doorgenummerde pagina's 509 en 510).
Vgl. proces-verbaal van politie opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (nummer PL1513/2009/8175-121, doorgenummerde pagina 683).