Hof Amsterdam, 12-04-2022, nr. 23-004478-18
ECLI:NL:GHAMS:2022:1109
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
12-04-2022
- Zaaknummer
23-004478-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:1109, Uitspraak, Hof Amsterdam, 12‑04‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:10
ECLI:NL:GHAMS:2021:2749, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑09‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 12‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag en driemaal beschadiging. De verdachte heeft geschoten op een openbare weg, middenin een woonwijk, terwijl er andere mensen buiten op straat aanwezig waren, op het slachtoffer met wie hij eerder die nacht een conflict had.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004478-18
datum uitspraak: 12 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-156102-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2021 en 29 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 14 juli 2018 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere keren met een scherp vuurwapen op/in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
dat hij op of omstreeks 14 juli 2018 te Hoorn [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Hé wat nou....luisteren [slachtoffer 1] ” en/of “Ik schiet je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (een of) meerdere ke(e)r(en) met een scherp vuurwapen op/in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten;
2. hij op of omstreeks 14 juli 2018 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Mitsubishi, type Colt, kenteken [kenteken 1] , die stond geparkeerd op de [plek] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3. hij op of omstreeks 14 juli 2018 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur en/of het kozijn van die voordeur van een woning aan de [adres 2] ,) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4. hij op of omstreeks 14 juli 2018 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Audi, kenteken [kenteken 2] , die stond geparkeerd op de [plek] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de bewijsvraag van het onder 1 tenlastegelegde tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde
Evenals de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de onder 1 (impliciet primair) tenlastegelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken en daartoe het volgende aangevoerd. Weliswaar was de verdachte op 14 juli 2018 aanwezig bij het huis van [slachtoffer 1] op het moment dat er geschoten werd, maar hij was niet de schutter. Daarvoor ontbreekt het aan overtuigend bewijs. De enige die de schutter daadwerkelijk heeft gezien, is [slachtoffer 1] , die heeft verklaard niet te weten wie de schutter was. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de schutter een wit shirt droeg, maar de verdachte droeg die avond iets blauws. Voorts wordt de verdachte weliswaar in verschillende tapgesprekken gelinkt aan de schietpartij, maar dat betreffen gesprekken van mensen die dit van een ander hebben gehoord. Tot slot heeft de verdachte duidelijkheid gegeven over hoe het kan dat zijn DNA is aangetroffen op een van de aangetroffen hulzen. De verdachte heeft een alternatief scenario geleverd, inhoudende dat hij op de plaats van de schietpartij was samen met een ander, van wie hij de naam niet wil noemen, die de schutter is geweest.
Indien het hof tot de conclusie komt dat de verdachte de schutter is geweest, is de verdediging van mening dat het opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] niet kan worden bewezen, nu niet duidelijk is vast te stellen waar [slachtoffer 1] zich bevond op het moment van schieten en er door de dader niet gericht op hem is geschoten.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank en grotendeels op grond van dezelfde overwegingen, zoals hierna weergegeven, leidt het hof uit de bewijsmiddelen – zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest – het volgende af.
In de nacht van 14 juli 2018 heeft de verdachte in het centrum van Hoorn ruzie gekregen met de aangever, [slachtoffer 1] . De verdachte heeft tegen een getuige gezegd dat hij zijn broer zou gaan halen. Vóór het schietincident bij de woning van de aangever heeft even verderop een incident plaatsgevonden waarbij iemand is geslagen. Degene die is geslagen heeft gezegd dat hij op [verdachte] wachtte. De verdachte is naar de woning van de aangever gegaan en kort na zijn aankomst aldaar is er geschoten. In de straat stond op het moment van het schieten een donkerkleurige Porsche Cayenne en één van de inzittenden heeft gezegd dat de man met het vuurwapen die kwam aanlopen, normaal moest doen. De broer van de verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn zwager in diens Porsche Cayenne naar de woning van [slachtoffer 1] was gereden.
Op het filmpje dat door een buurtbewoner is gemaakt is voor het schieten te horen dat een man zegt: ‘Daar loopt [verdachte] ’. Dan lijkt een auto zich te verplaatsen en is een scheldende man te horen die roept ‘Ik schiet je kapot hoor, schijt an’, ‘Hé wat nou.....luisteren [slachtoffer 1] ’, ‘Moet je naar buiten kommen als een kerel één op één’. Een andere persoon roept: ‘He [verdachte] , donder op’. Het hof heeft het betreffende filmpje bekeken (en beluisterd) en ziet geen reden tot twijfel aan het proces-verbaal waarin deze beelden en uitlatingen zijn beschreven.
Daarna is er zes keer geschoten en nogmaals geschreeuwd: ‘Ik schiet je kapot’, ‘Ik schiet jullie dood’.
Volgens getuige [getuige 1] is de schutter na het schieten in de Porsche Cayenne gestapt. De verdachte heeft verklaard in de Porsche Cayenne te zijn gestapt. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de woorden “Ik schiet je dood, ik schiet je dood", werden geroepen door de verdachte.
Op de parkeerplaats nabij de woning van [slachtoffer 1] zijn vijf hulzen aangetroffen. Op een van deze hulzen is (kort gezegd) DNA aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Verder heeft getuige [getuige 2] tegen de politie gezegd dat haar vriendin [naam 1] , die een relatie heeft gehad met de verdachte, in een kluis op haar kamer een pistool voor de verdachte heeft bewaard. [getuige 2] heeft dit pistool zelf gezien en vastgehouden. Zij heeft verder verklaard dat de verdachte het pistool ongeveer een maand voor het schietincident heeft opgehaald bij [naam 1] . Bij een doorzoeking in de woning van [naam 1] werd daadwerkelijk een kluis aangetroffen.
Tot slot bevat het dossier tapgesprekken tussen [naam 2] en haar vader en [naam 2] en [naam 3] , waarin op de dag dat de verdachte zich heeft gemeld bij de politie werd gesproken over iemand die heeft gezegd dat hij het gedaan heeft en moet boeten, dat hij heeft gezegd dat hij er geen spijt van heeft en dat hij het zo weer zou doen.
Was de verdachte de schutter?
Uit voornoemde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die met een vuurwapen heeft geschoten. Daar staat tegenover dat de verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (samengevat) naar voren heeft gebracht dat niet hij, maar een bekende van hem de schutter was. De verdachte was die avond samen met die bekende naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan. Tijdens het incident was het volgens de verdachte een chaos en wist hij niet waar de schoten vandaan kwamen. Deze bekende moet dan wel hebben geschoten. De naam van deze bekende heeft de verdachte niet kunnen of willen geven. De verklaring van [slachtoffer 1] zou bevestigen dat de verdachte niet heeft geschoten. De verdachte droeg een blauw shirt terwijl de schutter een wit shirt droeg. Voorts zou het DNA van de verdachte op een van de hulzen terecht kunnen zijn gekomen toen hij vóór het incident een doosje met kogels, dat door de latere schutter in de buddyseat van de scooter van verdachte is achtergelaten, heeft opengemaakt en bekeken. Ten aanzien van de tapgesprekken heeft de verdachte verklaard dat hij tegen diverse mensen op cynische toon heeft gezegd dat het klopt dat hij de schutter was, omdat hij er gek van werd dat iedereen maar aan zijn kop zeurde.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig. Van het bestaan en de identiteit van de gestelde schutter ontbreekt ieder spoor, terwijl het volgens de verdachte om een bekend figuur in [plaats] zou gaan. Uit getuigenverklaringen en geluidsopnamen volgt dat de verdachte een centrale persoon was op de plek van het schieten, dat de broer van de verdachte zou hebben geroepen “ [verdachte] niet doen” en dat stemmen zijn gehoord van één persoon die zeer boos was op [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ), die schold en schreeuwde over schieten en één sussende persoon. Daar komt bij dat het verhaal van de verdachte ten aanzien van het aantreffen van zijn DNA op een kogelhuls van zoveel toevalligheden aan elkaar hangt, dat het alleen al om die reden als hoogst onwaarschijnlijk terzijde moet worden gesteld. Daaraan doet niet af dat een bekende van de verdachte in hoger beroep als getuige heeft verklaard erbij te zijn geweest toen de verdachte deze kogels in zijn buddybak vond. Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring, nu deze in een laat stadium van de procedure is afgelegd en weinig specifiek is met betrekking tot de toedracht.
Aan het voorgaande doet niet af dat [getuige 2] in hoger beroep als getuige heeft verklaard dat zij zich niets meer (precies) kan herinneren over de periode van destijds, omdat dit geen afbreuk doet aan haar eerdere verklaring en zij ook geen reden heeft kunnen benoemen waarom zij destijds aan de politie niet de waarheid zou hebben verteld. [naam 1] heeft als getuige bij de raadsheer-commissaris weliswaar ontkend dat zij een wapen voor de verdachte heeft bewaard, maar zij kan bezwaarlijk als onafhankelijke getuige worden beschouwd, en zou tevens zichzelf daarmee belasten, zodat het hof deze verklaring terzijde stelt.
Voorts is uit een analyse van de camerabeelden eerder die avond gebleken dat de verdachte onder zijn grijskleurig shirt (volgens de politie is sprake van een grijs in plaats van een blauw shirt) een witkleurig shirt droeg, zodat de verklaring van de aangever dat de schutter een wit shirt droeg hem niet vrijpleit.
Tot slot is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat sprake is van een betekenisvolle samenhang van de tapgesprekken met de overige bewijsmiddelen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat hier over de verdachte en over het schieten op de aangever wordt gesproken. Uit een tapgesprek blijkt dat [naam 2] en [naam 3] de mededelingen van de verdachte over zijn betrokkenheid bij de schietpartij zeer serieus hebben genomen. Van een evident cynische ondertoon is dus in elk geval geen sprake geweest.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de schutter is geweest. Aan de getuigenverklaringen van de broer en zwager van de verdachte, die in hoger beroep zijn afgelegd en die inhouden dat de verdachte niet heeft geschoten, gaat het hof voorbij, nu zij niet als onafhankelijke getuigen kunnen worden beschouwd. Bovendien strookt de verklaring van de broer niet met de geluidsopname en ontbeert de verklaring van de zwager details. Het feit dat de aangever heeft verklaard dat mogelijk een ander dan de verdachte heeft geschoten, en dat ook uit tapgesprekken blijkt dat de aangever meende dat het een ander was, brengt het hof evenmin tot een ander oordeel in het licht van de genoemde bewijsmiddelen.
Waar bevond de aangever zich?
[slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaard dat hij een paar meter naar buiten was gelopen toen het schieten begon, toen is terug gerend (het hof begrijpt: naar zijn woning) en dat het schieten nog doorging toen hij binnen was. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het geluidsfragment (“luisteren [slachtoffer 1] ”, “Moet je naar buiten kommen als een kerel één op één”) niet tot de conclusie dient te leiden dat [slachtoffer 1] zich gedurende het (gehele) schietincident in de woning bevond. Dat de verdachte zou hebben geroepen dat [slachtoffer 1] naar buiten moest komen, sluit niet uit dat deze op dat moment al buiten was of juist naar buiten kwam. Daarvoor is redengevend dat [slachtoffer 1] stellig en consistent heeft verklaard dat hij buiten was en al direct na het incident tegen de politie heeft gezegd dat hij het laf vindt om in de rug te worden geschoten. Bovendien vindt zijn verklaring steun in de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 4] .
De andersluidende verklaringen van [slachtoffer 3] , [getuige 5] en [getuige 1] leggen onvoldoende gewicht in de schaal. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij boven in haar badkamer was, zodat zij dit een deel van het incident niet heeft gezien. [getuige 5] heeft eerst na enkele weken en op weifelende wijze verklaard – door gebruik van de woorden “ik geloof” en “ik vermoed” – en daarbij opgemerkt dat het drie weken geleden is en hij “een slokkie op had” toen het gebeurde. Uit de verklaring van [getuige 1] leidt het hof af dat hij gefocust was op het vuurwapen en de (hand van de) schutter, hetgeen kan verklaren dat hij (op het moment van schieten) geen mensen bij de woning heeft zien staan.
Het hof neemt op grond van het vorenstaande dan ook als vaststaand aan dat de aangever zich buiten, in de buurt van de voordeur van de woning met nummer [nummer] , bevond toen er meermalen werd geschoten. Zowel uit de verklaring van de aangever als uit het sporenonderzoek blijkt dat er zes keer is geschoten vanaf de linkerzijde van de geparkeerde auto's richting de woningen van nummer [nummer] en [adres 2] . Daarbij zijn twee auto's beschadigd geraakt, namelijk een Mitsubishi en een Audi. Tussen de deuren van nummer [nummer] en [adres 2] waren beschadigingen waarneembaar op de muur en in het kozijn van de deur van de buren op nummer [adres 2] . In het kozijn van de buren is een kogelgat aangetroffen, dat door de voordeur liep. Achter de deur van nummer [adres 2] lag een kogelpunt bij de deurmat.
Conclusie
De verdachte heeft zes keer geschoten in de richting van de aangever, terwijl deze zich buiten bevond en zich bewoog. Mede gezien de geringe afstand tussen de voordeuren van de woningen met nummer [nummer] en [adres 2] en gelet op de richting waarin blijkens de kogelinslagen is geschoten, acht het hof de kans aanmerkelijk dat [slachtoffer 1] door een of meerdere kogels zou zijn getroffen met dodelijk letsel als gevolg. Uit het handelen van de verdachte en mede in ogenschouw genomen de uitlatingen die hij bij het schieten deed, leidt het hof af dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] .
Het hof acht tevens bewezen dat de verdachte door het schieten met een vuurwapen minstgenomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de vernieling van twee auto’s en een voordeur.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 14 juli 2018 te Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere keren met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
2.hij op 14 juli 2018 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Mitsubishi, type Colt, kenteken [kenteken 1] , die stond geparkeerd op de [plek] ), toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft beschadigd;
3
3.hij op 14 juli 2018 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur en het kozijn van die voordeur van een woning aan de [plek] (nummer [adres 2] ), toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft beschadigd;
4.
hij op 14 juli 2018 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Audi, kenteken [kenteken 2] , die stond geparkeerd op de [plek] ), toebehorende aan [benadeelde] toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde levert telkens op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – een straf op te leggen waardoor de verdachte feitelijk niet meer naar de gevangenis hoeft. Hij heeft daarbij verzocht rekening te houden met de ouderdom van de feiten, de omstandigheid dat de verdachte al enige tijd niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen, het feit dat de verdachte een fulltime baan heeft bij een aannemersbedrijf en binnenkort voor de derde maal vader zal worden en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van het slachtoffer – met wie hij een conflict had – en de beschadiging van twee auto’s en een voordeur. Hij is naar het huis van het slachtoffer gegaan en heeft daar met een vuurwapen zesmaal in de richting van het slachtoffer geschoten. Dit deed de verdachte op een openbare weg, middenin een woonwijk, terwijl er andere mensen buiten op straat aanwezig waren. Dat geen letsel is veroorzaakt bij het slachtoffer of één van de andere aanwezigen, is een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan de verdachte te danken is. Het handelen van de verdachte brengt niet alleen angst teweeg bij de bewoners van de woonwijk, maar versterkt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel. Het hanteren van een vuurwapen onder deze omstandigheden kan niet worden getolereerd en dient streng te worden bestraft. Daarom kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere dan een forse vrijheidsbenemende straf. Oplegging van een straf die niet langer is dan de duur van de voorlopige hechtenis, zoals is verzocht door de raadsman, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 maart 2022 is de verdachte eerder ter zake van geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Desondanks ziet het hof in hetgeen door de raadsman is aangevoerd reden een iets lagere straf op te leggen dan gevorderd door de advocaat-generaal. De verdachte lijkt sinds de bewezenverklaarde feiten zijn leven een positieve wending te hebben gegeven. Daarnaast houdt het hof rekening met de verstreken tijd sinds de bewezenverklaarde feiten, te weten ruim drie en een half jaar.
Het hof acht, alles afwegende in beginsel een gevangenisstraf van 36 maanden passend.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Immers, namens de verdachte is op 14 december 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 12 april 2022 – bijna drie jaren en vier maanden later – eindarrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van 36 maanden, een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van het voorarrest op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.805,55 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve ligt de gehele vordering aan het oordeel van het hof voor.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de schade te schatten en de vordering te matigen, gelet op de ouderdom en het (daarmee samenhangende) gebrek aan waarde van de auto en de onduidelijkheid omtrent de gevorderde transportkosten.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering is de betwisting van de vordering door de verdediging onvoldoende om niet tot toewijzing te komen. De ouderdom van de auto, een Audi TT bouwjaar 2000, is niet van dien aard dat daardoor met recht gesteld kan worden dat deze ten tijde van de beschadiging zonder waarde zou zijn. De verdachte is derhalve tot vergoeding van die materiële schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De verdachte is aldus tot vergoeding van de schade begroot op in totaal € 1.805,55 gehouden. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.805,55 (duizend achthonderdvijf euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 1.805,55 (duizend achthonderdvijf euro en vijfenvijftig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.805,55 (duizend achthonderdvijf euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 1.805,55 (duizend achthonderdvijf euro en vijfenvijftig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
Uitspraak 21‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Onderzoek onvolledig. Horen aangever op volgende zitting.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004478-18
datum uitspraak: 21 september 2021
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-156102-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] op [geboortedag 1] 1990,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2021 is het onderzoek in deze strafzaak gehouden en gesloten.
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Het hof acht het voor een goede beoordeling van de onderhavige zaak noodzakelijk aangever [getuige] als getuige ter terechtzitting te horen.
Het hof zal daartoe het onderzoek heropenen, schorsen en de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting op een nader te bepalen datum gelasten, met bevel tot oproeping van [getuige].
Beslissing
Het hof:
Heropent het gesloten onderzoek, schorst dit in het belang ervan en beveelt de hervatting van het onderzoek op een nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte, de raadsman van verdachte en de benadeelde partij tegen de nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van [getuige], geboren op [geboortedag 2] 1984 te [geboorteplaats], als getuige, tegen de nog nader te bepalen terechtzitting.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 september 2021.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]