Hof Den Haag, 24-10-2017, nr. 200.214.460/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:4206, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
24-10-2017
- Zaaknummer
200.214.460/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:4206, Uitspraak, Hof Den Haag, 24‑10‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2017:1591
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:28, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2018-0617
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0617
Uitspraak 24‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Geen recht op transitievergoeding op grond van artikel 2 van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding in verband met doorwerkregeling van het Sociaal Plan.
BESCHIKKING
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.214.460/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank : 5615559 RP VERZ 16-50874
beschikking van 24 oktober 2017
inzake
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. D. van den Bergh-Beek te Zoetermeer,
tegen
Gemeente Den Haag,
zetelend te 's-Gravenhage,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. F.W. van Herk te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij beroepsschrift, ter griffie ingekomen op 21 april 2017 is verzoeker in hoger beroep
gekomen van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2017. De
Gemeente heeft een verweerschrift ingediend dat op 21 juni 2017 is ontvangen ter griffie van
het hof. Op 29 juni is op de griffie van het hof een brief met daaraan gehecht een bij lage,
genoemd productie 5, ontvangen. Op 13 juli 2017 heeft de mondelinge behandeling
plaatsgevonden waarbij bezwaar is gemaakt door de Gemeente tegen inbrengen van
genoemde productie. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald.
Beoordeling van het hoger beroep
l. Tegen de feiten zoals die door de kantonrechter zijn vastgesteld is geen bezwaar
gemaakt. Het hof zal daarvan dan ook uitgaan.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
- [verzoeker], geboren op [datum ] 1954 is op 1 november 1991 in dienst getreden bij de
stichting Werkbij op basis van een "arbeidsovereenkomst banenpool". De stichting Werkbij voerde banen uit in het kader van de Rijksbijdrageregeling Banenpools.
- Per 1 januari 1998 is de Rijksbijdrageregeling Banenpools komen te vervallen.
Ingevolge artikel 24 WIW (Wet Inschakeling Werkzoekenden) werden de
arbeidsovereenkomsten banenpool met ingang van die datum aangemerkt als
dienstbetrekking in het kader van de WIW. [verzoeker] is toen van rechtswege in dienst
gekomen bij de Gemeente. Stichting Werkbij bleef verantwoordelijk voor de
feitelijke uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
- Op 16 november 2010 heeft het college van B&W van de Gemeente besloten tot
afbouw van de WIW-banen uiterlijk per 1 juli 2012. In het plan van aanpak “afbouw
ID en WIW banen” is opgenomen dat “..de inzet (is) om het aantal gedwongen
ontslagen tot een minimum te beperken. Daartoe (...) komt er een specifieke regeling
voor 55-plussers”.
- 0p 28 juni 2011 heeft het college van B&W een Sociaal Plan WIW 2011-2012 op
hoofdlijnen gepresenteerd (verder: het Sociaal Plan). Dit plan is tot stand gekomen in
overleg met de vakbond en de ondernemingsraad.
In dit plan staat onder meer:
“Formele einddatum WIW banen per 1 juli 2012. Per 1 juli zal van deel van
de werknemers daadwerkelijk afscheid genomen worden. (...) Voor de
overige groepen werknemers worden per 1 juli 2012 in eerste instantie
in maatregelen ingezet waarmee hun arbeidskansen zo optimaal mogelijk
worden benut. Voor oudere werknemers (van 55 tot 62 jaar) is een
doorwerkregeling getroffen. (...) Voor degenen dieper 1 juli 2012 nog geen
ander werk hebben worden de in het sociaal plan genoemde maatregelen
ingezet.”
Het Sociaal Plan is nader uitgewerkt in het Sociaal Uitvoeringsplan WIW 2011-2012
(verder: het Sociaal Uitvoeringsplan). Hoofdstuk 3 van dit plan bevat voorzieningen
die voor alle WIW-werknemers worden ingezet gedurende de periode 1 juli 2011 tot
1 juli 2012. Hoofdstuk 6 ziet op afspraken voor voorzieningen voor WIW-
werknemers die op 1 juli 2011 55 jaar of ouder zijn en op 1 juli 2012 jonger dan 62
jaar zijn.
“6.1 De WIW-werknemer als bedoeld in dit hoofdstuk die geen reguliere
baan heeft gevonden voor 1-7-2012 blijft werkzaam voor de huidige inlener
onder voorwaarde dat de inlener een reële bijdrage levert in de loonkosten
van de werknemer;
(…)
6. 7 Degenen die na 1 juli 2012 hun inlener verliezen en niet kunnen
worden geplaatst bij een andere inlener of werkgever hebben tot uiterlijk 1
september 2015 recht op een suppletie.”
- Op 1 juli 2011 was [verzoeker] 57 jaar oud.
- Op 21 juni 2012 werd bekend dat [verzoeker] was geplaatst bij Biesieklette en daar kon
gaan werken als stallingsmedewerker.
- Op 16 juli 2012 heeft de Gemeente [verzoeker] een brief gestuurd waarin onder meer is
opgenomen:
“Vanwege bezuinigingen heeft het college van B&W van Den Haag in 2010
besloten tot afbouw van de WIW regeling. Om een en ander in goede banen
te Leiden is door het college een eenmalig afbouwbudget beschikbaar
gesteld. In overleg met vertegenwoordigers van vakbonden en
ondernemingsraad is een sociaal plan afbouw W1W 2011-20]2 tot stand
gekomen. Onder toepassing van dit sociaal plan is voor u de volgende
voorziening getroffen: U wordt vanaf 1 juli 2012 tot uiterlijk [datum ] 2016
gedetacheerd bij Bieslieklette. Gedurende deze periode blijft u in dienst van
de gemeente Den Haag.”
- [verzoeker] heeft het aanbod van de Gemeente geaccepteerd en heeft sinds juli 2012 bij
[verzoeker] gewerkt.
- Op 7 april 2016 heeft de Gemeente een aanvraag voor een ontslagvergunning voor
[verzoeker] ingediend bij het UWV.
- Op 7 juni 2016 heeft de Gemeente de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd
tegen 1 oktober 2016 nadat het UWV op 30 mei 2016 een ontslagvergunning had
verleend.
- [verzoeker] verzoekt in dit geding toekenning van een transitievergoeding van € 32.766,68 bruto vanwege de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
- De kantonrechter heeft in zijn beschikking van 15 februari 2017 het verzoek van [verzoeker]
tot veroordeling van de Gemeente tot betaling van een transitievergoeding
afgewezen en [verzoeker] in de kosten van de procedure veroordeeld.
2. [verzoeker] is in beroep gekomen tegen de beschikking van de kantonrechter onder
aanvoering van vier grieven met conclusie tot vernietiging van die beschikking en
toewijzing aan hem van de verzochte transitievergoeding alsmede wettelijke rente, en
oplegging aan de Gemeente van de verplichting een deugdelijke specificatie te
verschaffen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Met zijn grieven richt [verzoeker] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de
overgangsregeling transitievergoeding van toepassing is. Hij voert daartoe aan dat niet
voldaan is aan de in het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding (Stb. 2015, 172;
hierna: het Besluit) in artikel 2 opgenomen voorwaarden aangezien het Sociaal Plan
waarnaar de kantonrechter verwijst is vervallen (met een beroep op lid 4 van artikel 2
van dat Besluit), hij geen rechten aan het Sociaal Plan kon ontlenen op 1 juli 2015 en in
het Sociaal Plan geen sprake is van een voorziening als bedoeld in art. 2 lid 1 Besluit.
Ter onderbouwing van dat laatste heeft [verzoeker] voorafgaand aan de mondelinge
behandeling een nieuwe productie ingebracht (productie 5, een brief met als onderwerp
“deskundigen oordeel SRK “).
Het hof verwerpt het bezwaar van de Gemeente tegen het (late tijdstip van) overleggen
van dit advies, nu daarin geen nieuwe feiten of stellingen zijn opgenomen maar een
uitwerking wordt gegeven van het standpunt van [verzoeker] dat de onderhavige
doorwerkregeling geen voorziening is in de zin van art. 2 lid 1 Besluit. Naar het oordeel
van het hof heeft de Gemeente redelijkerwijs voldoende tijd en gelegenheid gehad om op
de mondelinge behandeling op het stuk te reageren. Het hof zal de inhoud van dit stuk
dan ook bij zijn oordeel betrekken.
3. De Gemeente heeft verweer gevoerd en verzocht de beschikking van de kantonrechter te
bekrachtigen. De Gemeente heeft daarbij eveneens een beroep gedaan op het
overgangsrecht Wet Werk en Zekerheid (verder: WWZ), meer in het bijzonder artikel
XXII lid 7 WWZ, nader uitgewerkt in het Besluit, en gesteld dat het Sociaal Plan en het
Sociaal Uitvoeringsplan en de daarin opgenomen regeling oudere werknemers voldoen
aan de vereisten van het overgangsrecht. Uit hoofde van deze lopende collectieve
afspraak heeft [verzoeker] recht op verschillende voorzieningen als bedoeld in artikel XXII
zevende lid WWZ, aldus de Gemeente, waardoor hij opzegging van de
arbeidsovereenkomst geen transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 lid 1 aanhef
en onder a BW is verschuldigd.
4.1.
Artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder a BW bepaalt dat de werkgever aan de werknemer
een transitievergoeding is verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24
maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is
ontbonden. Artikel 7:673 BW is per 1 juli 2015 in werking getreden en heeft directe
werking.
Artikel XXII lid 7 WWZ luidt:
“In afwijking van de artikelen 673 en 6 73 ci van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de
transitievergoeding geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is gedurende een
bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden, indien de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding of
voorziening, op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en
de werknemer of verenigingen van werknemers voor het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel J onderdelen Ven W van deze wet gemaakte
afspraken.”
Het Besluit, dat in werking is getreden op 1 juli 2015, is de algemene maatregel van
bestuur waarin artikel XXII lid 7 WWZ nader is uitgewerkt. Het Besluit bepaalt onder
meer:
“Artikel 2 Geen transitievergoeding verschuldigd bij lopende collectieve afspraken
met verenigingen van werknemers.
. 1. Indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of vereniging van werkgevers en verenigingen van werknemers gemaakte afspraken recht
heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII zevende
lid van de Wet werk en zekerheid is de transitievergoeding niet verschuldigd,
tenzij overeengekomen is dat de werknemer recht heeft op die vergoeding of
voorziening in aanvulling op de transitievergoeding. (...)”
Blijkens de toelichting op het Besluit is het doel van de overgangsregeling om dubbele
betalingen bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst ná 1juli 2015 te voorkomen in
gevallen waarin de werkgever gebonden is aan afspraken die gemaakt zijn vóór 1 juli
2015 over voorzieningen of vergoedingen waarop de werknemer recht heeft wegens het
beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de betekenis van het Sociaal Plan en het Sociaal
Uitvoeringsplan en de daarin opgenomen afspraken voor de toepasselijkheid van art. 2
Besluit.
4.3.
Het is onbetwist dat het Sociaal Plan en het Sociaal Uitvoeringsplan in overleg met de
vakbond en de ondernemingsraad tot stand zijn gekomen en erop gericht waren de
negatieve gevolgen van de beëindiging van de WIW regeling voor de gehele groep
werknemers die dit betrof zoveel mogelijk te beperken. De beide plannen gezamenlijk
zijn daarmee te beschouwen als een collectieve afspraak als bedoeld in artikel 2 van het
Besluit.
4.4.
Uit de inhoud van het Sociaal Uitvoeringsplan zoals hiervoor weergegeven blijkt dat het
voorzieningen bevat die voor alle WIW-werknemers worden ingezet in de periode 1 juli
2011 tot 1 juli 2012 ter ondersteuning van die werknemers bij het vinden van werk en dat
daarin daarnaast diverse maatregelen zijn opgenomen die worden ingezet voor
verschillende categorieën WIW-werknemers al naar gelang hun arbeidskansen die
samenhangen met hun leeftijd. Verder blijkt daaruit dat op een deel van die afgesproken
maatregelen eerst ná 1 juli 2012 aanspraak gemaakt kan worden en dat de duur zowel als
de aard van de aanspraak afhankelijk is van de leeftijd van de belanghebbende. Van
verval van het Sociaal Plan per 1juli 2012 is dus geen sprake. De vergelijking met cao
afspraken die naar hun aard een in tijd beperkte geldingsduur hebben gaat niet op.
4.5.
De in het Sociaal Plan opgenomen “doorwerkregeling” maakte de aanstelling van
[verzoeker] met ingang van 1 juli 2012 bij Biesieklette die als inlener fungeerde, mogelijk.
De hem toegezegde aanspraak tot voortzetting van die aanstelling tot het bereiken van de
leeftijd van 62 jaar, vloeit eveneens rechtstreeks voort uit het Sociaal Plan, zoals ook
blijkt uit de aan hem gezonden brief van de Gemeente van 16 juli 2012 . Verder kreeg
[verzoeker] op grond van het Sociaal Plan een aanspraak op een suppletie tot 1 september
2015 in het geval de overeenkomst met de inlener voortijdig zou worden beëindigd. Op
1 juli 2015 was [verzoeker] nog geen 62 jaar en werkte hij nog bij Biesieklette: hij kon dus
op 1 juli 2015 nog steeds rechten ontlenen aan het Sociaal Plan en deed dat feitelijk ook.
4.6.
[verzoeker] heeft verder betoogd dat de afgesproken regelingen in het Sociaal Plan en het
Sociaal Uitvoeringsplan niet kunnen worden aangemerkt als voorziening in de zin van
het Besluit. De doorwerkregeling heeft een heel ander karakter volgens hem aangezien
hem uit dien hoofde niets is aangeboden waarvoor geen tegenprestatie werd verlangd. Er
was geen sprake van een vergoeding maar het ging in het Sociaal Plan en het Sociaal
Uitvoeringsplan om een regeling ter invulling van passende arbeid. Van cumulatie van
vergoedingen die de overgangsregeling beoogt te voorkomen is geen sprake, aldus [verzoeker]
De getroffen regelingen komen niet overeen met de bedoeling van de
transitievergoeding en zijn dus niet aan te merken als een aan de transitievergoeding
gelijkwaardige voorziening.
4.7.
De Gemeente heeft bestreden dat er een regel is die voorschrijft dat bij aanspraak op een
voorziening geen tegenprestatie hoeft te worden geleverd. Het criterium is volgens de
Gemeente dat de in het Sociaal Plan en het Sociaal Uitvoeringsplan neergelegde
afspraken ertoe hebben geleid dat [verzoeker] in een aanzienlijk betere vermogenspositie is
komen te verkeren dan wanneer zijn dienstverband op 1 juli 2012 zou zijn beëindigd
hetgeen zou zijn gebeurd bij afwezigheid van het Sociaal Plan en het Sociaal
Uitvoeringsplan.
Immers [verzoeker] heeft hierdoor een aantal jaren langer een salaris kunnen ontvangen dat,
vanwege de afstand van [verzoeker] tot de arbeidsmarkt, ruim boven de werkelijke
arbeidswaarde lag en op die grondslag pensioen kunnen opbouwen. Verder heeft hij
doordat hij ná 1juli 2012 nog werkte kunnen bijdragen aan een verbetering van zijn
positie op de arbeidsmarkt en het eventuele beroep op een WW-uitkering uitgesteld
waardoor het gat tot zijn AOW gerechtigde leeftijd is verkleind, aldus de Gemeente.
Daarnaast beroept de Gemeente zich op de hoge kosten die gemaakt zijn voor de
uitvoering van de doorwerkregeling: zij schat dat ten behoeve van [verzoeker] in totaal
€ 108.426,76 is uitgegeven. Dat bedrag overstijgt in aanzienlijke mate de verzochte
transitievergoeding. Het al dan niet gelijkwaardig zijn van de voorziening met een
transitievergoeding is niet relevant omdat artikel 7:673 b BW hier niet aan de orde is,
aldus de Gemeente.
4.8.
Over de vraag of een doorwerkregeling als in dit geding aan de orde kan worden
gekwalificeerd als een voorziening in de zin van artikel XXII WWZ en art. 2 Besluit,
overweegt het hof als volgt. Volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit vallen onder
voorzieningen alle afspraken die geen vergoedingen zijn waaraan de werknemer op 1 juli
2015 rechten kan ontlenen wegens het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Verder
wordt in de Nota van Toelichting aangegeven dat voorzieningen in natura kunnen zijn
zoals bijvoorbeeld afspraken over om- of bijscholing en dat de omvang van de waarde
van zowel vergoedingen als voorzieningen niet altijd is te kwantificeren. Het gaat er dus
met om of een voorziening de werkgever een op geld waardeerbaar bedrag kost dat
gelijk is aan een eventuele transitievergoeding. In zoverre is het hof van oordeel dat een
doorwerkregeling als de onderhavige een voorziening kán zijn als bedoeld in artikel
XXII WWZ en art. 2 Besluit.
4.9.
Bij de beantwoording van de vraag of de doorwerkregeling waarop [verzoeker] aanspraak
heeft gehad, heeft te gelden als een voorziening als bedoeld in het Besluit
Overgangsrecht Transitievergoeding dient allereerst tot uitgangspunt de tekst van artikel
XXII lid 7 WWZ en van artikel 2 lid 1 Besluit. Volgens die tekst, zoals hiervóór
geciteerd, moet het gaan om een vergoeding of voorziening waarop de werknemer
wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft. Uit de aard van de
regeling (overgangsrecht) volgt dat de wetgever hier het oog heeft op de beëindiging van
de arbeidsovereenkomst na inwerkingtreding van de WWZ, omdat zich anders geen
vraag van overgangsrecht zou voordoen. Dit volgt ook uit de ratio van de
overgangsregeling: het voorkomen van dubbele aanspraken, zowel op de
transitievergoeding als op een andere vergoeding/voorziening wegens het einde van de
arbeidsovereenkomst. In dit geding gaat het aldus om de vraag of [verzoeker] wegens de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2016 recht heeft op enige
vergoeding of voorziening op grond van een collectieve of individuele afspraak, zoals
een sociaal plan, welke afspraak is tot stand gekomen v66r 1 juli 2015. Aan [verzoeker] kan
worden toegegeven dat de doorwerkregeling naar de letter genomen niet een dergelijke
voorziening is. De doorwerkregeling kan uiteraard niet een voorziening zijn waarop [verzoeker]
aanspraak krijgt wegens de beëindiging van (de arbeidsovereenkomst die is
voortgevloeid uit) die doorwerkregeling. De vraag is vervolgens of de onderhavige
doorwerkregeling desalniettemin op grond van de ratio van artikel 2 Besluit op één lijn
moet worden gesteld met een voorziening waarop [verzoeker] wegens de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst recht heeft.
4.10.
In antwoord op die vraag is allereerst van belang vast te stellen wat het doel van de
afspraak betreffende de doorwerkregeling was. Hierbij wordt aangesloten bij het aan de
transitievergoeding ten grondslag liggende gevolgencriterium: een dergelijke afspraak
dient op een met de transitievergoeding vergelijkbare wijze de gevolgen van een ontslag
zoveel mogelijk te ondervangen voor een werknemer. Verder dient met het oog op het
doel van het overgangsrecht - het voorkomen van samen loop van aanspraken door de
werknemer- beoordeeld te worden of de werkgever door de nakoming van die afspraak
geconfronteerd wordt met dubbele verplichtingen naar aanleiding van een ontslag.
4.11.
Het Sociaal Plan en het Sociaal Uitvoeringsplan hebben betrekking op de positie van
WIW-werknemers met een grote achterstand op de arbeidsmarkt zoals [verzoeker], die
gezien hun leeftijd en hun professionele achtergrond en vaardigheden volgens de
arbeidsmarktanalyse van de Raad voor Werk en Inkomen uit 2010 significant slechtere
arbeidsmarktkansen hebben. De WIW, zo blijkt ook uit de memorie van toelichting,
legde uitdrukkelijk een algemene sociale verantwoordelijkheid bij de gemeentes om een
nog grotere afstand tot de arbeidsmarkt en daarmee van een sociaal isolement dat tot een
neerwaartse spiraal zou leiden, te voorkomen. Ontslag voor deze groep werknemers leidt
dus niet alleen tot financiële kwetsbaarheid, de impact van werkloosheid is ook sociaal
gezien groot. De in het Sociaal Plan en liet Sociaal Uitvoeringsplan opgenomen
doorwerk- en suppletieregelingen zijn er expliciet op gericht om zoveel mogelijk niet
alleen de financiële maar ook de sociale gevolgen van het beëindigen van de WIW-banen
te ondervangen.
4.12.
[verzoeker] is, zoals de Gemeente onweersproken heeft aangevoerd, door aanspraak te
kunnen blijven maken op een doorwerkregeling tot de leeftijd van 62 jaar, in staat
gesteld zijn salaris, dat de werkelijke waarde van zijn arbeidsinzet overstijgt, en zijn
secundaire arbeidsvoorwaarden te behouden, pensioen te blijven opbouwen en een
eventueel beroep op WW en bijstandsuitkering met een aantal jaren uit te stellen.
Daarnaast treedt door de doorwerkregeling de (als vrijwel onafwendbaar ingeschatte)
werkloosheid en daarmee de sociale gevolgen daarvan eerst een aantal jaren later op. Dit
betekent dat [verzoeker] als gevolg van de in het Sociaal Plan getroffen voorzieningen zowel
financieel als sociaal in een aanzienlijk betere positie is dan indien de
arbeidsovereenkomst op 1juli 2012 zou zijn beëindigd zoals zou zijn gebeurd als er geen
Sociaal Plan en Sociaal Uitvoeringsplan zou zijn geweest zo blijkt uit de door de
Gemeente overlegde stukken. De regeling heeft voor hem dus zowel de sociale als
financiële gevolgen van het (reeds per 1juli 2012 voorgenomen) ontslag zoveel mogelijk
ondervangen: immers door de doorwerkregeling kon het ontslag per 1 juli 2012 worden
voorkomen en zijn de gevolgen van een ontslag met het maximaal haalbare aantal jaren
uitgesteld en tevens is de impact daarvan verminderd.
4.13.
Voor de kosten die de uitvoering van de regelingen uit het Sociaal Plan meebracht
heeft de Gemeente een speciaal budget ‘afbouw WIW’ beschikbaar gesteld. Uit dit
budget zijn naast de andere verplichtingen die de Gemeente uit hoofde van het Sociaal
Plan had, de kosten verbonden aan de doorwerkregeling van voldaan. De
Gemeente heeft onbetwist aangevoerd dat deze uitgaven de kosten van de
transitievergoeding waarop aanspraak gemaakt zou kunnen worden ingevolge artikel
7:763 BW, zoals door [verzoeker] berekend en gevorderd, in aanzienlijke mate hebben
overtroffen.
4.14.
De Gemeente heeft collectieve afspraken zoals neergelegd in het Sociaal Plan en het
Sociaal Uitvoeringsplan gemaakt vóórdat zij rekening heeft kunnen houden met de
introductie van een transitievergoeding. Voorts heeft zij zich verbonden aan de hiervoor
genoemde, aanzienlijke kosten die de uitvoering van die afspraken die erop gericht
waren om de gevolgen van het ontslag voor werknemers zoveel mogelijk te beperken,
meebrachten. Onder deze omstandigheden zou gehoudenheid tot betaling van een
transitievergoeding leiden tot een samenloop van betalingen in verband met het
beëindigen van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker], hetgeen de in het Besluit
opgenomen overgangsregeling beoogt te voorkomen.
4.15.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de in het Sociaal Plan en Sociaal Uitvoeringsplan
opgenomen doorwerkregeling voor [verzoeker] is aan te merken als een voorziening in de
zin van artikel 2 van het Besluit. De grieven 1 tot en met 3 van [verzoeker] zijn dus
tevergeefs voorgesteld en dienen verworpen te worden. Grief 4, die voortbouwt op de
voorafgaande grieven, faalt eveneens. De beslissing van de kantonrechter zal worden
bekrachtigd.
[verzoeker] zal, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in
de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten in het geding in hoger beroep aan de zijde van de
Gemeente begroot op € 2.3 16,- salaris advocaat
- verklaart deze beschikking wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij
voorraad
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.A. Filippini, H.M. Wattendorff en
F. Damsteegt-Molier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2017 in
aanwezigheid van de griffier.