Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2024, nr. BK-ARN 22/1761
ECLI:NL:GHARL:2024:622
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-01-2024
- Zaaknummer
BK-ARN 22/1761
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2024:622, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑01‑2024; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2022:1961, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
NLF 2024/0419
Uitspraak 23‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Rioolheffing. Belastingplicht.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/1761
uitspraakdatum: 23 januari 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 juni 2022, nummer 21/1988, ECLI:NL:RBNNE:2022:1961, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waadhoeke (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2021 opgelegd ten bedrage van € 84.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Bij e-mailbericht van 26 juli 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan het Hof zijn visie meegedeeld over het bepaalde in artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) met betrekking tot het verschuldigde griffierecht in de hierna – onder 1.8 – genoemde 15 zaken. Bij brief van 8 augustus 2022 heeft het Hof meegedeeld dat van elk van de 15 belanghebbenden, waaronder dus van belanghebbende, griffierecht zal worden geheven.
1.6.
Bij brief van 16 december 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende, naar aanleiding van de aan belanghebbende toegestuurde nota griffierecht van 20 oktober 2022 ten bedrage van € 136 en de herinnering van 18 november 2022, het Hof laten weten dat belanghebbende van mening is dat met een betaling op 16 november 2022 door de gemachtigde van één keer een bedrag aan griffierecht van € 136 voor 14 zaken (zaaknummers 22/1757 tot en met 22/1770), het door hem verschuldigde griffierecht is voldaan.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de zaken met procedurenummers BK-ARN 22/1756 tot en met 22/1760 en 22/1762 tot en met 22/1770. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. H.A. Sarolea, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] (belanghebbende in de zaak met procedurenummer 22/1756) en diens zoon [naam2] , en [naam3] (belanghebbende in de zaak met procedurenummer 22/1770), alsmede [naam4] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het gebruik van het perceel aan de [adres] te [woonplaats] een aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2021 opgelegd ten bedrage van € 84. Aan 14 andere belastingplichtigen elk afzonderlijk is door de heffingsambtenaar eveneens een aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2021 opgelegd voor het gebruik van hun respectievelijke percelen. Op de bezwaarschriften van deze belanghebbenden heeft de heffingsambtenaar bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd. De gemachtigde van belanghebbende heeft in één geschrift beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen deze uitspraken op bezwaar. De Rechtbank heeft met dagtekening 10 juni 2022 in één geschrift uitspraak gedaan in deze 15 zaken.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende (die eveneens de gemachtigde is van de andere 14 belanghebbenden) heeft, in één geschrift vervat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Bij e-mailbericht van 26 juli 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan het Hof zijn visie meegedeeld over het bepaalde in artikel 8:41, derde lid, van de Awb (samenhang) met betrekking tot het verschuldigde griffierecht in de genoemde 15 zaken. Bij brief van 8 augustus 2022 heeft het Hof meegedeeld dat van elk van de 15 belanghebbenden, waaronder dus van belanghebbende, griffierecht zal worden geheven.
2.3.
Met dagtekening 20 oktober 2022 is aan de gemachtigde van belanghebbende een griffierechtnota ten bedrage van € 136 verzonden inzake het hoger beroep van belanghebbende. Met dagtekening 18 november 2022 is aangetekend een herinnering voor het voldoen van het griffierecht verzonden, waarbij aan belanghebbende opnieuw een termijn van vier weken na dagtekening van die brief is gegeven om het verschuldigde griffierecht te voldoen. In de herinneringsbrief is, net als in de griffierechtnota, expliciet gewezen op het risico dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard als het verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig is overgemaakt.
2.4.
Bij brief van 16 december 2022, door het Hof ontvangen op 21 december 2022, heeft de gemachtigde van belanghebbende het Hof laten weten dat belanghebbende van mening is dat met een betaling op 16 november 2022 door de gemachtigde van één keer een bedrag aan griffierecht van € 136 voor 14 zaken (zaaknummers 22/1757 tot en met 22/1770), het door hem verschuldigde griffierecht is voldaan.
2.5.
Het verschuldigde griffierecht is niet (geheel) betaald.
3. Geschil
Allereerst is de vraag aan de orde of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Zo ja, dan is tussen partijen in geschil of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een aanslag in de rioolheffing voor het jaar 2021 heeft opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 8:41 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 8:108 van de Awb wordt van de indiener van een hogerberoepschrift door de griffier een griffierecht geheven. Artikel 8:109 van de Awb vermeldt de in hoger beroep verschuldigde bedragen. De griffier deelt de indiener van het hogerberoepschrift mee welk griffierecht is verschuldigd. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het hoger beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Ingevolge het derde lid van artikel 8:41 van de Awb is éénmaal griffierecht verschuldigd, indien (i) het een (hoger)beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel (ii) van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft.
4.3.
In het onderhavige geval is sprake van 15 indieners die in één geschrift gezamenlijk in hoger beroep zijn gekomen tegen de uitspraak van de Rechtbank van 10 juni 2022. Deze uitspraak heeft betrekking op 15 besluiten die zijn genomen tegen elk van hen afzonderlijk, te weten 15 afzonderlijke aanslagen in de rioolheffing. Naar het Hof begrijpt, betoogt belanghebbende dat zich de onder (ii) genoemde situatie voordoet, namelijk dat het een hogerberoepschrift betreft van alle 15 indieners tegen de uitspraak van de Rechtbank van 10 juni 2022, welke uitspraak volgens belanghebbende dient te worden beschouwd als “hetzelfde besluit”.
4.4.
De Rechtbank heeft uitspraak gedaan in één geschrift. Dat geschrift moet worden aangemerkt als één uitspraak als bedoeld in artikel 8:109 Awb, ook al heeft deze uitspraak betrekking op meer dan één besluit van de heffingsambtenaar en op meer belanghebbenden. Dat betekent evenwel niet dat als sprake is van 15 indieners in totaal slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is. Het Hof leidt uit artikel 8:109 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 8:104, eerste lid, van de Awb, af dat het griffierecht als hoofdregel wordt geheven per hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank. Als meerdere belanghebbenden hoger beroep instellen tegen één uitspraak, zijn er evenzovele indieners van een hoger beroep als er belanghebbenden zijn. In dit verband is met “indiener” bedoeld degene die voor zichzelf hoger beroep instelt, respectievelijk namens wie hoger beroep wordt ingesteld (vgl. HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505 en HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:877). Onder “besluit” in de zin van artikel 8:41, derde lid, van de Awb dient in hoger beroep, anders dan belanghebbende betoogt, niet de uitspraak van de Rechtbank te worden verstaan. Nu de desbetreffende aanslagen aan iedere – hiervoor genoemde – belanghebbende afzonderlijk zijn opgelegd, is er geen sprake van hetzelfde besluit, zodat van elk van de indieners afzonderlijk griffierecht dient te worden geheven.
4.5.
Nu vaststaat dat belanghebbende het volgens de Awb voor het hoger beroep verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan en geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is de slotsom dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(G.B.A. Brummer)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 24 januari 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.