Einde inhoudsopgave
Faillissementswet
Artikel 213mb [Tussentijdse uitkering zonder toestemming R-C]
Geldend
Geldend vanaf 10-07-2024
- Bronpublicatie:
25-08-2023, Stb. 2023, 321 (uitgifte: 02-10-2023, kamerstukken: 36339)
- Inwerkingtreding
10-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2024, Stb. 2024, 208 (uitgifte: 08-07-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Insolventierecht / Faillissement
Verzekeringsrecht / Algemeen
In afwijking van artikel 213ma vraagt de curator geen toestemming voor het doen van een tussentijdse uitkering als bedoeld in artikel 213ma voorafgaand aan de slotuitdeling op:
- a.
vorderingen die het Zorginstituut ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet gehouden is te voldoen aan de verzekerde;
- b.
vorderingen van het Zorginstituut waarin dat instituut op grond van artikel 31, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet is gesubrogeerd;
- c.
vorderingen van een benadeelde als bedoeld in artikel 1 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen die ter zake van dezelfde schade ingevolge artikel 26a, eerste en tweede lid, van die wet een recht op schadevergoeding geldend kan maken tegen het Waarborgfonds Motorverkeer;
- d.
vorderingen tot verhaal die het Waarborgfonds Motorverkeer op grond van artikel 27, eerste lid, tweede alinea, tweede zin, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen heeft;
- e.
vorderingen die ontstaan, dan wel opeisbaar of onvoorwaardelijk zijn geworden louter door of in verband met het aanvragen van het faillissement of de faillietverklaring dan wel door een handelen of nalaten van de curator; en
- f.
vorderingen waarbij voor het ontstaan dan wel het opeisbaar of onvoorwaardelijk worden wilsovereenstemming met de verzekeraar of een wilsuiting van een derde is vereist, en die wilsovereenstemming of wilsuiting eerst na de faillietverklaring plaatsvindt.