ABRvS, 30-01-2019, nr. 201802979/1/A3
ECLI:NL:RVS:2019:247
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-01-2019
- Zaaknummer
201802979/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:247, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑01‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JOM 2019/345
JBP 2019/27
Module Privacy & AVG 2019/2704
Jurisprudentie Grondzaken 2019/100 met annotatie van Loo, F.M.A. van der
Uitspraak 30‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Op 7 april 2016 heeft [appellant] op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) verzocht om alle gegevens over zijn woning aan de [locatie].
201802979/1/A3.
Datum uitspraak: 30 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2018 in zaak nr. 17/3135 in het geding tussen:
[appellant]
en
heffingsambtenaar van het belastingcentrum Tribuut (hierna: de heffingsambtenaar).
Procesverloop
Op 7 april 2016 heeft [appellant] op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) verzocht om alle gegevens over zijn woning aan de [locatie].
Op 5 januari 2017 heeft de gemeente Apeldoorn een ingebrekestelling van [appellant] ontvangen wegens niet tijdig beslissen op zijn Wbp-verzoek.
Bij besluit van 30 januari 2017 heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld geen dwangsom te zijn verschuldigd.
Op 30 april 2017 heeft [appellant] de gemeente Apeldoorn, afdeling Tribuut, in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 30 januari 2017.
Bij besluit van 16 mei 2017 heeft de heffingsambtenaar het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en niet-ontvankelijk voor zover het gaat over de gevraagde dwangsom wegens het te laat nemen van het besluit van 30 januari 2017. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigden], en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door M. Bakker, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De van belang zijnde bepalingen uit de Wbp, de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), de Gemeentewet en de Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking (hierna: Gemeenschappelijke Regeling) zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Op 25 mei 2018 is de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming in werking getreden. Ingevolge artikel 51 van deze wet is de Wbp toen ingetrokken. In dit geding moet echter nog worden getoetst aan de bepalingen uit de Wbp zoals die luidden ten tijde van het besluit van 16 mei 2017.
3. [appellant] heeft verzocht om alle gegevens die over zijn woning ter uitvoering van de Wet WOZ over het jaar 2016 zijn geregistreerd. De heffingsambtenaar heeft het verzoek van [appellant] bij het besluit van 30 januari 2017 impliciet afgewezen. Het bezwaar hiertegen heeft hij ongegrond verklaard. Volgens hem zijn de gevraagde gegevens geen persoonsgegevens.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de heffingsambtenaar niet bevoegd is om op zijn Wbp-verzoek te beslissen en dus ook niet op het bezwaar tegen het besluit van 30 januari 2017, aangezien dat niet blijkt uit artikel 5 van de Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking.
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar bij Tribuut bevoegd is ten aanzien van de uitvoering van de Wet WOZ, nu het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn zijn bevoegdheden in dit kader heeft overgedragen. Daarbij heeft de rechtbank terecht gewezen op het bepaalde in de artikelen 231, tweede lid, aanhef en onder b, en 232, vierde lid, van de Gemeentewet en de artikelen 3, aanhef en onder a, 5, 15 en 16, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling. In het kader van deze aan hem opgedragen taak verwerkt de heffingsambtenaar persoonsgegevens. Het verzoek van [appellant] is bovendien gericht aan de heffingsambtenaar van Tribuut. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar het besluit van 16 mei 2017 bevoegd heeft genomen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door hem gevraagde gegevens geen persoonsgegevens zijn. Hiertoe voert hij aan dat de uitkomsten van marktonderzoek in combinatie met gegevens van zijn woning tot hem als identificeerbare persoon kunnen leiden.
5.1. [appellant] heeft in zijn verzoek verzocht om de aan de WOZ-waarde ten grondslag liggende gegevens, zoals adres, buurt, wijk, type woning, marktsegment, waardeverloop, kengetallen, volume van de woning, gebruiksoppervlakte van de woning, volumes van de bijgebouwen, gebruiksoppervlaktes van de bijgebouwen, bouwjaar van de woning, bouwjaar van de bijgebouwen, oppervlakte van het perceel, ligging, de KOUDV-factoren (kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen van de woning), omgevingsfactoren, overrule factor van de woning, overrule factor van het perceel en eventuele waarde drukkende factoren, zoals beperkingen uit het bestemmingsplan, aanwezigheid van asbest, parkeeroverlast of overlast van nabije grootschalige evenementen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze aan de WOZ-waarde ten grondslag liggende gegevens met betrekking tot [appellant]s woning geen persoonsgegevens zijn. Weliswaar zijn de WOZ-waarde en het adres van de woning, die aan [appellant] zijn verstrekt, persoonsgegevens, maar de overige genoemde gegevens zijn dat niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dergelijke gegevens geen gegevens zijn die alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een bepaalde persoon dat hij daarmee kan worden geïdentificeerd. Dergelijke gegevens zijn waardegegevens. Zij heeft terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet was gehouden die gegevens aan [appellant] mee te delen of te verstrekken op grond van artikel 35 van de Wbp. Los van de gegevensverstrekking op grond van de Wbp staat die op grond van de Wet WOZ. Op grond van artikel 40 van de Wet WOZ kan worden verzocht om een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde WOZ-waarde. Van die mogelijkheid heeft [appellant] ook gebruik gemaakt. De besluitvorming inzake de Wet WOZ is echter in deze procedure geen voorwerp van geschil.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan hem een dwangsom is verschuldigd wegens niet tijdig beslissen op zijn Wbp-verzoek. Zij heeft ten onrechte overwogen dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering om een dwangsom te betalen en dat om die reden zijn beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. In het bezwaarschrift staat: "Ik verzoek u om uw antwoord in uw beslissing op mijn WOZ-bezwaar te herzien en alsnog gevolg te geven aan mijn WBP-verzoek van 7 april 2016."
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering van de heffingsambtenaar om een dwangsom te betalen wegens te laat beslissen op zijn Wbp-verzoek. Uit de bewoordingen van het bezwaarschrift blijkt niet dat het zich richt tegen deze weigering. Het is alleen gericht tegen de weigering van de heffingsambtenaar om de verzochte gegevens te verstrekken. Het oordeel van de rechtbank dat [appellant] geen omstandigheden heeft aangevoerd en ook overigens niet is gebleken dat hem geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het niet aantekenen van bezwaar tegen de weigering een dwangsom toe te kennen, heeft [appellant] in hoger beroep niet bestreden. Dit betekent dat de rechtbank dit beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan hem geen dwangsom is verschuldigd wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Zij heeft miskend dat de dag van indiening van de ingebrekestelling bij de gemeente Apeldoorn de eerste dag was waarop het bevoegde orgaan in gebreke was. De gemeente Apeldoorn blijft eindverantwoordelijke voor alle gemeentezaken en dus ook voor zijn Wbp-verzoek. Het is aan de gemeente hoe deze zich intern organiseert. Het is niet zo dat de dag van ontvangst op het bureau van de bevoegde ambtenaar moet gelden als dag van ontvangst, aldus [appellant].
7.1. Zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen is de heffingsambtenaar bevoegd ten aanzien van de uitvoering van de Wet WOZ. Deze bevoegdheid is geheel overgedragen, zo blijkt uit de artikelen 5, eerste lid, en 16, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling. Derhalve gaat het erom op welke datum de heffingsambtenaar de ingebrekestelling heeft ontvangen en niet om op welke datum de gemeente Apeldoorn de ingebrekestelling heeft ontvangen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Niet in geschil is dat de heffingsambtenaar de ingebrekestelling op 3 mei 2017 heeft ontvangen. Het besluit op bezwaar is op 16 mei 2017 bekend gemaakt. Dit is binnen de termijn van twee weken als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan[appellant] geen dwangsom is verschuldigd.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Niane-van de Put
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019
805. BIJLAGE
Wbp, zoals deze wet ten tijde van belang gold
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
b. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;
[…]
Artikel 35
1. De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
[…]
Wet WOZ
Artikel 1
1. Deze wet geldt bij de bepaling, de vaststelling en de verstrekking van de waarde van in Nederland gelegen onroerende zaken ten behoeve van afnemers.
2. Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van deze wet, tenzij de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, hiermee is belast.
Artikel 40
[…]
2. De in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar verstrekt uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
[…]
Gemeentewet
Artikel 231
[…]
2. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
[…]
b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen;
[…]
Artikel 232
[…]
4. Indien voor de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam of die bedrijfsvoeringsorganisatie wordt aangewezen als:
a. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van de gemeente voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van gemeentelijke belastingen;
[…]
Gemeenschappelijke Regeling
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen […] besluiten:
te treffen
de Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze gemeenschappelijke regeling verstaat onder:
[…]
j. heffingsambtenaar: de door het bestuur aangewezen ambtenaar van de bedrijfsvoeringsorganisatie, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onder a, van de Gemeentewet, bevoegd tot het heffen van belastingen en tot de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;
[…]
Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie
1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie genaamd "Tribuut belastingsamenwerking", statutair gevestigd te Epe.
2. Het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie bestaat uit de voorzitter en de leden.
Artikel 3 Te behartigen belangen
De bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van
de deelnemers op het gebied van:
a. de heffing en invordering van belastingen en rechten;
b. de uitvoering van kwijtschelding;
c. de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 5 Overdracht bevoegdheden
1. De deelnemers dragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie en haar bestuur de bevoegdheden over die nodig zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de belangen genoemd in artikel 3.
2. De werkzaamheden worden nader omschreven in dienstverleningsovereenkomsten.
3. De Gemeentewet is in voorkomende gevallen van overeenkomstige toepassing, tenzij dit uitdrukkelijk is uitgesloten of hiervan uitdrukkelijk is afgeweken.
Artikel 15 Personele organisatie
De bedrijfsvoeringsorganisatie heeft één of meer heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, belastingambtenaren en belastingdeurwaarders.
Artikel 16 Bevoegdheden heffingsambtenaar
1. De heffingsambtenaar is bevoegd tot heffing van de belastingen waarvoor door de gemeenteraden van de deelnemers een belastingverordening is vastgesteld en waarvan de heffing en invordering
door de deelnemers is opgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie.
2. De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de geldende wet- en regelgeving zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.
[…]