Hof 's-Gravenhage, 07-07-2003, nr. 2200326202
ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0976
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
07-07-2003
- Zaaknummer
2200326202
- LJN
AI0976
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0976, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 07‑07‑2003; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2002:AE5024
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2004:AR2108
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AR2108
Uitspraak 07‑07‑2003
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft in een woning drie mensen door messteken van het leven beroofd. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen de slachtoffers hun kostbaarste bezit, het leven, afgenomen, maar ook onzegbaar leed teweeggebracht voor familie en vrienden van de gedode personen. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Partij(en)
rolnummer 2200326202
parketnummer 1006006301
datum uitspraak 7 juli 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 10 juli 2002 in de strafzaak tegen
[verdachte].
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 juni 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie nader omschreven.
Van de dagvaarding en van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1, 2 en 3: Doodslag, meermalen gepleegd.
8. Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft terzake van alle drie bewezen verklaarde feiten een beroep gedaan op noodweer subsidiair noodweer-exces en daartoe aangevoerd hetgeen op dit punt is gesteld in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 juni 2003 gehechte copie-pleitaantekeningen.
Het hof verwerpt dit verweer in zijn beide onderdelen en overweegt daarbij als volgt.
Het hof stelt voorop dat verdachte's lezing van de feiten en omstandigheden die aan het beroep ten grondslag worden gelegd in essentie op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in hetgeen uit de stukken en de behandeling van de zaak ter zitting naar voren is gekomen. Het hof acht die verklaring ook niet geloofwaardig.
Het hof heeft op bepaalde punten ook gerede twijfel aan verdachte's relaas over de toedracht van het gebeuren. Als zodanig noemt het hof met name:
- -
Verdachte's verklaring over de eerste, plotselinge aanval door [naam] waarbij verdachte zodanig aan de elleboog werd verwond dat hij hevig bloedde. Verdachte heeft verklaard dat het bloed langs zijn arm omlaag stroomde. Deze verklaring lijkt minder geloofwaardig nu enig motief van [naam] voor een dergelijk optreden niet aannemelijk is geworden. Deze verklaring verdraagt zich bovendien niet goed met het feit dat geen bloedsporen van verdachte zijn aangetroffen in de keuken ter plaatse waar hij naar zijn zeggen vervolgens het mes heeft gepakt.
- -
Verdachte's verklaring over zijn grote angst voor de hond in de tuin die hem belette via de tuin weg te gaan. Deze verklaring spoort niet met verdachte's verklaring dat hij even later toch van plan was om via de tuin weg te gaan ondanks de aanwezigheid van de hond.
- -
Verdachte's verklaring dat M.R. en Y.A. [naam] hem wilden beletten de woning te verlaten, terwijl verdachte volgens eigen zeggen juist een schuld kwam opeisen bij M.R. [naam].
Maar ook indien wel van de juistheid van het door verdachte gegeven feitenrelaas zou moeten worden uitgegaan, kan een beroep op noodweer subsidiair noodweer-exces niet slagen.
Verdachte's mogelijke angst voor de hond in de tuin rechtvaardigt immers niet dat hij, gewapend met een mes, vanuit de keuken weer naar binnen is gegaan waar het naar verwachting tot een gewelddadige confrontatie tussen hem en [naam] zou kunnen komen. Redelijkerwijs had van verdachte mogen worden verwacht dat hij een andere keuze had gemaakt en ondanks zijn mogelijke angst via de tuin was weggegaan, met name gelet op het potentieel zeer gewelddadige karakter dat genoemde confrontatie zou hebben.
Voor wat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft voorts nog het volgende te gelden. Uitgaande van verdachte's eigen verklaring wordt onvoldoende aannemelijk dat ten tijde dat hij M.R. en Y.A. [naam] stak sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte, in ieder geval niet van de zijde van beide laatstgenoemden. Voorzover hierover anders zou moeten worden geoordeeld, blijft staan dat in dat geval verdachte de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit verre heeft overschreden. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat M.R. en/of Y.A. [naam] ten tijde van het steken door verdachte gewapend waren.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
9. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Geradts heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen N.V.C. [naam], de erven M.R. [naam], [naam] en [naam] tot een bedrag van respectievelijk € 1212,32, € 8941,01, € 5565,- en € 12.420,-, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partijen respectievelijk ad € 1212,32 subsidiair 30 dagen hechtenis, € 8941,01 subsidiair 178 dagen hechtenis, € 5565,- subsidiair 111 dagen hechtenis en € 12.420,- subsidiair 248 dagen hechtenis, des dat bij voldoening aan de ene ook de andere betalingsverplichting vervalt.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een woning drie mensen door messteken van het leven beroofd. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen de slachtoffers hun kostbaarste bezit, het leven, afgenomen, maar ook onzegbaar leed teweeggebracht voor familie en vrienden van de gedode personen. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Het hof heeft kennis genomen van de rapportage d.d. 17 april 2002 die het Pieter Baan Centrum met betrekking tot de verdachte heeft uitgebracht. De rapporteurs van het Pieter Baan Centrum komen tot de conclusie dat de feiten -indien bewezen- de verdachte volledig kunnen worden toegerekend.
Het hof deelt conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid van het Pieter Baan Centrum en maakt die tot de zijne. ((
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
10. Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft N.V.C. [naam], wonende [adres] te [woonplaats], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag van € 1594,99.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het -in eerste aanleg toegewezen- bedrag van € 1212,32.
Namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade ten bedrage van
€ 952,03 (f 2098,-) terzake van begrafeniskosten en gedenksteen is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk is in zijn vordering, en dat hij het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
In het onderhavige strafproces heeft de erven M.R. [naam], per adres [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van € 10.529,24.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het -in eerste aanleg toegewezen- bedrag van € 8260,43.
Namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade ten bedrage van
- f.
16.761,- (€ 7605,81) terzake van de begrafenis en de gedenksteen is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk is in zijn vordering, en dat hij het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op € 390,25, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De kosten voor rechtsbijstand zijn conform de gebruikelijke liquiditatietarieven in civiele zaken betrokken in de kosten in verband met de vordering.
Het hof acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
In het onderhavige strafproces heeft [naam], [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een totaal bedrag van € 7265,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
Namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof begroot op nihil.
In het onderhavige strafproces heeft [naam], wonende [adres] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een totaal bedrag van € 14.320,24.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
Namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade ten bedrage van € 7175,86 terzake van de begrafenis en de gedenksteen is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk is in haar vordering, en dat zij het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op € 780,51, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De kosten voor rechtsbijstand zijn conform de gebruikelijke liquiditatietarieven in civiele zaken betrokken in de kosten in verband met de vordering.
Het hof acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
12. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWINTIG JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij N.V.C. [naam], wonende [adres] te [woonplaats], tot het een bedrag van € 952,03 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij N.V.C. [naam] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij N.V.C. [naam] in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 952,03 ten behoeve N.V.C. [naam], wonende [adres] te [woonplaats], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van negentien dagen.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van N.V.C. [naam] de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij N.V.C. [naam] in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij de erven M.R. [naam], per adres [adres], tot het een bedrag van € 7605,81 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij de erven M.R. [naam] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij de erven M.R. [naam] in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 390,25- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7605,81 ten behoeve de erven M.R. [naam], per adres [adres], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van honderdtweeënvijftig dagen.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de erven M.R. [naam] de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij de erven M.R. [naam] in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [naam], [adres], niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de benadeelde partij [naam], [adres], in de kosten die de verdachte in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam], wonende [adres] tot het een bedrag van € 7175,86 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [naam], wonende [adres] voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [naam] in verband met haar vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 390,25- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7175,86 ten behoeve [naam], wonende [adres] welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van honderddrieënveertig dagen.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam] de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij [naam] in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Wurzer, Van der Putten-Göbbels en De Groot, in bijzijn van de griffier mr. Conté.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juli 2003.
Mr. De Groot is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Bewezenverklaring:
- 1.
hij op 03 augustus 2001 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen met een mes in de buik(streek) en de borst(streek) van die [slachtoffer 1] gestoken, waardoor (onder andere) de lever en de onderste holle ader en de rechterlong zijn geperforeerd tengevolge waarvan die [slachtoffer 1 is overleden;
- 2.
hij op 03 augustus 2001 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen met een mes in de borst(streek) en de bovenbuik van die [slachtoffer 2] gestoken, waardoor (onder andere) het hart en de lichaamsslagader (in het buikgedeelte) zijn geperforeerd tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden;
- 3.
hij op 03 augustus 2001 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 3] van het leven heeft beloofd, immers heeft verdachte opzettelijk tweemaal met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer 3] gestoken, waardoor het hart en de linkerlong zijn geperforeerd tengevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden.