Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/3.3.1
3.3.1 Inleiding
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209989:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Ov. 2 en 5 van de considerans.
Zie bijvoorbeeld ov. 3 en 22 van de considerans en het Voorstel voor een Richtlijn woningkredietovereenkomsten 2011, p. 2.
Ov. 3 van de considerans.
Ibid. Partijen uit de bankensector hebben zelfs betoogd dat regelgevend optreden daarom niet nodig is. Zie Voorstel voor een Richtlijn woningkredietovereenkomsten 2011, p. 6.
Dit volgt uit ov. 3 van de considerans.
Art. 2 lid 2 van de richtlijn. De consument kan op die manier aanbiedingen van aanbieders uit verschillende lidstaten beter met elkaar vergelijken. Zie ook ov. 7 van de considerans.
Zie hierover ook Stănescu 2019. Overigens zijn er al langer twijfels over de houdbaarheid van het informatiemodel van de consumentenbescherming. Zie bijvoorbeeld Garcia Porras & Van Boom 2012 en Ramsay 2012. Overigens betekent dit niet dat het vertrouwen in informatieplichten volledig is verdwenen. Zo bevat de richtlijn meerdere informatieplichten.
Art. 7 lid 1 en art. 18 lid 5 sub a van de richtlijn.
De Richtlijn woningkredietovereenkomsten komt uit 2014 en streeft naar een goed functionerende interne kredietmarkt met een hoog niveau van consumentenbescherming.1 De richtlijn moet worden gezien tegen de achtergrond van de recente wereldwijde kredietcrisis.2 De stijging van het aantal wanbetalingen en gedwongen woningverkopen hebben laten zien dat Europa niet is ontsnapt aan deze crisis. In dat verband benadrukken de richtlijnopstellers het onverantwoordelijke gedrag van marktdeelnemers en de constatering dat veel consumenten hun vertrouwen in de financiële markten hebben verloren.3 Ondanks de relativerende opmerking dat ‘sommige van de grootste problemen zich buiten de Unie hebben voorgedaan’,4 richt de richtlijn zich mede op het herstel van consumentenvertrouwen en het bevorderen van stabiele en betrouwbare kredietmarkten.5
De richtlijn schrijft zowel minimum- als maximumharmonisatie voor. Maximumharmonisatie geldt alleen voor de bepaling die voorschrijft dat bepaalde productinformatie via een gestandaardiseerd Europees informatieblad moet worden verstrekt aan de consument en de bepaling die laat zien hoe de kredietgever het jaarlijks kostenpercentage moet berekenen.6 Opvallend is dat deze richtlijn, vergeleken met de Richtlijn consumentenkrediet, minder stevig leunt op het informatiemodel van consumentenbescherming. Tegen de achtergrond van de ervaringen die samenhangen met de recente kredietcrisis, is er een sterkere nadruk komen te liggen op de bescherming van de (meer kwetsbare) consument die zich niet altijd weet te redden met de relevante productinformatie en die mede daarom een onverantwoorde kredietbeslissing kan nemen.7 In die lijn bevat de richtlijn onder andere een bepaling die de kredietgever opdraagt om in algemene zin rekening te houden met de belangen van consumenten en een bepaling waaruit volgt dat de kredietgever geen krediet mag verstrekken aan een consument die naar verwachting onvoldoende in staat is te voldoen aan de beoogde terugbetaalplichten.8
In het vervolg wordt verder ingegaan op de, in de Richtlijn woningkredietovereenkomsten te vinden, verplichting tot het verrichten van een kredietwaardigheidstoets. Nadat het juridische kader is geschetst (par. 3.3.2), worden de drie aspecten van de kredietwaardigheidstoets besproken, te weten de benadering (par. 3.3.3), de beoogde terugbetaalsituatie (par. 3.3.4) en de drie stappen (par. 3.3.5).