Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling
Artikel II
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 502 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36422)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 502 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36422)
- Vakgebied(en)
Belastingen van rechtsverkeer / Overdrachtsbelasting
Vennootschapsbelasting / Beleggingsinstelling
1.
Van overdrachtsbelasting is vrijgesteld de verkrijging van economische eigendom als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer ingeval deze uiterlijk op 31 december 2024 wordt verkregen:
- a.
van een rechtspersoon die op het onmiddellijk aan die verkrijging voorafgaande tijdstip kwalificeert als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 maar die op dat tijdstip niet als zodanig had gekwalificeerd indien op dat tijdstip genoemd artikel 28 zoals dat luidt na de inwerkingtreding van artikel I reeds was toegepast; en
- b.
in de vorm van een deelgerechtigdheid in een lichaam dat voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is en waarin de rechtspersoon die economische eigendom heeft ingebracht, zulks onder de voorwaarde dat de verkrijger na de verkrijging in gelijke mate gerechtigd is tot het vermogen van dat fiscaal transparante lichaam als hij was door middel van aandelen in de beleggingsinstelling, op het onmiddellijk aan die verkrijging voorafgaande tijdstip.
2.
Onder een lichaam dat voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is, wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: een lichaam dat niet kwalificeert als een lichaam in de zin van de artikelen 2 of 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals die luiden met ingang van 1 januari 2025.
3.
De verkrijging die is vrijgesteld op grond van het eerste lid blijft buiten beschouwing voor de toepassing van artikel 2, vijfde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
4.
Indien een verkrijging van aandelen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer in de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, na toepassing van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, binnen een tijdsverloop van twee jaren wordt gevolgd door een verkrijging van rechten van deelneming door dezelfde verkrijger, al dan niet tezamen met een of meer personen of lichamen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdelen a of b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, in het fiscaal transparante lichaam, bedoeld in het eerste lid, worden deze verkrijgingen beschouwd als te hebben plaatsgehad ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst voor de toepassing van artikel 4, derde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
5.
Voor de toepassing van termijnen die van toepassing zijn op grond van het gestelde krachtens artikel 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer treedt de verkrijger, onderscheidenlijk het fiscaal transparante lichaam, bedoeld in het eerste lid, in de plaats van de vervreemder, onderscheidenlijk de beleggingsinstelling.
6.
Artikel 15, negende lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is van overeenkomstige toepassing op de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat aangifte wordt gedaan op een door de inspecteur aangegeven wijze.
7.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorwaarden worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.