Uit de stukken van het geding blijkt dat mr. S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaat te Arnhem, zich in cassatie als advocaat van de verdachte heeft gesteld. Deze stelbrief is op 11 december 2018 bij de Hoge Raad binnengekomen.
HR, 14-01-2020, nr. 18/05183
ECLI:NL:HR:2020:41
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-01-2020
- Zaaknummer
18/05183
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:41, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑01‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1402
ECLI:NL:PHR:2019:1402, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:41
Uitspraak 14‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Geen middelen ingediend, verdachte n-o. Samenhang met 18/05113 J, 18/05141 P en 19/00365.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05183
Datum 14 januari 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 27 november 2018, nummer 21/000912-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2020.
Conclusie 19‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Geen middelen ingediend, verdachte n-o. Samenhang met 18/05113 J, 18/05141 P en 19/00365.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05183
Zitting 19 november 2019
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 27 november 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 3, 7, 10, 13, 14 en 15, telkens opleverende “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, 5, 6, 9, 12, telkens opleverende “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming”, 19. “medeplegen van witwassen” en 20. “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en ten aanzien van drie vorderingen van benadeelde partijen en dienovereenkomstig schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
De zaak hangt samen met de straf- en ontnemingszaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] (18/05113 en 18/05141) en de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 3] (19/00365), waarin ik vandaag ook concludeer.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Er is geen schriftuur ingediend.
De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is op 29 maart 2019 in persoon aan de verdachte betekend. Op 4 april 2019 is voorts mededeling van de betekening gedaan aan de raadsman van de verdachte (mr. S.F.W. van ’t Hullenaar).1.
5. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv niet in acht genomen, zodat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑11‑2019