Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e, blz. 174.
HR, 22-11-2011, nr. 10/00055
ECLI:NL:HR:2011:BS1722
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-11-2011
- Zaaknummer
10/00055
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BS1722
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BS1722, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BS1722
ECLI:NL:HR:2011:BS1722, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BS1722
- Wetingang
art. 351 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2012/3
Conclusie 22‑11‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 21 december 2009 door het gerechtshof te Arnhem wegens het tweemaal overtreden van art. 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot gevangenisstraf. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van de eerder bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 9 mei 2008 opgelegde voorwaardelijke hechtenisstraffen.
2.
Namens verdachte heeft mr. P.W.E. Hoezen, advocaat te Winterswijk, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het dictum geen ondubbelzinnige beslissing inhoudt ten aanzien van de aan verdachte opgelegde straf.
4.
Het dictum van het bestreden arrest luidt, voor zover relevant, als volgt:
‘Het hof:
(…)
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (twee) weken.’
5.
Daarnaast bevat het arrest de volgende strafmotivering van het hof:
‘De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen —en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden— dat verdachte binnen een tijdsbestek van slechts enkele weken tweemaal een personenauto heeft bestuurd, terwijl hem bij rechterlijke uitspraak de rijbevoegdheid was ontzegd en hij daarvan op de hoogte was. Verdachte heeft aldus het belang van de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en beslissingen van de rechter genegeerd. Het hof acht deze feiten dermate ernstig dat het, anders dan door de raadsvrouw is betoogd en door de advocaat-generaal gevorderd, van oordeel is dat ditmaal niet kan worden volstaan worden met een voorwaardelijke gevangenisstraf danwel een taakstraf. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 17 november 2009, bij thans onherroepelijke uitspraken, eerder voor verkeersmisdrijven is veroordeeld (tot voorwaardelijke gevangenisstraffen), hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om dergelijke feiten opnieuw te plegen. Niet kan worden volstaan met de oplegging van een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van de hierna vermelde duur. Die straf is passend en geboden.’
6.
Uit de strafmotivering blijkt dat het hof bedoeld heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar niet voor welke duur. Het dictum vermeldt innerlijk tegenstrijdig als duur van die straf ‘4 (twee) weken’. Het middel klaagt dan ook terecht dat het dictum geen ondubbelzinnige beslissing bevat omtrent de aan verdachte opgelegde straf. Weliswaar ligt het voor de hand dat het hof bij een beperking van de duur van de gevangenisstraf tot 2 (twee) weken daaraan in de strafmotivering woorden zou hebben gewijd, omdat daarin een relatieve compensatie zou kunnen liggen voor de zwaardere strafmodaliteit dan de gevorderde taakstraf. Dat is niet het geval, zodat ik geneigd ben aan te nemen dat het hof metterdaad heeft bedoeld 4 (vier) weken gevangenisstraf op te leggen. Maar de strafmotivering is niet ondeugdelijk als die ten grondslag ligt aan een bedoelde gevangenisstraf van 2 (twee) weken. Nu uit de strafmotivering van het hof ook niet zonder meer kan worden opgemaakt of het hof een gevangenisstraf van vier, dan wel van twee weken heeft willen opleggen, kan het bestreden arrest in zoverre niet in stand blijven. Het middel slaagt.
7.
Het tweede middel klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die de verdediging en de advocaat-generaal bij het hof ter zitting hebben ingenomen omtrent de aan verdachte op te leggen straf.
8.
Allereerst merk ik op dat verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij het middel, voor zover het klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat door de advocaat-generaal bij het hof is ingenomen.1.
9.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben voorts ter terechtzitting van het hof — voor zover hier van belang — het volgende aangevoerd:
‘De verdachte verklaart — zakelijk weergegeven — als volgt:
Het grootste probleem is wie de kosten moet gaan betalen wanneer ik vastzit. Dan bedoel ik de kosten van mijn bedrijf, het huis, en mijn gezin. De eerste keer dat ik ben gaan rijden, ging het maar om slechts een klein stukje. Het was heel slecht weer en ik had verschrikkelijke buikpijn. Ik reed maar tweehonderd meter. Het is gebeurd. Ik weet dat het fout was, maar het was een verschrikkelijke situatie. Uw beslissing moet ik respecteren. U bepaalt wat de straf is en die zal ik accepteren.
(…)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging en voert onder meer aan — zakelijk weergegeven — :
Beide tenlastegelegde feiten kunnen inderdaad wettig en overtuigend worden bewezenverklaard. Het hoger beroep richt zich dan ook niet tegen de bewezenverklaring, en ook niet tegen de oplegging van een werkstraf, maar wel tegen toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging. Het gaat daarbij om de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt. Hij heeft een eigen schadeherstelbedrijf.
Ik toon u hierbij de inschrijving van zijn zaak bij de Kamer van Koophandel. Mijn cliënt kan tot nu toe zijn hoofd redelijk boven water houden. Wanneer hij een straf van vier weken hechtenis zou moeten gaan uitzitten zou dat het einde van zijn bedrijf betekenen. Mijn cliënt accepteert inmiddels zijn verantwoordelijkheid. Hij heeft een lesje geleerd. Hij kon destijds geen rijbewijs halen, omdat hij nog geen verblijfsvergunning had. Om die reden werd hij veroordeeld.
Ik verzoek het hof om de tenuitvoerlegging van de vier weken hechtenis thans nog niet te gelasten. Mijn cliënt wil liever dat de proeftijd wordt verlengd. Subsidiair verzoek ik u namens cliënt om de straffen om te zetten in een taakstraf. Cliënt is bereid om taakstraffen uit te voeren.
Aan verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Verdachte verklaart — zakelijk weergegeven — :
Iedereen maakt fouten. Ik werd gedwongen om zo te handelen. Ik wil van alles doen. Maar ik wil geen gevangenisstraf. Als ik een gevangenisstraf moet uitzitten ga ik klanten verliezen. Mijn bedrijf is een nieuwe zaak.’
10.
Hetgeen de raadsvrouw ter zitting heeft aangevoerd heeft louter betrekking op de door de advocaat-generaal gevorderde tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde hechtenisstraffen van telkens twee weken. Omtrent de aan verdachte op te leggen straf heeft de raadsvrouw geen verweren aangevoerd. De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij geen gevangenisstraf wil omdat hij daardoor klanten verliest, kan voorts niet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art 359, tweede lid, Sv. Voor zover het middel klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten omtrent de aan verdachte op te leggen straf, treft het dus geen doel.
11.
Indien het middel overigens beoogt te klagen dat het hof bij de strafoplegging geheel voorbij is gegaan aan de verklaring van verdachte dat hij de auto slechts enkele meters heeft verplaatst, ziet het eraan voorbij dat de feitenrechter vrij is in de keuze van de straf en de factoren die hij daartoe van belang acht. Dat en waarom hij met een bepaalde factor geen of in mindere mate rekening houdt, behoeft de rechter — uitdrukkelijk onderbouwde standpunten daargelaten — niet te motiveren. Het middel faalt.
12.
Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het hof om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑11‑2011
Uitspraak 22‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Strafoplegging is ondeugdelijk wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Nu de strafmotivering ook geen uitsluitsel geeft omtrent de door het Hof beoogde duur, kan de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven.
22 november 2011
Strafkamer
Nr. 10/00055
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 december 2009, nummer 21/002379-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.W.E. Hoezen, advocaat te Winterswijk, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het bestreden arrest geen ondubbelzinnige beslissing inhoudt ten aanzien van de aan de verdachte opgelegde straf.
2.2. Het bestreden arrest houdt in:
"Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte binnen een tijdsbestek van slechts enkele weken tweemaal een personenauto heeft bestuurd, terwijl hem bij rechterlijke uitspraak de rijbevoegdheid was ontzegd en hij daarvan op de hoogte was. Verdachte heeft aldus het belang van de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en beslissingen van de rechter genegeerd. Het hof acht deze feiten dermate ernstig dat het, anders dan door de raadsvrouw is betoogd en door de advocaat-generaal gevorderd, van oordeel is dat ditmaal niet kan worden volstaan worden met een voorwaardelijke gevangenisstraf danwel een taakstraf. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 17 november 2009, bij thans onherroepelijke uitspraken, eerder voor verkeersmisdrijven is veroordeeld (tot voorwaardelijke gevangenisstraffen), hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om dergelijke feiten opnieuw te plegen. Niet kan worden volstaan met de oplegging van een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van de hierna vermelde duur. Die straf is passend en geboden."
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (twee) weken."
2.3. Die strafoplegging is ondeugdelijk wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Nu de aan die beslissing gegeven motivering ook geen uitsluitsel geeft omtrent de door het Hof beoogde duur van die straf, kan de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 22 november 2011.